Leesfragment: Rebel en dame

27 november 2015 , door Gé Vaartjes

Vandaag verscheen Rebel en dame, de biografie van Top Naeff (1878-1953), een van de 'grote dames' van de Nederlandse literatuur in de eerste helft van de twintigste eeuw. Het leven van Naeff, schrijfster van toneelstukken, romans, novellen en meisjesboeken, waarvan het onlangs opnieuw uitgebrachte School-idyllen het bekendste is, werd opgetekend door biograaf Gé Vaartjes. Vannacht een uitgebreid fragment uit de biografie, over de dood en uitvaart van acteur en regisseur Willem Royaards, Naeffs grote geheime geliefde.

 

Uit: Hoofdstuk V - Wijze leidsvrouwe en Top Deken

De conditie van Royaards was zeer verslechterd. Hij had een tijd doorgebracht in de Ziekenverpleging op de Prinsengracht en verbleef, na inzinkingen en oplevingen, daarna een tijd in het huis van zijn broer in Zandvoort. Eind augustus werd bekend – de kranten hielden zijn conditie bij als gold het een lid van de koninklijke familie – dat het alarmerend slecht ging. Top bleef op de hoogte door dagelijkse telefoontjes van de familie, de zuster en zwager van Royaards. ‘Hij heeft het erg benauwd,’ had ze op 23 augustus aan Mijnssen geschreven, ‘en is – ook onder den invloed van morphine – niet meer bij kennis den meesten tijd. Verder laat er zich niets van zeggen, het zijn hartkrampen, waaruit ze het soms nog wel eens weer ophalen, maar hier ziet het er nu toch niet meer naar uit.’ Later schreef ze: ‘Het afscheid van deze wereld heeft hem, die het leven hartstochtelijk had liefgehad, ten slotte niet zwaar meer gewogen. Want dit leven was: het werk, en de zekerheid, dat hij zelfs bij aanmerkelijk herstel dit geheel op zou moeten geven – half kon hij het niet – ontnam er elke aanlokkelijkheid aan. Voor zich had hij afgerekend, en de vrees, dien zoo zwaar bevochten vrede aan het wankelen te brengen, maakte hem ontoegankelijk voor welgemeende bedoelingen, welke wezen in andere richting dan deze.’

Het bleef op en neer gaan. Soms meldde een krantenbericht dat Royaards zijn bed verlaten mocht om verder in een ligstoel te rusten. Het einde leek die dagen nabij; Jacqueline en de kinderen waakten bij hem en hoorden hem ijlen, fragmenten uit Hamlet, Julius Caesar. Toen hij bijkwam, zei hij: ‘Als dat sterven is, is het niet erg.’ En toen bleek dat het leven toch nog, even, sterker was dan de dood: ‘Moet dit wrak nog langer leven?’

Korte tijd werd Royaards in Noordwijkerhout verpleegd en vervolgens opnieuw in de Ziekenverpleging op de Prinsengracht. Kerstmis 1928 vertrok hij naar Menton, waar zijn behandelend arts, dokter Vlaanderen, woonde. Hij belandde in Pension Marina aan de quai Laurenti, waar hij en zijn vrouw, zo herinnerde Jacqueline zich later, ‘een harde winter’ beleefden: ‘Als je in Menton uit je raam keek, zag je tegen een huis grote viooltjes bloeien, omringd met daarheen door de wind geblazen dunne sneeuw. Niets was vrolijk. En toch was het heerlijk dat hij er nog was.’ Een enkele keer trokken ze er nog op uit. Top bleef op de hoogte via Royaards’ zuster en zwager Klijnveld. Half januari schreef Vlaanderen in een briefje aan hen dat de toestand van de patiënt vrij gunstig was. ‘Maar dat alles heeft betrekking op den lichamelijken toestand,’ schreef Top relativerend aan Mijnssen, op 16 januari 1929. ‘Moreel is hij daar net als hier.’ Ondanks alles roerde zij in dezelfde brief de perikelen rond de bouw van de Royaardsschouwburg nog aan.

Maar op een dag was het voorbij, schreef Jacqueline in haar memoires. Haar schijnbaar achteloze mededeling volgt op: ‘Het was misschien wreed van me dat ik iedere dag blij was, dat hij er nog was, terwijl ik toch moest begrijpen, hoe vreselijk dit leven voor hem was.’ In deze twee zinnen vat Jacqueline Royaards het drama van de dood van haar man gecamoufleerd samen. Het leven was zo ‘vreselijk voor hem’ dat hij trachtte er zelf een einde aan te maken. In een sfeer van uitzichtloosheid is Royaards, op zijn 62e verjaardag, uit het raam van zijn pension gesprongen. Hij brak daarbij slechts zijn enkel, maar zijn conditie was zó slecht – hij had ook hartproblemen – dat hij drie dagen later, op 24 januari 1929, aan zijn verwonding bezweek. Jacqueline reisde kort daarna terug naar Nederland, het stoffelijk overschot van haar man arriveerde pas op 2 februari in Amsterdam. Drie dagen later werd hij begraven, vanuit de Stadsschouwburg.

Op maandag 4 februari lag Amsterdam nog sfeervol onder een deken van sneeuw, maar in de nacht voor Royaards’ uitvaart was het gaan dooien. De bomen druppelden en het modderige asfalt glom. Boven de Stadsschouwburg, waarvan de vlaggen halfstok hingen, was de hemel mistig-grauw. Binnen, vóór het toneel, lag Willem Royaards in een lichtgele, met zwaar zilverwerk beslagen kist, in een zee van bloemen en planten. In de vestibule, ‘die prijkte in een indrukwekkende rouwversiering van zwarte, met zilveren randen afgezette draperieën’, was het door Mari Andriessen gemaakte borstbeeld van Royaards geplaatst en ook daaromheen lagen bloemstukken.

Royaards’ geschiedenis was, voor zover zijn medespelers nog in leven waren, aanwezig in de schouwburgzaal. Johan de Meester, die in zijn NRC-stukken steeds een pleitbezorger van Royaards was geweest, zat op het balkon. Hubert Cuypers, die voor het grote succes Adam in ballingschap de muziek geschreven had, was er, Rik Roland Holst, die zoveel affiches ontworpen had, professor Vogelsang, zijn promotor, Oscar Strnad, uit Wenen gekomen, zoals enkele jaren eerder om Dantons dood vorm te geven, wethouder Wibaut, steunpilaar en later protagonist in de Schouwburgkwestie en daarnaast vele, vele toneelspelers en vertegenwoordigers van diverse verenigingen en instellingen.

Top Naeff moet zich er, tussen alle belangstellenden, ongemakkelijk hebben gevoeld. Door haar slechte relatie met Jacqueline was het haar niet mogelijk geweest dicht bij de familie mee te rouwen en net zoals zij in stilte haar band met Royaards beleefd had, moest zij nu, als het ware in het geheim, zijn verlies verwerken. Velen wisten hoezeer ze op Royaards gesteld was geweest, misschien wel vermoedend dat er ‘meer’ was, maar waarschijnlijk heeft niemand geweten hoe Top geleden had, met al haar uiterlijke vrolijkheid en spot. Dat ze een meer dan goede vriend verloren had, dát hoefde ze niet te verbergen. ‘Als wij buitenstaanders [...] zóó de volheid voelden van zijn persoon en zoo de leegheid na zijn verscheiden van onze tijd arm aan zulke karakters, hoe is het voor jou Toplief dan dit onherroepelijke in dit verlies,’ schreef een oude bekende haar, een dag na Royaards’ dood. De ex-vrouw van kunsthistoricus Jan Kalf zag Top als een van ‘de menschen waar Willem’s hart aan hing’, die zij ‘een beetje als zijn erfenis’ beschouwde. Ook zij moet iets meer geweten hebben, want zij durfde te vragen of Top ‘mee mocht deelen in het verdriet van Lien en de jongens of dat dit niet ging’.

Zo’n twintig jaar was hij Top zeer nabij geweest – en tegelijk veraf. Zij had innerlijk hevige gevechten om hem moeten leveren en had in professioneel opzicht barricaden voor hem beklommen. Royaards was een motor voor haar geweest, in haar gevoelsleven – door hem had zij waarachtige passie leren kennen – en in haar missionerende toneelkritieken. En nu was die motor uitgevallen, midden in een tijd waarin haar al zoveel leek te ontglippen.

Door degenen die iets vermoedden, iets wisten, zal zij zich bekeken hebben gevoeld. Hoe gedroeg ze zich? Hoe keek ze? Huilde ze?

Achter haar in de schouwburg zat professor Rohan de Josselin de Jong, met wie zij al enkele jaren bevriend was. Aan hem, patholoog-anatoom en een goede vriend van Royaards, durfde zij vragen wat haar vanaf het moment waarop zij wist dat Royaards dood was, had beziggehouden: ‘Zeg het me eerlijk, was het zelfmoord?’ Geruchten over ‘val uit een hotelraam’ hadden haar bereikt. ‘Dat kan ik u niet zeggen,’ antwoordde De Josselin de Jong, die op de hoogte was van Royaards’ doodsoorzaak. Zich weer half omdraaiend mompelde Top: ‘U dus ook al niet.’ Later zou zij schrijven dat Royaards’ laatste reis naar Menton ‘meer een vlucht dan een illusie’ was geweest, ‘een welbewust vaarwel aan het Aemstelland’.

Om tien uur openden zich de toneelgordijnen. Op een met rouwdoek omgeven toneel zat het orkest van het Concertgebouw en op de voorgrond stond, in het zwart, de Hongaarse mezzosopraan Ilona Durigo. Bij de eerste klanken van ‘Der Abschied’ uit Mahlers Das Lied von der Erde, Royaards’ lievelingslied, kwamen Jacqueline en haar zonen binnen. Het ging allemaal aan de weduwe voorbij en zij voelde zich daar ongelukkig bij, schreef zij later – zij ervoer het als een concert dat weinig met Willem te maken had.

Top Naeff citeert in haar herinnering aan de uitvaart één regel uit ‘Der Abschied’:
    ‘Müd ist mein Fusz und müd ist meine Seele.’
     Deze woorden zoekt men echter in Mahlers lied tevergeefs – haar onjuiste ‘herinnering’ zegt veel over Tops gevoelens, toen zij terugkeek op die vijfde februari 1929. Moe was zij, lichamelijk en geestelijk.

Een halfuur later verliet Royaards voor het laatst zijn schouwburg. Volgens de kranten stonden ‘duizenden in een wijden stoet geschaard’ op het Leidseplein om getuige te kunnen zijn van het uitdragen van de overledene, die nu op weg ging naar Westerveld. Onderweg werd even gestopt bij de schouwburg aan de Jansweg in Haarlem. Daar speelde een ensemble ‘Aases Tod’ uit Peer Gynt en hing schouwburgdirecteur Johan Kaart sr. een krans aan de baar. In een van de vele duinheuvels op Westerveld, hoog, onder een oude eik, was het graf gedolven. De talrijke bloemen – onder meer een krans met een wit zijden lint waarop de letter ‘W’ van de koningin – werden er in hoefijzervorm omheen gelegd. Op verzoek van de overledene werd er niet gesproken. De oudste van de vier zonen Royaards dankte na het zakken van de kist en daarmee was de plechtigheid ten einde.

De pers besteedde uitvoerig aandacht aan Royaards’ overlijden. Veel kranten brachten het nieuws van zijn dood groot op de voorpagina, ettelijke lovende in memoriams verschenen. Johan de Meester herinnerde zich hem als een man die ‘uiterlijk’ alles voor had, ‘met de stem, het gelaat, de gestalte: een gentleman in burgerlijk Holland’. En als slotsom: ‘Zijn leven moest zijn een vie de combat, waarbij het in veel hem is tegengeloopen.’

Braakensiek nam in De Groene Amsterdammer afscheid van hem met een de trap af strompelende Elckerlyc, en daaronder een citaat uit het stuk dat in 1907 zo’n markant evenement geweest was:

‘Want mijn tijt is schier vervult
Neemter exempel aen, alle diet hoort ende siet.’

In hetzelfde nummer wijdde Top Naeff een pagina aan Royaards. Het werd een beheerst artikel, waarin zij zijn wapenfeiten bondig samenvat, maar ook nog eens scherp refereert aan zijn martelaarschap omwille van het toneel. Zij kwam ook tot een kenschetsing van zijn persoon: ‘Roijaards was een gesloten natuur, die veel tegemoetkoming behoefde, zich gauw bezeerd terugtrok, en slagboomen vallen liet, zoodra hij van een ontmoeting geen samentreffen verwachten kon. [...] Een vriend, die veel eischte, en veel gaf: een trouw vriend.’ Zij eindigde met een citaat van Goethe:

‘Und sanfter als des Lebens liege dann
Auf dir des Grabes Bürde, guter Mann.’

Een laatste groet van mevrouw Von Stein.

Nog geen twee weken na de uitvaart van Royaards brandde, in de nacht van 18 op 19 april, het Paleis voor Volksvlijt af. Het was een theatraal toeval dat het gebouw, waarin Royaards zijn eerste gelukkige jaren als zelfstandig toneelleider beleefd had, vrijwel gelijktijdig met de regisseur verdween. Het comité voor de te bouwen Royaards-schouwburg had op dat moment negenhonderdduizend gulden bijeengegaard. Voor daadwerkelijk bouwen was nog vier ton nodig. ‘Amsterdam gaf Royaards een even grootsche als treffende uitvaart,’ schreef criticus Barbarossa, ‘doch daarmee heeft het zijn schuld aan den grooten tooneelleider niet vereffend. Dit zal eerst geschied zijn als de Royaards-schouwburg is verrezen, een schouwburg, waarin zijn geest zal voortleven.’ Ook postuum heeft Royaards zijn schouwburg niet gekregen.

Ongelooflijk snel na de dag van de begrafenis werd Jacqueline door Verkade benaderd met een opmerkelijke uitnodiging: de driehonderdste sterfdag van Vondel naderde en nu wilde hij diens nooit opgevoerde Maria Stuart brengen, met Jacqueline in de titelrol. Na enige aarzeling wilde zij wel, maar zij stelde condities betreffende decors, muziek en kostuums. Frits en Nell Lensvelt-Bronger verzocht zij om medewerking – maar die weigerden principieel. Nell schreef aan Top Naeff dat zij Jacqueline ‘ronduit’ gezegd had dat ze niet begreep ‘hoe ze er over denken kon’, en dat zij het ‘als een verraad tegenover Willem voelde’. Top schreef uitdagend aan Mijnssen: ‘Je weet zeker dat Lien de volgende maand bij Verkade optreedt als Maria Stuart? Het is nog een jaar vroeger dan we gedacht hadden.’

Omdat Jacquelines ‘eisen’ niet door Verkade werden ingewilligd, zag zij van de rol af. Niet veel later zou zij wel de rol van Badeloch voor de vroegere concurrent van haar man spelen.

De eerste tijd na de begrafenis was Top passief en stuurloos. De buitenwacht zal er weinig van gemerkt hebben; zoals zij al die jaren haar ware gevoelens voor Royaards verborgen gehouden had, zo probeerde zij ook nu uiterlijk met haar gereserveerde houding de situatie te beheersen.

Er is niet één rechtstreekse inhoudelijke reactie van haar op Royaards’ dood bewaard gebleven. Slechts een enkele zin in een brief verraadt iets van de schok. Pas op 14 maart, na de lange strenge winter 1928-1929, schreef zij voor het eerst weer aan Mijnssen. ‘Ik kon moeilijk tot iets komen, in het bijzonder aan jou niet, naar ik vermoed, de eenige van de vrienden, die wel iets begrepen zal hebben van de atmosfeer om dit sterfbed, en het bitter tragisch einde. Jij en ik zijn de laatsten geweest die afscheid van hem hebben genomen, en ik geloof dat we allebei wel wisten, dat onze gesprekken over den nieuwen schouwburg geen doel meer hadden. Je zult mijn stilzwijgen wel niet als een minder vriendschappelijk iets hebben beschouwd, het leven is zoo ingewikkeld dat je de woorden om te praten en te schrijven soms niet meer vinden kunt. Maar dat komt wel weer, wij hebben werkelijk te weinig menschen in ons kringetje over, en telkens als er een afvalt, voel je hoeveel meer je nog aan elkaar had kunnen hebben; en dat te liever, omdat je aan de meeste menschen in je latere leven totaal niets meer hebt.’

© 2010 Gé Vaartjes

Uitgeverij  Querido

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum