Leesfragment: Over Jongensjaren van Coetzee

09 mei 2010 , door Aleid Truijens
| |

Tijdens het Coetzee-weekend, dat dit weekend plaatsvindt in De Balie, zullen zeventien schrijvers, theatermakers, filosofen en andere kunstenaars - onder wie Anna Enquist, Marlene van Niekerk, Mark Boog, Aleid Truijens, Ena Jansen, David Van Reybrouck en Elleke Boehmer - hun meest geliefde Coetzee-titel aanprijzen bij het programma-onderdeel 'De ongelooflijke schoonheid van dit boek'. Vannacht kunt u al de bijdrage lezen van Aleid Truijens, die vertelt over Jongensjaren.

 

J.M. Coetzee: Jongensjaren

Het jongetje dat de hoofdpersoon is in Boyhood, Jongensjaren in de Nederlandse vertaling van Peter Bergsma, zou willen dat hij twee normale ouders had. Helaas is dat niet zo. Hij krijgt nooit straf, hij wordt nooit geslagen, hij wordt behandeld als een echt mens. Zijn moeder aanbidt hem als een kleine prins en bewaakt hem als een cipier. Ze geeft hem in alles zijn zin. Bij de Coetzee's, in Worcester, een stoffig, winderig provincieplaatsje in Zuid-Afrika, zijn de verhoudingen anders dan bij anderen: de oudste zoon komt op de eerste plaats, dan het jongere broertje en helemaal onderaan bungelt de vader die nergens goed voor is; zelfs gewoon geld verdienen lukt hem niet. ‘Zijn vader houdt van de Verenigde Party, zijn vader houdt van cricket en rugby, en toch houdt hij niet van zijn vader.' Kleine John is, of hij wil of niet, een rib uit het lijf van zijn moeder.

Als hij normaal zou zijn, de jongen, hoefde hij niet de beste van zijn klas te zijn. Dan kon hij, net als alle andere jongens, gore grappen maken en anderen pesten en vernederen. Dan kon hij riskeren slaag te krijgen, maar hij, beschermd, breekbaar kind, is niet normaal. Hij heeft alleen zijn hersens, zijn verstand dat zo verbazingwekkend veel groter is dan dat van alle anderen, inclusief de volwassenen. Hem ontgaat niets, dat is zijn lot - en zijn gebrek.

Jongensjaren is, samen met Portret van een jongeman dat de latere jeugdjaren van deze jongen beschrijft, vermoedelijk te lezen als autobiografisch. Maar het is geen autobiografie van het type: 'ik over mijn beroerde jeugd'. Er is heel weinig ik in dit boek. Het is wel degelijk een roman, met een scherp gesneden personage. Coetzee's toon is afstandelijk, hij schrijft over een 'hij', die we van buiten door zijn moeizame kinderleven zien ploegen, maar van wie we ook de geheime angsten en verlangen kennen. De emoties bedenkt de lezer er zelf maar bij. Juist die behoedzame afstand maakt deze kleine roman zo pijnlijk, zo hartverscheurend.

Jongensjaren kan nergens anders spelen dan in Zuid-Afrika. De jongen zit op een school met gescheiden klassen voor Afrikaanse en Engelse kinderen. Kleurlingen zitten er niet op die school, laat staan zwarten. Dat zijn mensen die je fluit om voor een paar pence een klusje te doen. Als ze bij je thuis over de vloer komen, dien je het theekopje waaruit ze hebben gedronken kapot te gooien. De jongen schaamt zich. Hij voelt zich fysiek de mindere van de jongens met de lenige, bruine benen en hun stugge, naar aarde ruikende haar. Het land, weet hij, is eigenlijk van hen.

Toch is het verhaal in Jongensjaren universeel. Veel mensen, een groot deel van de westerse wereld zelfs, groeit op in een saaie, anonieme nieuwbouwwijk met buren die langs de gordijnen gluren. Waar moeders depressief worden, kinderen agressief van verveling en vaders aan de drank. Laten we het Duckstad noemen. Het kippetje roosteren op de barbecue is het wekelijkse hoogtepunt, dan is de man een treurige parodie op de wildeman. Coetzee's lezers, overal ter wereld, komen ook uit Duckstad.

Jongensjaren gaat over de noodzaak een buitenstaander te zijn. Alles in het leven van de jongen is het nét niet. Hij zit in de Engelse klas, zijn ouders spreken goed Engels, maar hij is geen echte Engelse jongen, maar ook geen Boer. Zijn vader is advocaat, maar wel een mislukte, geminacht door zijn vrouw. Hij vocht met de Engelsen in de Tweede Wereldoorlog - iets om trots op te zijn - maar helaas was hij slechts onderkorporaal. Zijn moeder is onderwijzeres, maar heeft zich volledig gestort op haar twee superleerlingen thuis. Op school hoort hij niet bij de katholieken, niet bij de joden en niet bij de protestanten. Hij mag bij de stoere padvinders, maar zakt voor het examen woudloperinsigne. De familie van zijn vader heeft een prachtige boerderij in de Karoo. Hij voelt zich er thuis, opgenomen in de natuur. Maar het is niet hún boerderij, hij is een bezoeker, hij wordt er gedoogd.

Dat ‘alles-nét-niet' maakt dat de jongen zijn eigen verhaal moet maken. Op school houdt hij vol dat hij katholiek is, wat leidt tot een verstikkende angst voor ontdekking. Uit vrees voor wrede leerlingen en leraren blijft hij schoolziek thuis, doodsbang dat ook deze leugen wordt ontmaskerd. Hij wordt geraakt door mooie lichamen van jongens en meisjes, van plaatjes van blote mensen in zijn kinderencyclopedie en denkt dat hij de enige is die zulke verdorven gedachten heeft. In zijn fantasie is hij een geweldige jager, of een militaire held die sterft voor het Victoria Cross. Of anders wel een beroemde cricketer, ook al bakt hij er in het echt niks van.

Angst maakt vindingrijk. Wantrouwen kweekt scherpe observators. Schaamte vraagt verzinsels die ongerijmde verhalen kloppend maken. Oprechte leugens. Fictie die waarachtiger is dan de miezerige werkelijkheid.

Doordat de jongen, eeuwige buitenstaander, noodgedwongen in zijn verbeelding leeft, wordt hij bijna vanzelf een schrijver. Zelf weet hij het nog niet, de jongen die een jaar of vijftien is als het boek eindigt, maar hij is er al eentje. In Jongensjaren zijn we getuige van de geboorte van een schitterend schrijverschap. Deze jongen mogen we dankbaar zijn.

Utgeverij  Cossee

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum