Leesfragment: Ilias

10 april 2010 , door Homerus, vertaling Patrick Lateur
| | |

14 april verschijnt de nieuwe vertaling van Homeros' Ilias van de hand van Patrick Lateur. Vanavond kunt u al de eerste verzen lezen, over de pest en het beginnende conflict tussen Achilles en Agamemnon.

Homeros' Ilias, het oudste dichtwerk van Europa, geeft niet alleen een gruwelijk beeld van de moeder van alle oorlogen - de strijd van de Grieken voor Troje -, het epos peilt ook naar de mens achter de grote helden: Achilles wrokt tegen Agamemnon, zijn boezemvriend Patroklos sneuvelt, Hektor neemt afscheid van zijn vrouw, Helena hekelt Paris, Priamos smeekt om zijn zoon. En in die wereld van helden grijpen de goden voortdurend in.
Homeros is niet alleen een meesterlijk verteller, zijn vermaarde vergelijkingen hebben de kracht van poëtische miniaturen, zijn evocatie van Achilles' schild is een dichterlijke spiegel van de wereld van mensen.

Met een nawoord van Tom Holland. De Ilias is een van de actietitels van de Week van de Klassieken.

Eerste zang
De wrok van Achilles

Aanroeping van de Muze

De wrok, godin, van Peleus’ zoon Achilles
moet u bezingen. Hij was dodelijk,
bracht voor Achaiërs rampspoed zonder einde
en stuurde naar de Hades vele schimmen
van forse helden; lijken werden voer
voor honden en voor vogels allerhande.
Maar zo voltrok zich het besluit van Zeus.
Begin vanaf de dag toen twist een breuk
bracht tussen Atreus’ zoon, bevelhebber
van krijgsvolk, en de godlijke Achilles.

Pest in het kamp van de Achaiërs

Maar wie toch van de goden dreef die twee
tot twist en strijd? De zoon van Zeus en Leto.
Verbolgen op de vorst had hij een ziekte,
de pest, verwekt in heel het legerkamp. 10
De krijgers stierven één voor één. De zoon
van Atreus had zijn priester zwaar beledigd,
toen Chryses met ontzaglijk losgeld kwam
tot bij de snelle schepen der Achaiërs.
Hij dacht zijn dochter daarmee vrij te kopen.
Een gouden scepter droeg hij in de hand
waarrond de wollen hoofdband van Apollo,
de god die treft van verre, was gebonden.
Hij smeekte alle Danaërs, het meest nog
de twee Atriden, leiders van het krijgsvolk:
‘Zonen van Atreus en ook u, Achaiërs
met sterke scheenplaat, voor u wens ik dat
de goden die op de Olympos huizen,
u de verwoesting gunnen van de stad
van Priamos en een behouden thuiskomst.
Maar laat mijn dochter vrij, aanvaard het losgeld 20
en heb ook eerbied voor de zoon van Zeus,
de godheid die van verre treft, Apollo.’

Toen juichten alle Danaërs dat toe
en stemden ermee in de priester te
ontzien, het prachtig losgeld aan te nemen.
Dat was niet naar de zin van Agamemnon,
de zoon van Atreus. Smadelijk joeg hij
hem weg. Brutaal en bars klonk zijn bevel:
‘Jij, oude vent, ik wil je nooit meer zien
nabij de holle schepen! Of je nu
blijft dralen of nadien nog eens terugkomt:
je scepter en de hoofdband van jouw god
beschermen jou dan zeker niet. Want haar
laat ik niet vrij! Nog eerder zal de oude
dag haar in mijn paleis in Argos vinden, 30
ver van haar vaderland, terwijl zij daar
het weefgetouw bedient, met mij het bed deelt.
Ga weg en terg me niet, wanneer je toch
nog veilig en behouden thuis wil komen.’

De oude man was bang en gaf gehoor
aan het bevel. Stilzwijgend liep hij langs
de oever van de zee. De branding bruiste.
En toen de grijsaard zich verwijderd had,
klonk vurig zijn gebed tot heer Apollo,
de zoon van Leto met de mooie lokken:
‘Aanhoor me, godheid met de boog van zilver,
die het hoogheilig Killa, de stad Chryse
beschermt en machtig heerst op Tenedos,
god Smintheus. Als ik tot uw vreugde ooit
een tempel van een dak voorzag of ooit
van stieren en van geiten vette schenkels 40
voor u verbrandde, wil dan deze wens
voor mij vervullen: dat de Danaërs
nu door uw pijlen boeten voor mijn tranen.’

Zo bad hij. Foibos heeft hem toen verhoord.
Apollo’s hart was toornig en hij liep
van de Olympostoppen naar beneden
met rond zijn schouders boog en koker, dicht
langs beide kanten. Pijlen rammelden
zodra hij woedend in beweging kwam.
Hij kwam zoals de nacht en zette zich
ver van de schepen neer en schoot een pijl af.
Een vreselijke klank kwam uit de boog
van zilver. Muildieren en snelle honden 50
bestookte hij het eerst, maar richtte dan
zijn scherpe pijlen op de krijgers: telkens
raak. Laaiend van de lijken brandden toen
ononderbroken niet te tellen stapels.

Kalchas’ godsspraak

Apollo’s pijlen kwamen negen dagen
lang op het scheepskamp neer. De tiende
dag riep Achilles de soldaten samen.
Want die gedachte was hem ingefluisterd
door Hera, de godin met blanke armen.
Zij was bezorgd, omdat zij toe moest zien
hoe de Argeiërs sneuvelden. Toen allen
verzameld waren in vergadering,
verhief Achilles met de snelle voeten
zich in hun kring en nam het woord tot hen:
‘Atride, onze onderneming faalt,
zo denk ik nu, wij moeten weer naar huis,
als wij tenminste aan de dood ontkomen, 60
want pest en oorlog zullen tegelijk
de Danaërs doen vallen. Kom, wij moeten
een ziener vragen of een priester of
een droomverklaarder – ook de droom gaat uit
van Zeus. Hij moet ons zeggen wat Apollo
zo woedend maakte: is hij ontevreden
om het verzuim van een gelofte of
een plechtig offer? Wellicht wil hij walm
van vlekkeloze lammeren en geiten
aanvaarden en ons voor verderf behoeden?’

Zo sprak hij en ging zitten. In hun midden
verhief zich Kalchas, zoon van Thestor, ziener
van al wat is, zal zijn en er ooit was, 70
veruit de beste vogelwichelaar.
Dankzij de zienersgave die Apollo
hem had gegeven, wees hij ooit de weg
naar Troje voor de vloot van de Achaiërs.
Bedacht op hun belang nam hij het woord:
‘Achilles, lieveling van Zeus, jij vraagt mij
de wrok van de trefzekere Apollo,
mijn meester, te verklaren. Wel, ik doe het.
Maar jij moet luisteren en mij dan zweren
dat jij bereid bent me met woord en daad
te helpen. Ja, ik weet dat ik de toorn
zal wekken van een man die over alle
Argeiërs machtig heerst en naar wie wordt
geluisterd door Achaiërs. Als een vorst
vertoornd is op een mindere, blijft hij 80
de sterkste. Want hij mag zijn woede wel
dezelfde dag verbijten, toch bewaart hij
die wrok voor later in zijn borst, totdat
hij hem gekoeld heeft. Overweeg nu eerst
of jij kunt borg staan voor mijn veiligheid.’

Hem gaf Achilles met de snelle voeten
als antwoord: ‘Wees gerust, vat moed en zeg
maar wat de godsspraak jou heeft ingegeven.
Want bij Apollo, die door Zeus geliefd is,
tot wie jij, Kalchas, bidt als jij orakels
voor de Argeiërs openbaart, ik zweer:
zolang ik leef en zonlicht zie op aarde –
aan jou zal niemand bij de holle schepen
zijn zware handen slaan, niet één van alle
Achaiërs, zelfs al noem je Agamemnon, 90
die zich erop beroemt dat hij nu veruit
de machtigste van de Argeiërs is.’

De onberispelijke ziener vatte
toen moed: ‘Apollo is niet ontevreden
om het verzuim van een gelofte of
een plechtig offer, maar omdat zijn priester
door koning Agamemnon werd beledigd:
zijn dochter kwam niet vrij, de vorst aanvaardde
geen losgeld. De trefzekere Apollo
zond daarom rampspoed en er volgt nog meer.
Hij zal dat smadelijk verderf niet weren
van de Argeiërs, vooraleer het meisje
met levendige ogen aan haar vader
teruggegeven wordt, maar zonder koopsom
nu, zonder losgeld, en vóór wij naar Chryse
een heilig offer sturen. Dan eerst kunnen
wij hem misschien verzoenen en vermurwen.’ 100

De twist

Zo sprak hij en ging zitten. In hun midden
verhief zich toen de held, de zoon van Atreus,
de wijd en zijd heersende Agamemnon.
Hij was gegriefd, zijn geest geheel gehuld
in duister en vervuld van woede, ogen
had hij als vonken vuur. Eerst keek hij boos
naar Kalchas en hij zei: ‘Onheilsprofeet!
Nog nooit voorspelde jij iets in mijn voordeel.
Je vindt altijd plezier in het voorspellen
van ongeluk. Nog nooit heb jij iets goeds
gedaan of uitgesproken. En ook nu weer
verklaar je in het openbaar een godsspraak
voor de Achaiërs: de Trefzekere
zou dáárom rampspoed brengen over hen 110
omdat ik voor het meisje, Chryses’ dochter,
geen schitterende losprijs wou aanvaarden.
Natuurlijk dat ik haar veel liever thuis hou!
Want ik verkies haar boven Klytaimnestra,
mijn legitieme vrouw. Zij hoeft niet onder
te doen voor haar in schoonheid en gestalte,
noch in verstand en handwerk. Toch wil ik haar
teruggeven, als dat het beste is.
Want ik verkies het welzijn van mijn krijgsvolk
boven zijn ondergang. Achaiërs, jullie
bezorgen mij terstond een eergeschenk,
opdat ik niet als enige Argeiër
hier zonder eergeschenk zal staan. Want zoiets
is onbehoorlijk. Elkeen ziet hoe mij
het eergeschenk verloren dreigt te gaan.’ 120

Toen gaf Achilles met de snelle voeten
hem antwoord: ‘Roemrijke Atride, jij bent
van allen de hebzuchtigste! Hoe kunnen
de fiere Danaërs een eergeschenk
aan jou bezorgen? Nergens kennen wij
nog grote buit die onverdeeld bleef liggen.
De buit uit de verwoeste steden is
verdeeld en het betaamt niet dat het krijgsvolk
die dingen op een hoop weer samenbrengt.
Laat jij haar nu uit eerbied voor de godheid
gaan. Driemaal, viermaal zullen wij, Achaiërs,
jou wel vergoeden, mochten wij door Zeus
het goed ommuurde Troje ooit verwoesten.’

De heerser Agamemnon gaf ten antwoord: 130
‘Hoe dapper jij ook bent, godengelijke
Achilles, huichel toch niet zo. Je zult
me niet te slim af zijn, noch overtuigen.
Wil jij, om zelf je eergeschenk te houden,
dat ik hier zomaar zit met lege handen?
Verzoek jij mij haar dáárom weer te geven?
Mij goed, wanneer de fiere Danaërs me
een eergeschenk bezorgen naar mijn zin
en met dezelfde waarde. Geven zij
het niet, dan kom ik zelf een eergeschenk
ophalen, dat van jou of dat van Ajas,
of neem ik dat van Odysseus maar mee.
Ja, wie ik opzoek, zal heel toornig worden.
Komaan, dat alles zullen wij wel later 140
nog eens bespreken. Wat nu moet gebeuren:
een zwart schip trekken in de zee vol glinsters
en het bemannen met een keur van roeiers,
aan boord de hecatombe brengen én
Chryseïs, meisje met de mooie wangen.
Eén iemand uit de krijgsraad neemt de leiding,
Idomeneus of Ajas, Odysseus,
de godlijke, of jij, Pelide, meest
geduchte van ons allen, in de hoop
de god die uit de verte treft, met ons
weer te verzoenen door een heilig offer.’

Achilles met de snelle voeten keek
hem dreigend aan en zei: ‘Ach, wat!? Jij, vat
vol onbeschaamdheid. Jou drijft winstbejag.
Hoe wil je dat nog iemand der Achaiërs 150
van harte luistert naar wat jij beveelt,
hetzij een expeditie wacht, hetzij
hij dapper tegen mannen moet gaan vechten?
Ik ben toch niet omwille van Trojaanse
lanszwaaiers hier gekomen voor een oorlog.
Zij hebben niets misdreven tegen mij.
Nooit hebben zij mijn koeien of mijn paarden
gestolen, nooit vernielden zij mijn oogst
in het vetkluitig, mannenvoedend Fthia.
Er liggen tussenin talloze bergen
vol schaduw en een zee met luide galm.
Nee, jou zijn wij gevolgd, voor jouw plezier,
jij die totaal geen schaamte kent. Hondsvot,
voor jou en Menelaos willen wij
van de Trojanen eerherstel verkrijgen.
Maar niets daarvan bekommert jou, het deert 160
je niet. Nu dreig je mij zelfs eigenhandig
mijn eergeschenk, waarvoor ik veel doorstond
en dat de zonen der Achaiërs mij
geschonken hebben, te ontnemen. Nooit
krijg ik een evenwaardig eergeschenk
als de Achaiërs een welvarende
Trojaanse stad verwoesten. Maar mijn handen
zijn wel het meest van alle in de weer
in het onstuimig oorlogswerk. En wordt
de buit verdeeld, dan is jouw eergeschenk
veel groter. Met een klein ben ik tevreden,
vermoeid van vechten keer ik dan terug
naar onze vloot. Maar nu ga ik terug
naar Fthia. Echt, het is veel beter weer
naar huis te keren op gekromde schepen. 170
Voor jou hier rijkdommen in overvloed
verzamelen, terwijl ik in mijn eer
ben aangetast, dat ben ik niet van plan.’

De aanvoerder van krijgsvolk, Agamemnon,
gaf antwoord: ‘Vlucht maar, als je hart dat nu
verlangt. Ik smeek je niet voor mij te blijven.
Ik heb hier nog wel anderen om mij
te eren, allereerst de wijze Zeus.
Van alle koningen die afstammen
van Zeus, verfoei ik jou het meest. Altijd
hou jij van ruzie, oorlogen en vechten.
Ben jij heel sterk, dan is dat een geschenk
van goden, denk ik. Vaar maar met je schepen
naar huis, speel daar de baas over je volk
van Myrmidonen. Over jou maak ik 180
me niet bezorgd, ik geef niet om je woede.
Neem deze dreiging voor gezegd: nu Foibos
Apollo mij Chryseïs afneemt, stuur ik
haar met mijn eigen schip, mijn eigen mannen.
Maar zelf kom ik naar jouw verblijf en haal
Briseïs weg, jouw eergeschenk, het meisje
met mooie wangen. Jij moet goed beseffen
hoezeer ik jou hier overtref in macht.
Dat ook een ander er terug voor deinst
zich mijns gelijke te verklaren en
zich openlijk met mij gelijk te stellen.’

[...]

Copyright vertaling © 2010 Patrick Lateur/Athenaeum—Polak & Van Gennep, Singel 262, 1016 AC Amsterdam

Athenaeum - Polak & Van Gennep

pro-mbooks1 : athenaeum