Leesfragment: Je zit niet alleen in je vel

27 november 2015 , door Jacq Vogelaar

Komende week verschijnt het nieuwe boek van Jacq Vogelaar, Je zit niet alleen in je vel. Fictieve genres, een mengeling tussen kritiek en interpretatie, beschouwend en creatief proza, gemengd met appendixen, notenapparaten, kaders en doorverwijzingen. Een literair avontuur over literatuur. Dit weekend kunt u al enkele pagina's lezen en uw exemplaar reserveren of bestellen.

Inhoud

Vooraf: Wie is wat? 7

Hoofdstuk 1
Proefpersoon 11

Testcase: Meneer 13
Notenapparaat bij ‘Testcase’ 12
Appendix bij Randfiguren: Invulfiguren en -oefeningen 53
Pro domo, pro memorie: Taats toverbal 58
Coda: Kruising – mengwezen of hybride 66
Staalkaart: Monsters zonder waarde – Meneer & Cie 70
Taats beoogt een vademecum 106

Hoofdstuk 2
Voor eigen rekening 111

De marionet in mij 112
Kelderbewoners: Burcht en mangat (Dostojevski en Kafka) 118
In dialoog: Rousseau in zijn eentje, in tweegesprek of als derde man 149
Autobiografie in de tweede graad 166
Remise – Twee excursies: terugblik

Excursie 1. Poste restante: nog een bericht uit het ondergrondse 194
Excursie 2. Verdwijningen: HH. – IK in Kapitaal & Ik de Almachtige 206
Appendix 1. Gaddafi, de ironische dictator als essayist 223
Appendix 2. Vliegengod, een kleine Leviathan 225

Hoofdstuk 3
Pilroman 231

Vijftien romans uit eigen doos 232
Micro(ro)man 239
Tien appendices bij Micro(ro)man 238
Vier excursies
1. Alles kan korter (Borges, Michon) 298
2. Dagboek uit dagboek in (Musil) 300
3. ‘De barokke behoefte om lacunes op te vullen’ (Cortázar, Hernández) 312
4. Verbeelde levens en fictieve biografieën (Schwob) 326
Eenpersoonsonderneming: Twee levens van Taats 334

Vooraf

Wie is wat?

Meneer noem je iemand die je niet kent, ook met een naam erachter gaat het over iemand op gepaste afstand — en nog niet zo lang geleden werd een fabrieksdirecteur bij zijn voornaam aangesproken, meneer Frits, waarbij het meneer tegelijk ontzag als minzaam toegestane vertrouwelijkheid uitdrukte. Of andersom: doe die jongen een pak of een uniform aan en het is meteen een hele meneer, ook als het een meneer van niks is. En als de courant nog een meneer is dan een die enige moeite moet doen om zijn stand op te houden. Ofschoon Meneer in dit boek een hoofdrol speelt, pivot of spil, is zijn verschijning niet eenvoudig te definiëren. Dat is zelfs een van de belangrijkste kenmerken van deze metamorfist: zijn veranderbaarheid, een hybride aard, hij is een invulfiguur, ja, maar alleen in zijn eigen termen. Meneer in het meervoud, vandaar het Cie. Omschrijvingen te kust en te keur, niet alleen in het eerste hoofdstuk waar Meneer als paspop fungeert. Hier treedt hij hoofdzakelijk in geschreven vorm op. Zo hij al niet fictief is, denkbeeldig, dan is fictie in elk geval zijn element.
Als Meneer een personage is dan niet een op zoek naar een roman, maar een hoofdpersoon, een held heette hij ooit, die ik aan andere personages als spiegel voorhoud of omgekeerd: andere figuren wordt Meneer als spiegel voorgehouden. In het tweede hoofdstuk zijn dat bijvoorbeeld de Kelderman van Dostojevski en het Holendier van Kafka alsmede ettelijke heerschappen in het wild, HH.: hoge heren, heerschappen, die ogenschijnlijk verdwenen zijn maar vermoedelijk alleen een gedaanteverwisseling hebben ondergaan.
De Meneer van papier is vaak iemand van de vierkante centimeter, een schaatsenrijder op ruitjespapier. Voor een microman is de microroman de geëigende vorm, zo heb ik lange tijd gedacht: en een microroman kan onder velerlei namen voorkomen; ik noem hem bij voorkeur pilroman (met als tegenhanger maar niet per se als tegendeel) de pil van een roman. De geschreven Meneer draagt een hoedje van papier oftewel de pilroman als een origami-hoofddeksel.
Intussen denk ik dat Meneer zijn eigen genre is, enig in zijn soort, zoals het monster, geknipt voor de korte of kleine prozavorm. Dat komt in het derde hoofdstuk ter sprake, waar de periscopische blik de verhouding tussen groot en klein telkens in een ander perspectief plaatst, met als uitgangspunt dat iets in het klein iets anders is dan een verkleining. Alles draait om de gedaanteverandering, die ook niet hetzelfde is als een gedaanteverwisseling: het is het onderscheid tussen veranderen — anders worden — en een ander worden, iemand anders.

Voor mij is Meneer ook een soort Robinson — maar van een heel ander soort, zodat ook het begrip robinsonades een andere lading krijgt. Tot dat genre reken ik dit boek en nog het een en ander dat ik geschreven heb. Mijn Meneer is een Robinson die — al of niet na een schipbreuk, al of niet vrijwillig — op een eiland of in een besloten ruimte met overblijfselen van de grote wereld een kleine wereld voor zichzelf inricht. Menig schrijver is zelf zo’n Meneer.

Wat doen dan al die schrijvers in dit leesboek? Ik citeer ze — in de minder courante betekenis van het woord: ze worden opgeroepen om hun zegje te doen over het onderwerp dat ter sprake komt. Er wordt vrij uitvoerig geciteerd, opzettelijk, daarom worden citaten, hele fragmenten soms, typografisch anders gepresenteerd: niet alleen maar tussen aanhalingstekens, meegenomen in een zin of alinea, ook niet cursief of in het kader als fremdkörper in mijn verhaal. Schrijvers worden aangehaald, hun werk niet direct behandeld maar wel in een netwerk van betrekkingen en aansluitingen betrokken — de schrijvers treden niet op de voorgrond maar doen mee aan iets dat ook een stemmenspel zou kunnen heten.

Zigzaggend ga ik bij schrijvers en hun boeken langs, oude bekenden, nieuwkomers, blijvers en passanten. Het was niet zo bedoeld, maar er blijken nogal wat schrijvers bij te zijn die al heel lang meegaan, voor mij, een half leven of meer. Zo duikt bijvoorbeeld het boek De buitenstaander van Colin Wilson op. Ik zie nu pas dat hij — net als in het verleden Rousseau, Balzac en diens vertaler Dostojevski — een diagnose wilde stellen van de ziekte van de geest waar de tijd aan zou lijden, de ziekte van het bewustzijn en vooral van het zelfbewustzijn. De argwaan ten aanzien van reflectie (theorie, wetenschap, maar ook analyse en kritiek) is nog steeds in zwang, niet alleen in kunst en literatuur. Het ergste wat een kunstenaar kan overkomen is dat hij de indruk wekt kunst te willen maken; dat heet dan meteen kunstkunst, kunstjes voor ingewijden. Vertellen geldt in de literatuur nog steeds als de hoogste kunst, terecht, zij het dat het allang een vertellen in de tweede graad is geworden, zoals er genres zijn (bijvoorbeeld het dagboek en de autobiografie) die zonder reflectie naïeve, eendimensionale beschrijvingskunst worden.

In ieder lezersleven is er een beginperiode waar je op een intense manier leest zoals je daarna maar zelden zult ervaren. Bepaalde schrijvers zijn dan van levensbelang, toch raken sommige uit zicht, hun werk lijkt op, ze schijnen plaatsgemaakt te hebben voor andere — een trouwe lezer is bijna een contradictio in terminis. Dat ze verdwenen zijn is voor een deel schijn: hun boeken zijn in je gedachte- en belevingswereld opgegaan, in zekere zin heb je ze ingelijfd: ze zijn deel van je (kijk op het) leven geworden en je hebt ze niet meer direct nodig omdat ze deel uitmaken van je bagage, je instrumentarium, je bibliotheek. Herlezen wordt dan herzien, terugzien, rechtzetten, en voor een belangrijk deel is dat ook het opnieuw lezen van je eigen lectuur. Ik ben er steeds meer van overtuigd dat je pas iets over een boek kunt zeggen nadat je het op z’n minst nog eens gelezen hebt, meteen of veel later. Wat je dan zegt heb ik ooit terugschrijven genoemd, het is evengoed dóórlezen, teruglezen en daarop doorgaan, en dat kan schrijvend.
Dit boek is ook een hommage, maar aan wie is moeilijk te zeggen. Aan wat, is beter: aan een bepaald soort literatuur, waarvoor niet het pedante parool geldt: pas op, er staat niet wat er staat; het is literatuur waar het precies gaat om wat er staat — en als het goed is staat er meer dan je op het eerste gezicht veronderstelt. Literatuur vraagt altijd om méér.

Dit is geen boek met essays over schrijvers of boeken; ze worden geciteerd. Zo’n verwijzing is natuurlijk een inkijkje in het genoemde boek of het soort boeken waarvoor het staat. Vanzelf werd het zo een leesboek — een type, een genre zo men wil, waar ik als anderen het beoefenen altijd een beetje jaloers naar gekeken heb. Ik denk dan aan lezers als Marthe Robert, die een hele reeks boeken geschreven heeft met als ondertitel Livre de lectures, boeken lezen, in het meervoud; als Roberto Calasso, Michel Butor, Roland Barthes, Michel Serres, Julio Cortázar, Giorgio Manganelli, Italo Calvino — auteurs voor wie lezen en schrijven vanzelf in elkaar overgingen, als in- en uitademen.
Marthe Robert noem ik uitdrukkelijk omdat haar leesboeken een ruimere dimensie kregen doordat ze mettertijd een hele serie vormden. Om die reden verwijs ik naar de reeks Terugschrijven waarop dit boek doorgaat, en naar het tijdschrift Raster dat voor de redacteuren inderdaad een werkplaats was; dat steek ik niet onder stoelen of banken: menigmaal zal ik ernaar verwijzen: in menige aflevering van dat tijdschrift-in-boekvorm is er voorbereidend werk te vinden dat in dit boek is uitgemond.

Oktober 2009

Proefpersoon

Testcase: Meneer

§ 1 meneer van dale wacht op antwoord

‘Meneer’ is een afgevlakte en minder uitgesproken vorm van ‘mijnheer’ — heerschap klinkt ietwat laatdunkend, toch is die benaming vaak op z’n plaats, zeker als er heerschappij in het spel is.
Als je wilt is hij in de wereld van de literatuur alomtegenwoordig. Je zou haast van een fantoom spreken, ware het niet dat je twee keer moet kijken, wil je het zien: het, een fantoom, hij als het een persoon betreft.
Hij (of zij) is per definitie een eenling, of zelfs een verklaard solitair. Als type komt hij niet zelden in het meervoud voor, een meervoudige persoon: Mijne Heren. Men zou de afkorting van meneer kunnen zijn. On wordt in het Frans behalve voor men/ze, soms voor wij gebruikt. Het Duitse man is besmet door een filosoof van het zwarte hout.
De titulatuur lijkt nogal eens belangrijker dan de eigennaam. Meneer voor je naam maakt je tot iemand, een zeker iemand, tegelijk tot niemand, een naam in plaats van een nummer.

De achternaam van de verschijning die ik hier op het oog heb, wordt soms voorafgegaan door de aanduiding ‘meneer’, in verschillende talen: Monsieur Teste, Herr Keuner, Il Signor Dido, Herr Arenander*, Pan Cogito enz.
Ook zonder een dergelijke aanspreektitel zijn het heerschappen: Palmström, Bebuquin, Plume, K, Watt, Marion, Nil, Poeh, Palomar, Schnurrer, Lucas, Valev en noem verder maar op; meerdere van hen komen nog ter sprake.
Bijna altijd zijn het mannen,** of gewoon heren die naamloos blijven, zoals in de honderd romans van Giorgio Manganelli in één boek, Centuria, slechts voorzien van een vaag signalement: ‘Een heer van bescheiden cultuur en fatsoenlijke zeden...’, ‘Een angstvallig heer...’, ‘Een heer die Latijn kent, Grieks echter niet meer...’ of, nog zuiniger, ‘De heer in de regenjas...’.

In een regenjas, in het grijs: een schutkleur. Gris sur gris. Dat is maar een indruk. Wie hem leest weet beter. Kijk maar naar Iemand in Iemandsland van Hedda Martens, een figuur die in elk hoofdstuk iemand anders is. Met hen gebeurt hetzelfde als met de meneren in het algemeen: behalve die lege benaming hebben ze weinig met elkaar gemeen en toch — dat is het wonderlijke — voegen ze zich aaneen zonder één collectieve persoon te worden. Daarom zijn ze niet zomaar een type. Misschien omdat Teste de stamvader was, is Meneer meer dan eens een ietwat bedaagde man van middelbare leeftijd, beschouwend van aard en meer waarnemer dan actief betrokkene. Of in de lijn van Plume raakt hij telkens in situaties verzeild die hij niet zelf heeft aangericht, is hij een beetje een stoethaspel of juist een veerkrachtige stuiterbal. Misschien heeft de bedachtzame het meest te zeggen en de rollebollende duiker het meest te vertellen; de combinaties in verschillende samenstellingen leveren meer complicaties op en bieden ook meer verrassingen.
Allemaal zouden ze net als Plume of Lucas kunnen worden aangeduid met ‘Een zekere...’, een onbepaald voornaamwoord dat zich zekerder voordoet dan het object waar het om gaat: een of andere pief. Een zekere Plume van Henri Michaux en Een zekere Lucas van Julio Cortázar.
Niets is minder zeker dan hun identiteit. Geen van de heerschappen zou voor die identiteit een moord doen, dat maakt ze tot types die nauwelijks passen in een tijd dat hele volksstammen de mond vol hebben over ‘identiteit’: jezelf zijn of ontdekken wie je (eigenlijk) bent. In een tijd waar het woord ‘identiteit’ het paaltje is waaromheen menige bok zijn rondjes graast, is Meneer nu juist iemand die bij voorkeur niemand is (in het wilde weg graast). Het liefst schreef hij zich uit zijn cv — de autobiografie waaraan ieder die op een carrière uit is moet geloven.

Niemand — op diens lijf schreef Pirandello een roman waarvan de titel al boekdelen spreekt: Iemand, niemand en honderdduizend.***

[...]

* Arenander — van Het eigenlijke relaas over de heer Arenander (1966) — werd gevolgd door Hr Gustafsson själv (1971, Meneer Gustafsson zelf).
** Voor zover ik weet zijn er tot dusver geen buitenlandse schrijfsters die een Meneer in dienst genomen hebben, laat staan een Mevrouw. In het boek Schnurrer (1992) presenteerde Brigitte Kronauer in korte schetsen ene meneer K.R. Schnurrer (Karl Rüdiger Brommer of Mopperkont) en ook de hoofdpersoon in de roman Memorandum van Marlene van Niekerk, Wiid, zou je een Meneer kunnen noemen, maar dan is Dokter O’Connor in Nachtwoud van Djuna Barnes er ook een. Alleen in Raster 79 (Meneer m/v) treden enkele meneren in vrouwelijke gedaante op: Mevrouw Gigengack van Nelleke Noordervliet en Mevrouw Despina van Marjoleine de Vos — en Patricia de Groot heeft er in haar boeken meer dan één laten zien.
*** Zie de staalkaart, p. 100.

Copyright © 2010 Jacq Vogelaar

Uitgeverij Querido

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum