De architect H.P. Berlage was een hartstochtelijk reiziger. Na zijn studie in Zürich maakte hij in 1880 en 1881 een lange reis door Italië, waar hij Turijn, Genua, Sicilië, Rome, Orvieto, Perugia, Siena, Florence en Venetië bezocht. Het verslag van deze reis en de talloze tekeningen die hij maakte laten zien met hoeveel enthousiasme Berlage deze confrontatie met de klassieke wereld aanging. Berlages Italiaanse reisherinneringen verschenen deze week voor het eerst bij Uitgeverij 010, ingeleid door architectuurhistoricus Herman van Bergeijk. Vandaag, op de Dag van de Architectuur, kunt u er alvast het eerste hoofdstuk uit lezen.
‘Grooter contrast als tusschen Turijn en Genua is ondenkbaar. Het moderne karakter, dat aan de steden breede straten voorschrijft, en groote pleinen, ten gerieve van het gemakkelijk verkeer, ten genoegen van de beau monde, die zijne equipages ter wedkamp langs de Corso laat rollen, ter eeuwige bewondering van den flaneur, die als ’t ware zijne geboorte heeft te danken aan het breede plaveisel, en den ruimen trottoir; de oorzaak van het 19de eeuwsch vervoermiddel bij uitnemendheid de omnibus of de tramweg; dit karakter zal Genua nooit kunnen aankleven. Moet men het daarmede gelukwenschen? Ik weet het niet. Er is eene categorie van menschen die het steeds bejammeren, dat de moderne beschaving zulk eene revolutie heeft te weeg gebracht; die niet met den bovengenoemden flaneurs iederen dag met dezelfde onveranderlijke belangstelling dien sleep van rijtuigen kunnen nastaren; en ofschoon hun oog niet blind is voor het een of andere groot gebouw, toch liever de middeneeuwsche straatjes met geveltjes, en de zich met moeite verdringende menschenmassa zullen opzoeken. Het zijn de kunstenaars met hunne voor den gewonen burgerman, wel wat overdreven belangstelling voor al het oude en hunne verachting voor al het nieuwe. Het is aan hen, dat ik Genua aanbeveel. Het spreekt vanzelf, dat ten gevolge der onmogelijkheid zich geheel van den tijdgeest onafhankelijk te houden ook hier al het mogelijke wordt gedaan breede straten te scheppen. Genua krijgt zelfs eene Corso; de tramwegen worden aangelegd, men produceert wandelplaatsen; maar niettegenstaande al deze voordeelen zal toch het uitgestrekte net van nauwe straatjes en steegjes als het integreerend deel van Genua’s karakter blijven bestaan. En wat is het nu dat Genua den naam van ‘la superba’ heeft gegeven; voorzeker niet zijne schoonheid; anders zou men wel ‘la bella’ als attribuut hebben gebezigd. Neen, het zijn handel en nijverheid, zijn trotsche patricische paleizen, en zijne overheerlijke ligging, die het “la superba” niet tot overdrijving hebben gemaakt. Het was ouder gewoonte mijn eerste week de stad rond te kuieren, om het altijd aantrekkelijk eerste aspect te genieten. Was het te verwonderen dat ik mijne schreden onwillekeurig naar de zeekant richtte. Vóór alles, de Middellandsche zee, die voor den Noorman, aan de wilde groene Golven der Noordsche kusten gewoon, naar haar met te grooter aantrekkingskracht doet verlangen; men wil nu eenmaal tegenstellingen. Naar de haven dus; volgens mijn stadplan zou ik spoedig nog kunnen zien aan den blauwen gezichtseinder; ik sloeg de eerste straat de beste in en was in het net van straatjes, als in een doolhof, waar het toeval meer als het verstand den uitweg doet vinden; het was een links en rechts zonder einde, mij door de menschen heendringende, die hier meer dan elders op een hoop mieren geleken. Ik dacht slechts aan de zee, en had nauwelijks oog voor al het nieuwe, dat ik te zien kreeg; ik stuitte op een magazijn, dat zich langs eene straat uitstrekte, zoover het oog reikte. Toch bemerkte ik dat ik bij de haven was, aan het gesjouw en gewoel, en enkele masten die boven de daken, zich in de lucht verhieven. Maar waar is de zee; ik wil nu geen menschen; ik wil geen gewoel, geen geroep, geschreeuw en geraas; ik wil geen bont gewemel; ik wil water zien, met schepen, ik moet naar den blauwen gezichteinder kunnen staren. In vertwijfeling de eindelooze arkaden langs; 5 minuten 10 minuten; ik begon te twijfelen of Genua wel aan zee lag; de aardrijkskundige boekjes vertelden leugens. Daar wordt eensklaps de straat wijder; een paar stappen, een frissche koelte, en ik sta aan de haven; nog een eind voortgewandeld en men kan geheel Genua overzien, hoe het tegen de berghelling is gebouwd, en met zijne 2 mole’s de armen slaande om de watervlakte al wilde ze alle schatten die de schepen uit alle oorden der wereld hebben aangebracht, even als een moeder haar kind, aan haar hart drukken. Genua de machtige handelsrepubliek van weleer, de rivale van Venetië, die bergen gouds uit alle oorden naar zich toesleepte, schijnt zich nu uit zijn vervaltijd op te heffen. Het spant zijne krachten in. Waar burgers als de duca di Galliera geschenken van 20000000 fr geven voor de havenwerken is iets goeds te verwachten. Dat is vaderlandliefde, dat is eene nuttig besteedden erfenis. Waar blijven Prinsen met hunne honderd millioenen? Gaat maar eens kijken wat het gevolg is. Wat een werken, zwoegen, sjouwen. Het beloont de moeite de haven en het net van straatjes en steegjes door te wandelen. Ge zult U kunnen overtuigen; gij moet lang stilstaan bij de interessanten tooneelen, die een liefhebber van volksleven hier te aanschouwen krijgt. Ik heb achting voor die sjouwerlieden, alleen gekleed in broek en hemd, dat de krachtige borst geheel onbedekt laat. Zij zijn den geheelen dag in de weer, en menig zweetdroppel valt op het plaveisel; zij laden zware zakken op wagens, die met 5 beesten zijn bespannen, te beginnen met een ezel, en vervolgens alle overgangen tot de grondtype van het geheele equestrisch geslacht, nl. het paard; dus summa summam, een ezel, 2 muildieren, een muilezel, en een paard; dat in den baan loopt. Of de zon door hare heete stralen, het plaveisel doet gloeien; van rusten is geen sprake; de bloote voeten door een eeltlaag gezoold, schijnen tegen alle hitte en ruwheid bestand. De kar is geladen; een schelklinkende klap met de zweep (want dit verstaan de Genueesche voorlieden) en het geniale 5 span, begeleid door het muziekale geluid van langoor, trekt niet zonder groote moeite den zwaren wagen tegen steile straten op, bij welke pogingen de dieren het hard te verantwoorden hebben, want dikwijls door hen bewezen “non possiamo” wordt door den onbarmhartigen koetsier heel lakoniek met een aantal zweepslagen beantwoord; het woord medelijden, ten minste tegenover dieren, schijnt niet in het woordenboek van een Italiaan te staan.
Een ander tooneel; ginds zijn vrouwen bezig goed te wasschen; dat hierbij hare welbespraakte monden niet stilstaan laat zich hooren; het kakelen schijnen alle waschvrouwen in alle oorden der wereld met elkaar gemeen te hebben. De achtergrond van deze groep aan den fontein, vormen de steile trappen, van een nauwe straat, waarop een troep kinderen aan het spelen zijn. Een oorverdovend geraas komt uit een nabijzijnde kroeg, een van die zee- en sjouwerlui’s gelegenheden en onder deze nog niet de smakelijkste in haar soort; spelonkachtig nauw, en door een kaars verlicht. Ik dacht aan Gerard Dou. Bij het helderste weer dringt er geen zonnestraal in door; hoe gelukkig dat er geen lichtzee noodig is om een glas te kunnen leegdrinken. Eene dikke waardin schenkt den vreemden gasten wijn, die den toch niet zeer phlegmatieken geest, spoedig tot opgewondenheid brengt. Ik hoor het geschreeuw van : “due” dieci! quattro!!! Twee spelen, het geliefkoosde Italiaansche spel “la morra”; de anderen zien toe met eene belangstelling alsof een millioen op het spel stond. Ieder der 2 spelers nl., steekt met eene hand een aantal vingers uit, en schreeuwt tegelijk het getal dat hij denkt dat de som der uitgestoken vingers zal uitmaken; die raadt wint. Het wordt met hartstocht en ongelooflijk snel, dikwijls onder het wandelen gespeeld, en het gebeurt niet zelden dat het mes getrokken wordt door de verliezende partij. Overal drukte en lawaai; vertoont er zich een vreemdeling; gewoonlijk met een rood boek in den hand, doch ook zonder dit door den scherpzienden Italiaan spoedig herkent, zoo wordt hij bestormd met den uitroep “un bastimento, signore! un bastimento.”. Geeft ge daaraan gehoor, zoo kunt ge U den haven laten rondroeien, en van zee uit “la superba” in al hare glorie bezien. Tusschen deze interessante volksmenigte trippelt de slanke Genueesche, een weinig brutaal uit de donkere oogen kijkende, geheel in het zwart gekleed, en met een dito kanten shawltje op het hoofd. Neen, Genua zal nooit tot de “villes mortes de la Méditerranée” behooren. In de straten allerlei soorten van winkeltjes, waar die der orifici den bizonderen aandacht verdienen. Het filigraan, dit beroemde Genueesche product, vertoont zich hier in zijn elegansten vorm. Overal schilderachtige inkijkjes, want Genua is de stad der monumentale binnenplaatsen, en plaatjes. Toch heeft de architectuur ook uitwendig aan dit kajuitachtige wonen eenige aantrekkelijkheid gegeven, door de rijk geornamenteerde voordeuren portaaltjes en trappen. In de meeste verscholen hoekjes, de rijkste arabesken; overal wordt het oog verrast door den pittoresken aanblik van een trap die tusschen een paar zuiltjes naar boven voert; verlicht door slechts een enkel venster. In ontelbare variaties, ook van grooteren aanleg met fonteinen en beelden, kunt ge er deze binnenplaatsen vinden, die door hunne schilderachtigheid altijd boeien. Dikwijls zijn de gewelven versierd met schilderingen, die een allergelukkigst geheel en kleur geven. Eene tamelijk donkere vestibule met warme tinten, het daarachter schel verlichte atrium met de altijd springende fontein en de trap die naar boven geleidt. Wat een eindeloos aantal schilderachtige variaties kan men van deze motieven verwachten. Hoe de tijden toch veranderen. Nu ziet men groentevrouwen achter hare uitgestalde koopwaar in deze binnenhoven als koninginnen regeeren. Voorzeker voor een schilder een heugdenswaardige groep, voor den filosoof koren op zijn molen, maar met dat al eenigszins eene wanverhouding. In de deur van een vroeger paleis worden door een vrouw immortellen kransen verkocht. Hare kinderen spelen in de vestibule, en verrichten daar allerlei ongerechtigheden. Er zijn nu kantoren in de bovenzalen, de vestibule is een stuk van de straat geworden. De arme nu waar vroeger de rijke zich baadde in zijne schatten; de winkels in de adellijke salons van deze edellieden en den rijken koopman. Deze wisselingen der fortuin zijn vooral in Italië zoo sterk merkbaar, waar in een vrij kort tijdsverloop letterlijk de uitersten elkaar de hand hebben gereikt; hoe kan het ook anders, met zulk eene geschiedenis achter zich; door iedereen begeert, door eindelooze oorlogen der onderlinge staten van een gereten, en toch met de ontzettende wilskracht en levensvatbaarheid van toen, telkens zich in zijn geheel weer opheffende; en dan eene hoofdstad der wereld omsluitende met de pauselijke macht, die eeuwig en altijd de hoofdoorzaak was van de woelingen van tallooze oorlogen, dat stijgen en zinken der macht; het bestaande verwoestende; - de rijkdom verdwijnt als door tooverslag. Na jaren van worsteling komt eindelijk de lang begeerde rust; en het geledene herstelt slechts langzaam, wat het geweld met een slag ten gronde richt. De paleizen worden verlaten, en met enkele uitzonderingen willen opkomende geslachten nieuwere woningen. De patricische paleizen van Genua zijn aan de Via Nuova en de Via Balbi gelegen. Het zijn de wereldberoemden marmeren paleizen van Columbus’ geboorteplaats. Men maakt zich dikwijls eene verkeerde voorstelling, alsof het uitsluitend het marmer ware, dat als materiaal voor hun bouw is gebruikt. Het is hoofdzakelijk voor de vestibules, de trotsch van Genua, bewaard. Men moet bedenken dat deze straten slechts 6 à 8 meter breed zijn. De grootste pracht aan de façade op te offeren, zou verkwisting zijn geweest; het inwendige moet alles goed maken. Het klassieke atrium werd hier in zijn grootste pracht en monumentaliteit ontwikkeld, wat de huisjes in de nauwe straatjes en steegjes reeds in het klein vertoonden. Eene binnenplaats zooals die van de tegenwoordige universiteit, (vroeger Jezuitencollege) kan zich de fantaisie nauwelijks rijker denken. De helling van het terrein, in het algemeen een hinderpaal, werd hier gebruikt om een eenig geheel te scheppen. In eene voorvestibule voert direct eene monumentale trap naar de eigenlijke hof die ingesloten is door eene dubbele galerij van gekoppelde zuilen. De tweelingtrap met telkens 2 bordessen ligt achter, en geeft een doorkijk te zien tegen eene helling die met bloemen en gewasschen is beplant. De blauwe lucht is het altijd gelukkigste dak. Men behoeft slechts de bovengenoemde straten af te wandelen om meer voorbeelden van dien aard te zien. Slechts enkele paleizen hebben nog het geluk door de afstammelingen der oorspronkelijke bezitter te worden bewoond. Zoo bijv. het paleis Pallavicini, ook della Scala genoemd, een marmer paleis bij uitnemendheid. Men moet de bouwmeesters alle eer toekennen, die hier de moeilijkste opgaven, voornamelijk door de oneffenheden van het terrein ontstaan hebben opgelost. Zoo heeft bijv. het palazzo Balbi 2 ingangen van verschillend niveau. Men was er zelfs zoo zeer op uit een grootsch geheel te verkrijgen, dat dikwijls de eigenaars van 2 over elkander liggende paleizen, hun porticus in dezelfde as plaatsten, zoodat de perspectief over de straat zich verdubbelde. Dit is nog niet eens eene opoffering in het algemeen belang, maar ik geloof niet dat in Nederland ooit zoiets mogelijk zou kunnen zijn. Het overdreven begrip van eigendomsrecht is zoo ingeworteld, dat; “het is mijn huis, ik heb mij aan niemand te storen, ik kan het bouwen zooals ik wil zelfs het deiktisch egoïstisch belang niet in aanmerking zou komen. Het schijnt of men ter wille van het geheel het bouwkundig detail heeft verwaarloosd; Een architect zal geen moeite behoeven te nemen profielen en dergelijken te bestudeeren, hij wacht daarmee tot hij de strengere voortbrengsels der bloeitijd der renaissance onder de oogen krijgt, maar voor de dispositie, met de tallooze variaties kan Genua alles geven. [Zoo kunnen bijv. de zuilen gewoonlijk gestrenge kritiek doorstaan] De façaden zijn meerendeels door Alessi ontworpen en juist met het oog op de nauwe straten die geen geheel overzicht toelaten, goed bestudeerd. Van daar gekenmerkt door zware profielen, breede lijsten, soms geheel vlak, enz. enz. Barokke vensters met moeite gezichten trekkende monsters van ruwe behandeling en wilde details kunt ge hier ieder oogenblik opmerken. De nieuwe straten van het oude Genua, ik zeide het vroeger reeds, zijn werkelijk grootsch. Men heeft nog eene plaats kunnen vinden voor eene breede Via di Roma, die naar de heerlijke wandelplaats, de acqua sola voert, en de moderne Corso kan worden genoemd. Zij stijgt natuurlijk, en verliest zich schijnbaar in de bergen, de altijd schoonste afsluiting van een straat. Hoeveel hebben steden in een bergstreek voor boven die in de vlakte gelegen. Wat vermenigvuldigen zij den perspectieven en uitzichtpunten. Wat een grootsch gezicht levert een stad op vanuit de hoogte gezien. Men getroost zich zelden de moeite een toren te beklimmen, die in de meeste gevallen nog niet aan het gewenschte doel beantwoord, doordat de mensch toch niet wat de hoogte betreft met de natuur kan concurreeren; en een hooggelegen berg in of buiten de stad is het natuurlijk aantrekkingspunt van duizenden. Men stroomt er heen. Zulk een toevluchtsoord heeft Genua in zijn acqua sola, men eene toegangsweg als de Via di Roma; men rust er uit onder het lommer van heerlijke platanen, met het uitzicht over de zoo schilderachtige stad, met de diepe oneindige blauwe zee, die tegen de rotsachtige oevers hare eeuwige onrust openbaart. Wat een vreemdeling in Genua doorgaans het eerst gaat bezoeken, wanneer hij de haven heeft gezien, is het Camposanto, de rustplaats der dooden. Na een dag of 8 in Genua te zijn geweest, het was heerlijk weer, besloot ik er heen te gaan; ik zette mij noch in een rijtuig, noch in een van die vervoermiddelen die men aldaar omnibussen noemt; ik had de tijd, waarom zou ik niet wandelen. De stoffige straatweg loopt door een dal, dat door een bergrij van Genua is gescheiden, en natuurlijk besproeid wordt door een riviertje, dat ’s zomers de geheele bedding, met hare door zijn kracht daarheen geworpen steenen laat zien. Is het een wonder, dat voor een kerkhof eene heerlijke ligging wordt uitgekozen; het is eene natuurlijke drang; en door eene berghelling is deze altijd verzekerd. Het verlaten gevoel dat in eene vlakte onwillekeurig opkomt verdwijnt, om voor een weldadige weemoed plaats te maken; waarom voelt men zich daar, ik zou bijna zeggen, gelukkig? Die onbeschrijfelijke kalmte doet goed; en heeft men dan het geluk een voorjaarszon de rustplaats te zien beschijnen, dan heeft al het schrikwekkende van de dood opgehouden; Niettegenstaande men weet wat voor afschuwelijke overblijfselen onder de zerken begraven liggen. Hij die de kerkhoven van Zürich en Clarens kent, zal zijne mogelijke ongeloovigheid afschudden. Het beroemde kerkhof van Genua vormt een rechthoekig terrein, door eene monumentale galerij omgeven. Twee lanen van zware cypressen kruisen het; in het kruispunt staat het beeld des doods; een reusachtig effekt door zijn overdreven eenvoud; wat zijn die pessimistische cypressen zooals een Duitsch dichter deze noemt, toch verrukkelijke boomen. Wat eene tegenstelling met onze vaderlandsche treurwilg, en toch niet minder in hunne stomme welsprekendheid. Wat een kleurenharmonie, de donkergroene piek tegen de donkerblauwe lucht; een slag in ’t aangezicht van de zoogenaamde coloristen, die beweren dat blauw en groen niet samengaan. Tegen de bergrug ligt op een terras de groote galerij der rijken; eene kapel met koepeldak in navolging van het Pantheon te Rome verbindt de twee vleugels; het vormt een monumentaal geheel. De eigenaars van deze graven hebben gewedijverd in het aanbrengen van kostbare beeldengroepen; doch met het woord kostbaar is ook vrijwel alles gezegd. Heeft de beeldhouwkunst toch reeds en vooral in Italië een sterk realistisch karakter aangenomen, hier gaat de werkelijkheid tot in het bespottelijke. Zoo is bijv: voor het in de kunst oningewijde publiek die heer in marmer vervaardigd, naar de laatste mode gekleed, rok aan, staand boord en last not least, met een lorgnet gewapend, die verbeeldt bedroefd naar zijn dooden vader te staan kijken; deze jongeling is misschien een voortreffelijk mensch, maar in marmer onuitstaanbaar. Gindsch licht eene vrouw het doodslaken op (de marmeren (!) tranen biggelen langs haar wang) dat over haar doode echtgenoot ligt uitgespreid. Enfin, aan sterfbedden geen gebrek. Neen; maak het portret van den gestorvene; dat heeft zin maar laat het niet vergezeld zijn door zijne dikwijls groote, en vervelende familie. De altijd schoone symbolische figuren hebben plaats gemaakt voor heeren met lange jassen, en dames met japonnen en chignons. Hoe eenvoudig zijn die galerijen, waar sarkophagen in lange rijen in nissen zijn geplaatst geheel in navolging der catacomben, met de namen geboorte en sterfdagen er in gebeiteld; dat is de geheele beeldhouwkunst; doch deze wekt meer ontzag, dan de pedante onkunde der moderne kunst. Deze enkele namen brachten mij het gedicht van Longfellow Tennyson in het geheugen: there liv’d a man and who was he. Ik wilde mijn wandeltocht besluiten met de bergrug die Genua ten noorden insluit, te beklimmen, om het wereldberoemde uitzicht te genieten. Ik beklom de hoogte langs de weg die de vestingmuur volgt. De horizon rijst en de zee komt links tusschen de bergen te voorschijn. Ik kom boven en zie op de zee van huizen en op de zee van water. De onafzienbare vlakte is donkerblauw, links en rechts verliezen zich de rotsachtige kusten, die de Golf van Genua insluiten, in de verte. Onbeschrijfelijk kleurenschouwspel. Het was alsof alles meewerkte om den indruk volkomen te maken; want de zon neigt zich ter kimme; altijd verhevenen maar altijd weemoedigen aanblik. Het is alsof zij een betere wereld gaat opzoeken en de aarde voor altijd vaarwel zegt, die nooit deze gelukzaligheid zal deelachtig worden. Zij laat de mensch met zijn hopen en Sehnsucht achter. Waarom wekt zij telkens den wreeden twijfel op, dien hij telkens weer moet afschudden in een moeilijke strijd? Een laatste blik en de dagkoninginne is verdwenen. Alleen de wolkjes zien haar nog, en zijn de laatste getuigen van hare heerlijkheid; ook aan hen een laatste vaarwel, en zij die een oogenblik te voren met de heerlijkste kleuren schitterden blijven achter met de lijkkleur op het gelaat; zij zijn dood; het geraamte is overgebleven, maar de ziel voorgoed verdwenen. Vaarwel; gij komt toch morgen weder, om ons opnieuw dit zelfde schouwspel te vertoonen.’