Leesfragment: Judith Leyster, De eerste vrouw die meesterschilder werd

27 november 2015 , door Anna Tummers, Judith Leyster
| | |

Van 19 december 2009 tot en met 9 mei 2010 presenteert het Frans Hals Museum te Haarlem een tentoonstelling rond Judith Leyster (1609 – 1660), de bekendste vrouwelijke schilder uit de Nederlandse Gouden Eeuw. Wij mogen, ter gelegenheid daarvan, enkele van haar schilderijen tonen en enkele pagina's uit de bijbehorende publicatie van Anna Tummers laten lezen.

Ter inleiding

Judith Leyster (1609 – 1660) is de bekendste vrouwelijke schilder uit de Nederlandse Gouden Eeuw. Terwijl veel vrouwelijke kunstenaars zich toelegden op precieze, natuurgetrouwe weergave van bloemen en insecten, waagde zij zich aan ambitieuze figuurstukken. Ze ging de concurrentie aan met Frans Hals en koos deels voor vergelijkbare onderwerpen: portretten, maar ook spelende kinderen, dansende muzikanten en een drinkende komediant. Daarnaast experimenteerde ze met vernieuwende lichteffecten in suggestieve, nachtelijke scènes. Net als haar onderwerpkeuze was haar penseelwerk gedurfd: trefzeker en los. Niet voor niets werd ze in 1633 ‘meesterschilder’, voor zover bekend als eerste vrouw in de Westerse wereld. Ze kreeg daarmee het recht een eigen werkplaats te openen en leerlingen aan te nemen.

Ter ere van haar 400ste geboortedag organiseren de National Gallery of Art in Washington en het Frans Hals Museum te Haarlem een kleine focustentoonstelling. Centraal staat Leysters meesterlijke Zelfportret (c. 1632-33), waarin ze zich met verve presenteert als portrettist én schilder van vrolijke gezelschappen. Samen met tien andere topstukken van haar hand laat de tentoonstelling de ambitie en het talent zien van deze uitzonderlijke schilder.

Leysters zelfportret: een statement

Om meester te kunnen worden moest een zeventiende-eeuwse schilder laten zien wat hij of zij kon in een zogenaamd meesterstuk. Mogelijk heeft Leyster haar levensgrote Zelfportret (ca. 1632-33) met deze bedoeling gemaakt. Ze toont zichzelf zittend voor haar ezel. Het schilderij waaraan ze werkt is nog niet af en ze heeft zich ontspannen lachend naar ons toe gedraaid, nonchalant wat onderuitgezakt en met een arm op de rugleuning van haar stoel. Haar kleding is rijk versierd met veel gesteven kant, zoals een enorme platte kraag, een zogenaamde ‘fraise’. Bij het echte schilderwerk droeg ze vast geen duur wit kant, maar in de kunst ging het doorgaans meer om status en effect dan om de dagelijkse werkelijkheid. Leysters kleding geeft haar in het schilderij een modieuze, welgestelde uitstraling.
Een infraroodfoto laat zien dat het schilderij op de ezel oorspronkelijk een vrouwenportret was – waarschijnlijk een zelfportret. Leyster heeft het veranderd in een afbeelding van een vrolijke vioolspeler, een figuur die ze citeerde uit eigen werk. Ze presenteert zich hiermee nadrukkelijk als schilder van wat men toen ‘moderne’ figuren vond. Dat wil zeggen: geen mensen uit de geschiedenis, bijbel of mythologie, maar zeventiende-eeuwse types. Het schilderen van figuren gold als een van de lastigste onderdelen van de schilderkunst. Niet alleen was het geen eenvoudige opgave om de kleur, zachtheid en transparantie van huid goed te treffen, het was ook bijzonder moeilijk de innerlijke emotie van figuren succesvol weer te geven door middel van houding, beweging en gezichtsuitdrukking. Volgens de kunstenaarsbiograaf Karel van Mander hadden veel schilders geprobeerd om succesvol een lach uit te beelden, maar lukte dit maar weinigen. Niet zelden leek de figuur eerder te huilen dan te lachen.8 Traditiegetrouw baseerden schilders zich in hun meest ambitieuze figuurstukken op bijbelse en mythologische verhalen. In de jaren 1620 en 1630 werden echter ook vele nieuwe, moderne figuurstukken ontwikkeld, zoals de zogenaamde ‘vrolijke gezelschappen’: doorgaans galant geklede, feestvierende jongelui. Net als bijbelse en mythologische voorstellingen, boden deze schilderijen schilders de kans om sterke emoties te laten zien en figuren in interessante poses en combinaties te tonen.
Voor zover bekend is Leyster de enige zeventiende-eeuwse vrouw die zich aan moderne figuurstukken waagde en ze was er zo te zien trots op. Sterker nog: in haar schilderijen gaat het vrijwel uitsluitend om de figuren; bijzaken als het uitwerken van de achtergrond (wat ‘bijwerk’ werd genoemd in de zeventiende eeuw) interesseerden haar nauwelijks.9
Met de grote hoeveelheid penselen in haar linkerhand benadrukt Leyster in dit portret haar vakkennis. Het aantal is geen overdrijving. Hoewel we zelden zoveel penselen zien in zelfportretten van schilders, weten we uit schildersboeken dat het heel normaal was er vele te gebruiken: voor elke kleur een eigen penseel met bijbehorend palet om de kleur op te mengen.10 Wellicht wilde Leyster door de penselen zo prominent te laten zien ook de aandacht vestigen op de penseelvoering. Net als haar onderwerpkeuze was haar penseelvoering naar zeventiende-eeuwse maatstaven ambitieus; Leyster is de enige zeventiende-eeuwse vrouw die zich een losse schildertrant meester maakte. Net als Hals en Rembrandt schetste ze haar composities bovendien direct met haar penseel op paneel of doek zonder een voortekening te gebruiken. Het op een succesvolle manier ‘los’ kunnen schilderen met grove, herkenbare penseelstreken gold als bijzonder lastig. Veel kunstliefhebbers hadden hier dan ook grote bewondering voor. Critici waarschuwden echter dat het nastreven van een herkenbare schildertrant en een levensecht coloriet vaak ten koste ging van andere zaken, zoals het weergeven van de juiste proporties en het toepassen van lineair perspectief – iets waar Leyster inderdaad minder aandacht aan besteedde (dit geldt overigens ook voor Hals en Rembrandt).11

[...]

8 Karel van Mander, Het Schilderboeck, Haarlem 1604, fol. 25v.
9 Over verschil tussen hoofdzaken en bijwerk, zie Anna Tummers, ‘By His Hand: The Paradox of Seventeenth-Century Connoisseurship’, in Anna Tummers en Koenraad Jonckheere, Art Market and Connoisseurship, Amsterdam 2008, pp. 30-66.
10 Over het gebruik van penselen en paletten, zie Ernst van de Wetering, Rembrandt. The Painter at Work, Amsterdam 2006, pp. 132-152.
11 Jacques de Ville, T’Samen-spreekinghe betreffende de architecture ende Schilderkonst, Gouda 1628.

De schilderijen

Judith Leyster, Zelfportret, ca. 1632-33, doek, 72,3 x 65,3 cm, National Gallery of Art, Washington, schenking van Mr. en Mrs. Robert Woods Bliss
Zelfportret, ca. 1632-33, doek, 72,3 x 65,3 cm, National Gallery of Art, Washington, schenking van Mr. en Mrs. Robert Woods Bliss

Judith Leyster, Jonge fluitspeler, ca. 1635, doek, 73 x 62 cm, Nationalmuseum, Stockholm
Jonge fluitspeler, ca. 1635, doek, 73 x 62 cm, Nationalmuseum, Stockholm

De laatste druppel, ca. 1629-1631, doek, 89 x 73,7 cm, Philadelphia Museum of Art, John G. Johnson Collection
De laatste druppel, ca. 1629-1631, doek, 89 x 73,7 cm, Philadelphia Museum of Art, John G. Johnson Collection

Man biedt jonge vrouw geld aan, 1631, panel, 30,9 x 24,2 cm, Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis, Den Haag
Man biedt jonge vrouw geld aan, 1631, panel, 30,9 x 24,2 cm, Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis, Den Haag

Meer Frans Hals Museumboeken


Frans Hals Museum

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum