Leesfragment: Mijn schaken

27 november 2015 , door Hans Ree
| | | | | | | | | |

Morgenavond leest schaakgrootmeester Hans Ree tijdens de Boekennacht op het Spui voor uit zijn nieuwe boek Mijn schaken, dat binnenkort zal verschijnen bij Uitgeverij Atlas. Deze Nacht alvast een voorpublicatie, over de mysterieuze schaker A6648, de vingervlugge wereldkampioen Anand en Rees herinneringen aan de legendarische schaker M.M. Botwinnik.

A6648

Af en toe kijk ik hoe het met A6648 gaat. Hij of zij – maar het lijkt me onwaarschijnlijk dat het een vrouw is – is lid van de Internet Chess Club, net als ik. De club heeft ongeveer 30.000 leden, van wereldkampioenen tot huis-, tuin- en keukenschakers, en op ieder willekeurig moment zijn er minstens duizend online. Het grootste deel van de dag en de nacht is A6648 daarbij.
Zoals de meeste clubleden gebruikt hij een pseudoniem, maar hij laat wel iets los over zichzelf: dat hij in New York woont, in 1996 lid van de club is geworden en er sindsdien het recordaantal van meer dan 495.000 partijen heeft gespeeld. Dat was in oktober 2009, en sinds die tijd zullen er nog veel partijen bij zijn gekomen.
Een van de laatste keren dat ik zijn gangen volgde, gaf de computer van de club aan dat A6648 zich om 7:45 uur had afgemeld. De klok van de club geeft de tijd van Pittsburgh aan en dat is dezelfde tijd als in New York, waar A6648 woont.
Het betekende dat hij ’s nachts gespeeld had en tegen acht uur ’s ochtends misschien even was gaan slapen. Niet lang, want later zag ik dat hij diezelfde dag om 14.57 uur alweer een nieuwe sessie van partijen had afgesloten.
Het favoriete speeltempo van A6648 is een minuut bedenktijd voor de hele partij. Ongeveer een seconde per zet, gespeeld op het ruggenmerg – niet denken, maar doen. Vanaf 1996, dag en nacht, in ieder vrij uurtje.
Zo moet je niet schaken, vinden de meeste mensen, en ik vind dat ook. Je schaakt in een café, of thuis tegen vrienden, op een echte club of in een toernooi, waar je mensen van vlees en bloed treft in plaats van digitale pseudoniemen op een scherm.
Maar er kunnen redenen zijn om het anders te doen. Misschien is A6648 ziek of gehandicapt, zodat hij alleen maar aan een computer kan schaken. Ik zou meer over hem willen weten, maar hij vertelt niet veel over zichzelf, misschien omdat hij geen medelijden wil opwekken.
A6648 is een extreem geval, maar er zijn honderdduizenden mensen in de wereld die dagelijks op een van de vele internetschaakclubs spelen. A6648 is de onbekende soldaat van het internetschaak, die schakend aan zijn scherm gekluisterd is tot hij erbij neer zal vallen.

Anand

In 1987 speelde ik op het vliegveld van Manila vluggertjes met Anand. Hij won ze allemaal, wat ik vervelend vond, maar niet vreemd, want hij was net jeugdwereldkampioen geworden. Wereldkampioenen bij de jeugd zijn later vaak echte wereldkampioenen geworden.
Als we een openingsvariant speelden die we beiden tot ongeveer de vijftiende zet uit de mouw konden schudden, had hij vaak al bijna een halve minuut voorsprong op de klok. Het lag voor een deel aan zijn grotere vingervlugheid, maar het kwam ook doordat hij geen aarzeling kende. Ik wel. Bij iedere zet dacht ik even dat je ook iets ander kon doen, en al duurt dat maar een seconde, die secondes tellen op.
In de jaren daarna bleef Anand ook in serieuze partijen zonder aarzeling spelen. Hij werd een snelheidsduivel genoemd, omdat zijn zetten vaak zo rap kwamen alsof het om een spelleltje tafeltennis ging. Later ging hij gewoon spelen.
Ik was bij dat WK voor de jeugd tot twintig jaar secondant geweest van Jeroen Piket. Het zou in Manila gespeeld worden, maar toen we daar kwamen werd ons verteld dat er bomaanslagen waren geweest en dat we voor de veiligheid naar Baguio City zouden gaan. Het is de stad waar in 1978 de match tussen Karpov en Kortchnoi werd gespeeld.
We bleven een dag in Manila. Vlak bij ons hotel was een klein parkje en toen ik daar ’s middags langs liep was er een politieke demonstratie aan de gang, waar ik weinig aandacht aan besteedde.
Het waren aanhangers van de vorige president, Ferdinand Marcos, die een jaar eerder was afgezet na beschuldigingen van verkiezingsfraude. ’s Avonds hoorde ik op de televisie dat er bij gevechten tijdens die demonstratie twee doden waren gevallen, wat ik uit het raam van mijn hotelkamer had kunnen zien gebeuren als ik de moeite had genomen naar buiten te kijken. De contrarevolutie speelt zich voor je neus af, maar je merkt het pas door de televisie.
De volgende dag vertelde Marcel van Herck, de secondant van de Belgische deelnemer, dat hij zich onder de demonstranten had begeven en een paar klappen had gekregen. De schade was niet erg en we hadden geen medelijden, ook al niet omdat hij de vorige dag Jeroen had uitgelachen. Die had zich als een Balkenende avant la lettre voorgesteld als Joen Pket en Van Herck had hard gelachen: ha, ha, de Hollanders kunnen niet eens hun eigen naam uitspreken.
In Baguio maakte Anand grote indruk door de razendsnelle en moeiteloze manier waarop hij zijn tegenstanders uitschakelde. Nadat hij de Bulgaar Kiril Ninov in vijfentwintig zetten had verpletterd, stond een groepje spelers en secondanten over hem te praten.
‘Jullie denken dat hij zo goed is, niet?’ zei de Israëlische deelnemer Gad Rechlis. ‘Ja, ik vind hem heel goed,’ zei ik. ‘Nou, ik vind hem helemaal niet zo goed,’ zei Rechlis.
In een van de laatste ronden moest Rechlis met zwart tegen Anand. Die Rechlis krijgt zijn trekken thuis, dacht ik, maar het ging anders. Anand kwam al snel iets slechter te staan en moest alle zeilen bijzetten om remise te houden.
Het toernooi was sterk, met spelers als Ivantsjoek, Agdestein en Ivan Sokolov. Jeroen deed het minder goed dan we verwacht hadden en werd achttiende.
Er was een casino in de buurt, met een enigszins verontrustend bordje bij de ingang waarop stond dat bezoekers hun vuurwapens moesten inleveren, en daar leerde ik Jeroen hoe hij blackjack moest spelen zonder tegenover de bank te veel in het nadeel te zijn. Toen hij later zijn schaakloopbaan opgaf om het fortuin van de miljardair (in de tijd van de gulden dan) Joop van Oosterom te beheren, vroeg ik me af of ik misschien de kiem had gelegd voor deze betreurenswaardige beslissing door hem in te wijden in het gokken.
Voor mijn verloren vluggertjes tegen Anand hoef ik me achteraf niet te schamen. Vier jaar later won hij al een toernooi boven Karpov en Kasparov en in 2000 werd hij voor het eerst wereldkampioen van de FIDE, de wereldschaakbond.
Dat kampioenschap werd in die tijd niet helemaal serieus genomen. De echte wereldkampioenen waren Garry Kasparov en vanaf 2000 Vladimir Kramnik, die Kasparov in een match had verslagen. De spelers die ‘wereldkampioen’ waren geworden in een knock-outtoernooi van de FIDE, werden door Jan Timman een beetje wreed ‘soldatenkeizers’ genoemd, naar de Romeinse keizers die in de derde eeuw na Christus in snelle afwisseling door hun legioen op het schild werden geheven en van wie bijna niemand de namen meer kent.
In 2007 werd Anand ‘echt’ wereldkampioen en in 2008 verdedigde hij zijn titel met succes tegen Kramnik. Van 21 april tot 12 mei 2010 moet hij in Sofia de titel verdedigen tegen Veselin Topalov. Ik hoop dat hij wint.

Botwinnik (1911-1995) tegen Smyslov (1921-2010)

Als hij later had geleefd, zou ik ‘Botvinnik’ schrijven met een v, maar bij Nederlandse schakers die zijn opgegroeid in de tijd dat hij wereldkampioen was, is de spelling Botwinnik er zo ingehamerd dat we die niet meer kwijt willen.
Keur van mijn beste partijen door M.M. Botwinnik verscheen in 1947 en Zó schaakt Botwinnik, door Hans Müller, in 1950. Het accent op ‘Zó’, als een vuistslag, suggereert de onweerstaanbare kracht van zijn spel. Ik wil overigens niet beweren dat ik die boeken meteen bij verschijning kocht; daarvoor was ik te jong.
In 1988 volgde Jeroen Piket in Moskou een stage onder leiding van Botwinnik. Genna Sosonko, die mee was gegaan, vertelde later dat Botwinnik op een gegeven moment, via hem als tolk, tegen Piket had gezegd: ‘Ik heb de indruk dat u mijn partij tegen Joerjev uit het kampioenschap van de metaalwerkersbond uit 1927 niet kent.’ Inderdaad, die kende Jeroen niet. Tegen Jan Timman, de man met het ijzeren geheugen, zou Botwinnik zoiets nooit kunnen zeggen, want Timman zou meteen antwoorden: ‘Ja, grote patriach, uw partij tegen Joerjev, waar alles draaide om uw vrije b-pion, natuurlijk ken ik die.’
Ik heb het gevoel dat de v te klein is voor de naam van een groot man en dat de stoere w beter bij hem past. De gemeente Amsterdam moet ongeveer dezelfde gedachte hebben gehad, want wij hebben daar de Strawinskylaan.

Ik denk dat ik in mijn leven maar twee woorden tegen Michail Moisejevitsj Botwinnik heb gesproken: ‘I resign.’ Dat was in 1969 op het Hoogovenstoernooi in Wijk aan Zee, waar Botwinnik en Geller de eerste plaats deelden. Het was een eer om tegen de grote man te spelen, maar ik kan niet zeggen dat het een genoegen was. Als ik nu naar de partij kijk, zie ik dat ik al in een vroeg stadium kansloos was. Botwinnik had methodisch een zwakke pion van mij belegerd die mijn hele stelling verziekte. Als de pion viel, zou alles vallen, en de pion was niet te houden. De bekende frase ‘De rest is een kwestie van techniek’ zou in een partijannotatie al omstreeks de vijftiende zet kunnen worden geschreven, en toen ik onze partij naspeelde, moest ik denken aan een uitspraak over Botwinnik die wordt toegeschreven aan de Engelsman C.H.O.D. Alexander: ‘Toen hij zijn zet 1. c2-c4 opschreef, had ik de neiging om de partij op te geven.’ De pen van Botwinnik als het zwaard van de beul. Dat Botwinnik in werkelijkheid nooit 1. c2-c4 tegen Alexander heeft gespeeld, doet er eigenlijk niet veel toe.
Over dat Hoogovenstoernooi van 1969 schreef Botwinnik in het boek met zijn memoires, Achieving the Aim. Hij schrijft over de dunne wandjes in het Hotel Kennemerduin, waardoor je alles hoorde wat in de kamers ernaast gebeurde. Voor iemand wiens favoriete zinsnede altijd ‘in de rust van mijn studeerkamer’ was, moet dat een kwelling zijn geweest. De spartaanse kleine bedden, waarin volgens Hein Donner alleen een vegetarische, pacifistische dominee kon slapen, stoorden hem kennelijk niet; in ieder geval schreef hij daar niet over.
Botwinnik werd verkouden, een van de vaste tradities bij dat traditionele toernooi, en bij de slotmaaltijd vond hij de erwtensoep lekker, maar hij was wel erg verbaasd dat er daarna geen andere gangen meer kwamen. Ja, de wereldtop moest ontberingen doorstaan om te delen in de glorie van ons geliefde toernooi in Wijk aan Zee. Het hotel waar de spelers tegenwoordig verblijven is overigens veel beter dan het schamele onderkomen van vroeger.

Eerder had ik Botwinnik al in verschillende Nederlandse toernooien gezien en ook bij het Europees kampioenschap voor landenteams in Hamburg in 1965.
In 1966 was ik in het gebouw van Het Parool bij een consultatiepartij tussen de duo’s Botwinnik–Poloegajevski en Keres–Prins. Lodewijk Prins was de schaakmedewerker van Het Parool.
Tijdens de partij vertelden de spelers aan het publiek wat ze bedachten. Voor de Russen Botwinnik en Poloegajevski trad Karel van het Reve als tolk op. Paul Keres, die wel eens de Grote Zwijger is genoemd, liet het woord aan Prins.
Ik herinner me dat Botwinnik op een gegeven moment zei dat het een beetje oneerlijk was, omdat Poloegajevski en hij vier handen hadden om de zetten te doen en Keres maar één, omdat die met zijn andere hand Prins moest tegenhouden als die aan de stukken wilde zitten. Misschien was het een geintje van Karel van het Reve, die Prins goed kende en wel van plagen hield. (...)

Uitgeverij Atlas

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum