19 augustus verschijnt Roanne van Voorst, Jullie zijn anders als ons. Jong en allochtoon in Nederland, een rondegang langs de verschillende groepen jongeren in Nederland: Turken en Marokkanen, Antillianen en Surinamers, Molukkers en Afrikanen, Chinezen, Polen en jongeren uit het Midden-Oosten. 16 september wordt het boek gepresenteerd in Spui25. Vanavond kunt u al een fragment lezen uit het hoofdstuk over Turken en uw exemplaar reserveren.
Waarom hangen Marokkaanse jongeren werkeloos rond op straat en belandt de Antilliaanse jeugd zo vaak op het criminele pad? Waarom presteren jonge Molukkers al generaties lang slecht op school en verkiezen jonge Turken een importbruid boven een blonde Nederlandse meid? Decennialang proberen oude en nieuwe Nederlanders aan elkaar te wennen, maar de segregatie tussen autochtone en allochtone jongeren is zelden zo groot geweest als nu. In Jullie zijn anders als ons biedt Roanne van Voorst nieuwe inzichten in de Nederlandse jeugdculturen en beschrijft ze de specifieke kenmerken en problemen van de belangrijkste groepen allochtone jongeren, Turken en Marokkanen, Antillianen en Surinamers, Molukkers en Afrikanen, Chinezen, Polen en jongeren uit het Midden-Oosten. Ze legt niet alleen uit wat er verkeerd of juist goed gaat, maar vooral ook waardoor er problemen met allochtone jongeren ontstaan. In tegenstelling tot de meeste andere studies komen in dit boek ook jongeren uit de diverse allochtone groeperingen zélf aan het woord. Jullie zijn anders als ons geeft een frisse kijk op het integratievraagstuk, en vormt een toegankelijke inkijk in de leefwereld van jong en multicultureel Nederland.
Ja, uit huis gaan, zoals ze veel autochtone Nederlandse studiegenoten ziet doen... Dat zou ze misschien wel graag willen. Een eigen appartementje met een klein keukentje en een badkamertje. Lekker rustig, zonder broertjes die televisie kijken als zij probeert te studeren, zonder familieleden die de hele dag binnenvallen voor een gesprekje... Maar een idyllisch, stil plekje zit er voorlopig niet in voor de drieëntwintigjarige Gülzade. ‘Nederlanders zijn zo relaxed: ouders vinden het prima als hun achttienjarige kind uit huis gaat. Wij zijn thuis heel modern, maar op mezelf wonen? Dat mag een Turks meisje echt niet van haar vader. Dan moet ik eerst trouwen!’ Gülzade werd geboren in Gulugac, een klein dorpje in het midden van Turkije, niet ver van de grote stad Ankara. Haar opa en oma woonden vlak bij haar, evenals haar tantes, ooms, neven en nichten. Het was warm in het dorp, de wegen waren altijd bedekt met stoffige aarde, de huisjes klein en eenvoudig. Gülzade woonde samen met haar moeder en haar twee jongere broers. Haar vader kende ze niet goed: hij werkte in een Nederlands tuinbouwbedrijf in Den Haag, een stad waarheen hij probeerde ook zijn gezin te laten overkomen. Om de paar jaar kwam hij op bezoek in Turkije. Gülzade werd daar altijd een beetje nerveus van; zijn gezicht leek zo vertrouwd – en toch zat er steeds weer een vreemde man op de bank in het huiskamertje. Pas toen ze twaalf jaar oud was, leerde Gülzade haar vader beter kennen. Hij had na jaren ploeteren geld genoeg gespaard om zijn gezin definitief naar Nederland te kunnen halen. Een paar weken later begon de familie aan hun verre reis. Een beetje eng was het wel, maar Gülzade voelde zich vooral blij. Naar Nederland gaan betekende dat ze een opleiding zou kunnen volgen. Dat ze een comfortabeler leven zou krijgen dan haar ongeschoolde ouders, met een leukere baan, een groter huis, een succesvolle toekomst! Maar zo makkelijk bleek dat allemaal niet te gaan in haar nieuwe thuisland: de Nederlandse realiteit was vreemd, onbegrijpelijk en koud. Gülzade moest overal aan wennen. Aan haar vader, die ze nu weliswaar vaker zag dan voorheen, maar die zo hard werkte dat hij nooit samen met het gezin het avondeten gebruikte. Aan de modieuze kleding die de Nederlanders droegen, aan de vele winkels met hun felle tl-lampen en de schreeuwerige uithangborden, aan de tegels die de straten bedekten, maar vooral aan de Nederlandse taal. ‘Ik sprak geen woord Nederlands. Daarom werd ik ondanks mijn leeftijd in groep zes van de basisschool geplaatst,’ verzucht ze. ‘De eerste drie jaren waren vreselijk. Ik wilde alleen maar terug naar Turkije, zo eenzaam voelde ik me hier. Ik kon met niemand communiceren, kon nooit uitleggen hoe ik me voelde. De leraren waren vriendelijk, maar ze konden me niet echt helpen. Vriendjes maakte ik niet. Mijn klasgenoten dachten dat ik dom was, omdat ik nooit actief meedeed in de klas. Ze snapten niet dat ik bijna niets begreep van wat de juf zei, omdat mijn Nederlands nog te slecht was. En dus was ik stil en zat ik er maar een beetje bij. Terwijl ik thuis in Turkije altijd een goede leerling was!’ De taalproblemen die Gülzade op haar school ondervond, klinken veel andere Turken uit de eerste generatie immigranten ongetwijfeld bekend in de oren. Van de vier grootste groepen niet-westerse allochtonen (Marokkanen, Turken, Surinamers en Antillianen) hebben de Turken het meeste moeite met de Nederlandse taal. Maar liefst 15 procent van hen heeft vaak of altijd moeite met het voeren van een gesprek, of met lezen en schrijven in het Nederlands. Dat zijn hoge cijfers voor een groep migranten die hier al decennia lang woont. Waarom hebben die mensen niet beter en sneller Nederlands geleerd? De taalproblematiek van voormalige gastarbeiders heeft verschillende oorzaken. Veel Turken en Marokkanen gingen er in eerste instantie van uit dat zij niet lang in Nederland zouden blijven. Ze zouden hier geld verdienen en dan terugkeren naar huis. Het aanleren van de ingewikkelde Nederlandse taal leek dus gewoon niet zo heel erg noodzakelijk. Maar toen langzaam duidelijk werd dat de meesten van hen niet voldoende financiële middelen verzamelden om terug te keren, probeerden velen van hen nog steeds niet om Nederlands te leren. Dat heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat ze vaak uit laag opgeleide bevolkingsgroepen kwamen. Thuis hadden ze weinig of geen formele opleiding genoten, en ook hier bleek het erg moeilijk om zich op latere leeftijd nog een nieuwe taal eigen te maken. Daarnaast was het ook niet nodig: de taaleisen waren nog niet zo streng als nu, en er waren altijd voldoende mensen in Nederland die dezelfde taal spraken als de gastarbeiders zelf. Voor de jonge generatie is de situatie heel anders. Deze jongeren zijn hier vaak geboren en getogen en hebben de Nederlandse taal dagelijks nodig om zich op straat en op school te redden. Niet alleen is hun taalniveau dus vele malen hoger dan dat van hun ouders, ze volgen veelal ook een hogere opleiding. Toch blijken ook Turks-Nederlandse jongeren het nog steeds relatief slecht te doen op school, in vergelijking met autochtone Nederlanders. Van de 372 852 Turken die in 2009 in Nederland woonden, zijn er ongeveer 57 000 tussen de vijftien en dertig jaar oud. En net als het geval is bij andere groepen niet-westerse allochtonen in Nederland, zijn Turkse scholieren en studenten minder succesvol dan autochtone Nederlanders. Daarbij moet worden gezegd dat de meisjes het beduidend beter doen dan de jongens. Enkele vergelijkende statistieken op een rij. In het schooljaar 2007-2008 volgde 17 procent van de Nederlandse autochtone jongeren een middelbare beroepsopleiding (mbo), 11 procent ging naar het hoger beroepsonderwijs (hbo) en ruim 6 procent ging naar het wetenschappelijk onderwijs (wo). Voor de groep niet-westerse allochtonen golden iets andere verhoudingen: van hen bezocht ruim 20 procent het mbo, deed 8 procent mee op het hbo en bezocht amper 4 procent het wo. Vooral Turkse en Marokkaanse jongeren gaan veel vaker naar het mbo dan hun autochtone leeftijdsgenoten. Ook verlaten niet-westerse allochtonen beduidend vaker een opleiding zonder diploma: bijna 7 procent valt in de categorie ‘voortijdige schoolverlaters’, tegenover 3 procent van de autochtone Nederlandse scholieren. In 2007 verliet 13,3 procent van alle jongeren tussen de achttien en vierentwintig jaar het onderwijs zonder ‘startkwalificatie’. Het percentage allochtonen was daarbij tweemaal zo hoog als het percentage autochtonen, en van de Turkse jongens heeft maar liefst een derde geen startkwalificatie. Uit onderzoek van echo, expertisecentrum voor diversiteitsbeleid, blijkt dat het niet zozeer de culturele achtergrond van studenten is die voor problemen in het onderwijs zorgt, als wel dat drie andere factoren hierbij een belangrijke rol spelen. Bepalend voor een geslaagde studieloopbaan is allereerst het maken van een goede studiekeuze, ten tweede de kwaliteit van contacten tussen studenten onderling (sociale integratie) en ten derde de kwaliteit van contacten tussen docenten en studenten (academische integratie). Volgens dit onderzoek zorgt een combinatie van die drie factoren ervoor dat allochtone – en dus ook Turkse – jongeren relatief slecht presteren binnen het Nederlandse educatieve systeem: ‘Veel allochtone studenten zijn de eersten uit hun directe omgeving die studeren. Hierdoor hebben zij een ander – of geen – referentiekader als het gaat om studeren in het hoger onderwijs. Zij hebben hierdoor ook vaak een andere oriëntatie op studeren in het hoger onderwijs, bijvoorbeeld in het ontwikkelen van studievaardigheden, en weinig of geen voorbeelden van hoogopgeleide professionals in hun omgeving. Dit maakt de weg naar het hoger onderwijs voor sommigen onnodig lang en ondoorzichtig.’ Zo was er thuis niemand trots op scholier Mustafa, toen hem geadviseerd werd om door te stromen naar het atheneum. ‘Mijn moeder en vader weten niet eens wat het verschil is tussen de schoolniveaus. Zelf hebben ze helemaal geen opleiding gehad,’ verklaart hij de lauwe reactie van het thuisfront. ‘Ze vinden alles best, zolang ik maar naar school ga en straks een vast inkomen heb. Wat voor status of diploma daarbij hoort, dat zegt ze niets. Ze zijn alleen bezorgd om mijn inkomen: dat moet straks voldoende zijn om mijn eigen gezin te onderhouden, plus mijn ouders als die oud zijn.’ Volgens Naomi van Stapele, die zelf jarenlang les gaf op multiculturele Nederlandse scholen, is er daarnaast sprake van sterke segregatie binnen het onderwijssysteem in Nederland. ‘De docenten die voor de klas staan, zijn vaak op de autochtone Nederlandse leerlingen gericht zonder dat ze dit echt doorhebben, zeker in het lager en middelbaar onderwijs. Ze lijken de leefwereld van hun allochtone studenten niet goed te kennen, maar zijn zich daar niet goed van bewust. Ons onderwijs is ingesteld op autochtone studenten zonder taalachterstand en op leerlingen zonder tweetalige achtergrond. Daarbij zijn docenten getraind om les te geven aan Nederlandse studenten die gewend zijn aan ons zeer cultureel bepaalde educatieve systeem, waarbinnen leerlingen leren zich vooral assertief op te stellen tegenover docenten.’ Dat is lastig, wanneer je als integrerende Turk thuis nu juist leert dat je je als jongere altijd bescheiden en volgzaam dient op te stellen tegenover volwassenen. Een discussie aangaan met een docent in de klas kan daardoor voor een Nederlandse leerling een leuke en leerzame onderwijsoefening zijn, terwijl het voor een Turkse student aanvoelt als onprettig of zelfs ronduit onbeschoft. Ook al beheersen Turkse jongeren het Nederlands over het algemeen beter dan hun ouders, velen van hen worstelen wel degelijk nog steeds met de Nederlandse taal. Volgens docenten hebben Turkse jongeren bijvoorbeeld veel moeite met het juiste gebruik van de lidwoorden. Logisch, want in de Turkse taal komen ‘de’, ‘het’ en ‘een’ helemaal niet voor. Het oplossen van dergelijke taalproblemen lijkt makkelijker gezegd dan gedaan: Turkse ouders kunnen hun kinderen maar zelden taaltechnisch verbeteren, en leerlingen lezen thuis maar weinig Nederlandse kranten en boeken. Die zogenoemde leescultuur krijgen ze van huis uit niet mee, omdat hun ouders – veelal laagopgeleid – daar zelf in Turkije ook niet mee opgroeiden. Dat geldt voor meerdere etnische groepen: zo’n 34 procent van de allochtonen leest thuis geen enkel dagblad – tegenover 20 procent van de autochtonen. Dat verschil kan worden verklaard door het feit dat een relatief groot aantal mensen uit de eerste generatie migranten niet goed kan lezen en schrijven. Jonge Turkse Nederlanders kampen, net als veel andere jonge allochtonen, met nog een tweede handicap op taalgebied: thuis spreken de gezinsleden vaak alleen hun moedertaal, zodat hun kinderen zich maar moeilijk kunnen trainen in de Nederlandse taal. Dat lijkt geen handige keuze van de opvoeders, want daardoor helpen ze hun kinderen niet om beter te presteren in de Nederlandse samenleving. De Turkse Mustafa neemt het zijn ouders bijvoorbeeld kwalijk dat ze zelf nooit Nederlands hebben leren spreken. ‘Te lastig, zeggen ze. Het was misschien ook moeilijk voor ze om er op hun leeftijd nieuwe woorden in te stampen, maar ik denk weleens dat ze eigenlijk niet zo veel zin hadden om er echt moeite voor te doen.’ Mustafa plukt aan een kaascroissant op het schoolplein. Hij is achttien jaar, groeide op in Rotterdam en heeft een Turks accent als hij Nederlands spreekt. Volgens Mustafa krijgt hij dat er niet uit. ‘Mijn ouders zijn niet zo slim, als ik heel eerlijk ben. Ze spreken allebei geen Nederlands. Helemaal niets. Dat vinden ze zelf niet erg. Ze doen hier gewoon altijd boodschappen bij Turkse winkels en ze hebben alleen maar contact met andere Turken in Nederland. Het belangrijkst voor hen is dat wij kinderen onze Turkse achtergrond niet vergeten. Dus waarom zouden ze zich verdiepen in iets nieuws?’ Ten behoeve van het welzijn van hun kinderen in het nieuwe thuisland, bijvoorbeeld. Want als er thuis geoefend wordt met een nieuwe taal, is het ook voor de jonge generatie gemakkelijker om zich te redden in de Nederlandse samenleving. Het lijkt erop dat de voormalige gastarbeiders en hun echtgenotes zich dat onvoldoende realiseren. Want Mustafa is niet de enige die thuis niet kan rekenen op Nederlandse taallessen. Zijn klasgenootje Bilal klaagt over dezelfde problemen: ‘Als we hier op school moeten verschijnen voor een rapportbespreking, vertalen mijn zusje en ik alles voor mijn ouders. Soms vind ik het zielig voor ze dat ze altijd onze hulp nodig hebben, maar het is af en toe stiekem best handig. Als mijn zusje en ik wat geheims willen bespreken over mijn vader, doen we dat gewoon waar hij bij is. Nederlands verstaat hij toch niet.’ En ook de Turkse Bezem herkent zich in de taalfrustraties van haar allochtone klasgenoten: ‘Mijn familie staat er niet bij stil dat wij maar langzaam Nederlands leren omdat we het thuis nooit kunnen oefenen. En ze staat er ook niet bij stil dat ik straks misschien wel moeilijker een serieuze baan vind, omdat ik nog steeds de hele tijd taalfouten maak. Daar word ik soms echt kwaad van, als ik daarover nadenk. Maar ja, nu is het al te laat om onze hele familie bij te spijkeren, dus hier moet ik het maar mee doen.’
[...]
Copyright © 2010 Roanne van VoorstCopyright foto © Keke Keukelaar