Leesfragment: Karl Marx. Een eigentijdse biografie

27 november 2015 , door Rolf Hosfeld

1 mei vindt in de Singelkerk een discussie plaats over de actualiteit van Karl Marx' Het Kapitaal, dat dan net in de door Hans Driessen herziene en geactualiseerde vertaling van Isaac Lipschits is verschenen. De andere Marx-uitgave die deze week het licht zal zien, is de vertaling van Rolf Hosfelds biografie. Daaruit kunt u dit weekend enkele pagina's lezen.

Twintig jaar na de val van het communisme, en midden in een crisis van het kapitalisme, waart er weer een spook rond: de ideeën van Karl Marx zijn opnieuw en vogue. Er wordt vaak een beroep gedaan op de ‘grote oude man’ uit Trier, maar zonder dat men hem of zijn werk daadwerkelijk kent. Wie was Karl Marx, en waarom heeft in de loop van de geschiedenis bijna de helft van de mensheid bij tijd en wijle zijn ideeën aangehangen? In deze nieuwe biografi e, de eerste geactualiseerde sinds decennia, wordt uitvoerig en levendig verteld over de mislukte revolutionair en zijn omstreden doch fundamenteel oeuvre.

‘Een briljant essay, half biografie, half inleiding in het werk, ideaal voor een breed publiek: lichtvoetig en erudiet, vol spanning en reflectie.’ – Die Zeit

‘Een overzichtelijke behandeling van het oeuvre van Karl Marx, rijk aankennis.’ – Frankfurter Rundschau

Het vreselijke projectiel

Eveneens in 1879 had de liberale sir Mountstuart Elphinstone Grant Duff op verzoek van de Hohenzollernprinses Victoria een ontmoeting met Marx in de Devonshire Club in St. James Street op nummer 50. Het daar sinds 1874 gevestigde etablissement was indertijd een geliefd trefpunt van energieke, vooral jongere whigs. Grant Duff, die net zo’n volle baard had als Marx, moest de prinses een authentiek beeld van de voormalige Grand Chef de l’Internationale overbrengen, want de liberale dochter van de Britse koningin, die met de toekomstige Duitse troonopvolger Friedrich was getrouwd, had op politiek vlak uiterst eigenzinnige ideeën, die in menig opzicht tegen de Pruisische tradities indruisten. De afgezant van het Hohenzollernhof schreef de prinses na de ontmoeting dat hij van zijn gesprekspartner de indruk van een ‘ontwikkeld, sterker nog, geleerd man’ had gekregen, die er naar zijn mening zeer juiste ideeën op nahield als hij over het verleden en het heden sprak, maar, aldus Grant Duff, het werd steeds ‘onbevredigend als hij zich op de toekomst richtte’. Marx sprak uitvoerig over de verschrikkelijke omvang van de Gründercrisis, die al meer dan vijf jaar aanhield. Hij verwachtte — en daarin was hij het met Grant Duff eens — op grond van de turbulente ontwikkelingen in de binnenlandse politiek een spoedige omwenteling in Rusland, en beiden maakten zich zorgen over de wapenwedloop, die voor Europa steeds gevaarlijker vormen aannam. Marx had zijn hoop gevestigd op een revolte tegen het Pruisische militaire systeem, als Rusland eenmaal ineen was gestort. Grant Duff, op en top gentleman, kon hem weliswaar niet helemaal volgen, maar vroeg hem hoffelijk hoe hij vanuit de te verwachten republiek vervolgens zijn einddoel dacht te bereiken. De republiek was slechts een stap op de goede weg, antwoordde Marx — ‘alle grote bewegingen gaan langzaam’.

Marx was duidelijk voorzichtiger geworden met zijn prognoses. Bovenal verwachtte hij van de grote crisis nauwelijks nog dezelfde katalyserende werking als vroeger. Ze kon in het gunstigste geval, als Rusland zou instorten, de onvrede aanwakkeren en tot republikeinse verhoudingen leiden, zoals in 1918 in zekere zin ook daadwerkelijk zou gebeuren.Maar de hoop dat een crisis direct tot een proletarische opstand zou leiden, omdat ze het onvermogen van het kapitalistische systeem om te overleven zichtbaar zou maken, had hij kennelijk opgegeven ten gunste van het vage perspectief van een langzame, grote beweging.

En toch vormde het aantonen van een noodzakelijk verband tussen crisis en revolutie in feite de inhoud van zijn hele levenswerk, waar hij net als voorheen stug aan doorwerkte.Marx’ biografie viel samen met de grootste omwenteling die de mensheid sinds het neolithicum doormaakte, en hij werd, veel sterker dan alle andere theoretici vóór hem, overweldigd door de omvang en snelheid van de industriële revolutie, die binnen de kortste keren een hele wereld op haar kop zette. The Wealth of Nations van Adam Smith verscheen in 1776, nog vóór het begin van de industriële revolutie, The Principles of Political Economy and Taxation van David Ricardo in 1817, toen ze nog in de kinderschoenen stond. Marx, wiens Kapital ook een diepgaande discussie was met deze twee grote klassiekers van de economische wetenschap, moest de eigenlijke theoreticus van deze wereldwijde omwenteling worden. Hij bevond zich, om met Immanuel Kant te spreken, midden in de mist, in plaats van deze van buitenaf nuchter te kunnen bekijken. Grandioze scherpzinnigheid ging daarom soms haast onvermijdelijk gepaard met irrationele heilsverwachtingen, vooral wanneer deze, die uit een andere bron stamden, van toepassing werden geacht op de geweldige tijdmachine die Europa en de wereld in haar greep begon te krijgen. Zijn antinomische denken verleidde hem er vooral toe tegenspraken die in een proces van ‘trial and error’ mogelijk oplosbaar waren voor principieel onoplosbaar te verklaren. Dat betekent echter niet dat de tegenspraken die Marx in de moderne wereld ontdekte niet bestonden.

Ook dwepers kunnen wetenschappelijke ontdekkingen doen die beklijven. Het beroemdste voorbeeld is misschien wel de hermeticus Isaac Newton, die naast zijn exacte studies altijd op zoek was naar een alchemistische leer van het globale verband van alle dingen en die door de alchemie meer dan eens op het spoor werd gezet van houdbare wetenschappelijke hypotheses. Geldt zoiets misschien ook voor Marx? Volgens Joseph Schumpeter was hij in elk geval een topeconoom en was het filosofisch gewaad waarin hij zijn leer had gestoken iets waar je met het oog op zijn aanzienlijke prestaties op het gebied van gedetailleerd economisch onderzoek gerust aan voorbij kon gaan. Thomas Nipperdey meende dat juist zijn politieke eschatologische wil zijn blik voor de economische en sociale fenomenen van de industriële wereld scherper had gemaakt dan die van welke andere tijdgenoot of voorloper ook. Bovenal was hij geen evenwichtstheoreticus en geen theoloog van de markt — een verdienste die uitgerekend de geldmagnaat George Soros hogelijk in hem waardeerde. Volgens Charles Taylor was zijn belangrijkste wetenschappelijke ontdekking dat hij in het kapitalisme de meest innovatieve en creatieve en tegelijk de meest destructieve economische orde in de geschiedenis van de mensheid had gezien. Hij had het echter, aldus Taylor, bij dit inzicht moeten laten, in plaats van zich te verliezen in de hoop de complexe chaos in een nieuwe harmonie en eenvoud te kunnen opheffen. Zijn visie op een vluchtige moderniteit, vermoedt Richard Sennett, had ook iets te maken met het feit dat de herkomst uit een wereld van biedermeierachtige beschouwelijkheid en het nostalgische gevoel voor het oeroude ritme van het landschap in Marx nog levend waren gebleven, zoals vooral duidelijk bleek als hij er op zondag met het gezin op uittrok naar de heuvels van Hampstead Heath, waarbij hij liederen zong en Shakespeare citeerde.

Sinds april 1864 woonde Marx aan het Maitland Park tussen Camden Town en Hampstead Heath in een relatief comfortabel rijtjeshuis met een wintertuin. Zijn buurman was de conciërge van het Hogerhuis, Henry Goddard. Twee erfenissen hadden de verhuizing uit Grafton Terrace mogelijk gemaakt. Hier, in zijn werkkamer op de eerste verdieping, met zijn brede ramen die een wijd uitzicht boden op het park, werd het grootste deel van zijn hoofdwerk vanuit de inspanning van het begrip* geboren. Aan beide kanten van de schoorsteenmantel en langs alle wanden stonden boekenkasten, in het midden van de kamer twee tafels vol papieren, boeken en kranten, en naast zijn werkplek een leren sofa waarop hij af en toe uitrustte. De muur boven de schoorsteenmantel was versierd met het originele behang uit de werkkamer van Leibniz, de grote filosoof van de rationaliteit van een intrinsiek tegenstrijdige dynamische wereld, met wie hij overigens ook de belangstelling voor infinitesimaalrekening deelde. Op een kroonlijst troonde een buste van de Zeus van Otricoli. Voor het eerst was hij omringd door de passende ambiance van een ambteloos geleerde.

Maar nauwelijks had hij zijn werkkamer ingericht, of het werd de vaste vergaderplaats van commissies van de Algemene Raad van de Internationale, waardoor zijn werk aan Das Kapital steeds weer werd onderbroken. Bijna twintig jaar lang heeft hij verschillende pogingen gedaan zijn economische werk af te maken. In 1866 lag het manuscript van het eerste deel van Das Kapital eindelijk in het net geschreven ter tafel. Hij zou de volgende maand de eerste vellen aan zijn uitgever in Hamburg sturen, deelde hij een vriend half oktober mee, en nadat het was gedrukt: ‘Het is ongetwijfeld het vreselijkste projectiel dat de burgers (inclusief grondbezitters) ooit naar het hoofd is geslingerd’. Dit ‘vreselijke projectiel’ moest de burgerlijke wereld met alle middelen van de wetenschap bewijzen dat haar orde eindig en vergankelijk was. Het moest de noodzaak van het socialisme wetenschappelijk onderbouwen.

Zonder zijn voorgangers op economisch gebied was Marx net zomin denkbaar als zonder Hegel of de vroege communistische en socialistische theorieën. Hij was op dit gebied, zoals iedereen in zijn tijd, arbeidswaardetheoreticus. ‘De jaarlijkse arbeid van een volk is de bron die het oorspronkelijk voorziet van alle noodzakelijke en aangename dingen des levens die het gedurende het jaar verbruikt,’ luidde de eerste zin van The Wealth of Nations van Adam Smith, en in een andere passage stond: ‘Arbeid is dus de ultieme en werkelijke maatstaf waarmee de waarde van alle waren te allen tijd en op alle plaatsen kan worden gemeten en vergeleken.’11 Een groot deel van de Theorien über den Mehrwert, de teksten die Karl Kautsky tussen 1905 en 1910 op basis van de nalatenschap heeft gepubliceerd en die soms wel als vierde deel van Das Kapital worden aangeduid, zijn gewijd aan de discussie met Adam Smith. Marx verweet Smith theoretische ongerijmdheden en tegenspraken, maar hij behandelde hem oudergewoonte fenomenologisch voornamelijk als onrijp stadium op de weg naar het eigenlijke zelfbewustzijn van de moderniteit, naar het blootleggen van de ‘economische bewegingswet van de moderne maatschappij’, waar hijzelf aan werkte. Dat sloeg ook op David Ricardo, die eveneens tot de arbeidswaardetheoretici behoorde.Het waren onrijpe stadia die zij vertegenwoordigden, wat deels te wijten was aan het feit dat de tijd nog niet rijp was, deels aan de methodische beperktheid van hun theoretische benadering, deels, en volgens Marx in de eerste plaats, aan de beperktheid van hun burgerlijke horizon.

Waar het voor hemzelf op aankwam blijkt misschien het duidelijkst uit een brief die hij vlak na het verschijnen van het eerste deel van Das Kapital aan een vriend in Hannover schreef. ‘Dat elke natie zou creperen als ze, ik wil niet zeggen voor een jaar, maar voor een paar weken zou ophouden met werken,’ lezen we daar,‘dat weet elk kind. Evengoed weet het dat de hoeveelheid producten die correspondeert met de verschillende hoeveelheid behoeftes verschillende en kwantitatief precies te bepalen hoeveelheden algehele maatschappelijke arbeid vergt. Het spreekt voor zich dat deze noodzaak tot verdeling van de maatschappelijke arbeid in bepaalde proporties beslist niet door een bepaalde vorm van maatschappelijke productie kan worden opgeheven, maar dat daardoor alleen haar verschijningswijze kan worden veranderd. Natuurwetten kunnen nu eenmaal niet worden opgeheven. Het enige wat in historisch verschillende toestanden kan veranderen is de vorm waarin die wetten zich doen gelden. En de vorm waarin deze proportionele verdeling van de arbeid zich doet gelden in een maatschappelijke toestand waarin het verband van de maatschappelijke arbeid wordt gevormd door de particuliere ruil van individuele arbeidsproducten, is precies de ruilwaarde van deze producten. Wat de wetenschap te doen staat is erachter komen hoe de waardewet zich doet gelden.’ Dat laatste hadden noch Smith noch Ricardo voor elkaar gekregen, onder meer omdat ze onder invloed van de causaliteitstheorie van Isaac Newton eenzijdig in kwantitatieve categorieën en vaste substanties dachten.

[...]

* De ‘inspanning van het begrip’ is een typische uitdrukking uit de filosofie van Hegel voor de harde denkarbeid die het vergt om iets werkelijk te begrijpen. — vert.

© 2009 Piper Verlag GmbH, München
© 2010 Nederlandse vertaling: Mark Wildschut
Oorspronkelijke titel: Die Geister, die er rief. Eine neue Karl-Marx-Biografie

Uitgeverij Atlas

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum