Onlangs verscheen Recht en vrijheid. De burger in de knel van oud-NRC-commentator Frank Kuitenbrouwer. 28 april gaat hij erover in discussie met oud-minister Guusje ter Horst in Spui25. Vanavond kunt u enkele pagina's uit de inleiding op het boek lezen.
De privacy van de burger staat onder druk. Niet alleen doordat de burger zelf zijn halve digitale leven prijsgeeft aan Google, maar ook doordat hij wordt opgenomen in grote systemen als de OV-chipkaart, het elektronisch patientendossier en een databank met vingerafsdrukken. Oud-minister Guusje ter Horst van Binnenlandse Zaken en oud-NRC-commentator Frank Kuitenbrouwer debatteren over de vrijheid van de burger en over de rechten en plichten van die burger. De aanleiding voor het debat is de publicatie van het boek Recht & Vrijheid van Frank Kuitenbrouwer, een bundeling van zijn juridische beschouwingen uit NRC Handelsblad. Gespreksleider is Huib Modderkolk.
Recht en vrijheid: de burger in de knel. Hoe kan dat? Het recht staat toch ten dienste van de burgerlijke vrijheden? De rechten van de mens en de fundamentele vrijheden staan voorop in onze Grondwet. Ze worden beschermd door het Europees verdrag voor de mensenrechten dat daar nog weer boven gaat. Maar wel steeds ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’, zoals dat van oudsher in ons land heet. Dit herinnert eraan dat het recht niet alleen een schild is om de vrijheid van de burger te beschermen, maar ook een zwaard dat zich daartegen richt. Dit dilemma werd al voor de Tweede Wereldoorlog in de zaak-Olmstead pregnant onder woorden gebracht door een beroemd lid van het Amerikaanse Hooggerechtshof, Louis D. Brandeis: ‘De ervaring leert ons het meest waakzaam te zijn om de vrijheid te beschermen wanneer de bedoelingen van de overheid weldadig zijn. In vrijheid geboren mensen zijn van nature waakzaam tegen inbreuken op hun vrijheid door slechtgezinde heersers. De grootste gevaren voor de vrijheid schuilen echter in het slinks binnendringen door ijveraars, die het goed bedoelen maar er niets van begrijpen.’
Soms gaat het ijveren wel eens verder dan alleen goede bedoelingen. Neem het nieuwe Nederlandse biometrische paspoort dat moet worden voorzien van vingerafdrukken. Dat is afgesproken in de Europese Unie om identiteitsfraude tegen te gaan — een snel oprukkend kwaad — en Nederland is daaraan gebonden. Ook al waarschuwen experts dat dit controlemiddel een niet te verwaarlozen foutenmarge kent. Dat kan een nietsvermoedende onschuldige burger nog heel wat last bezorgen. Nederland gaat echter verder en kiest voor een centrale opslag van de biometrische gegevens die toegankelijk wordt voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en zelfs de gewone politie en justitie. De EU verplicht daar niet toe. Het is natuurlijk goed om een middel te hebben om te checken of er iets fout gaat met de scanapparatuur op een vliegveldje in ‘Verweggistan’. Maar centrale opslag is daarvoor niet nodig. De paspoortwet wordt gebruikt voor een doel dat verder gaat dan waarvoor hij is geschreven. Ietwat dramatisch gezegd: alle Nederlanders met een paspoort of identiteitskaart zijn opeens tot potentiële verdachten gemaakt. Offi cieel wordt dat natuurlijk ontkend. Maar er valt moeilijk te ontkomen aan de gedachte dat de Nederlandse overheid onder de valse vlag van een Europees gebod iets binnenhaalt wat zij misschien altijd wel wilde maar wat op zijn eigen merites op grote, zo niet onoverkomelijke bezwaren zou stuiten: een web om iedere burger. We hebben zoiets al eerder gezien bij de invoering van de binnenlandse legitimatieplicht. Eerst alleen voor voetbalvandalen, zwartrijders of nieuwe bankklanten. Toen toch maar algemeen, zij het nog steeds met beperkingen: er moeten wel ‘concrete’ en ‘redelijke’ redenen zijn om naar een pasje te vragen, zo werd benadrukt. Na invoering kwam al snel de aap uit de mouw. Het is een handige boeteverdubbelaar voor de politie. Vooral voor kapotte achterlichtjes, in plaats van de serieuze criminaliteit die steeds werd aangevoerd als reden voor invoering van deze verregaande inbreuk op de vrije sfeer van de burger (Engeland bijvoorbeeld wil er nog steeds niet aan). Een mevrouw in Amsterdam die ’s ochtends haar hond uitlaat wordt door een opsporingsambtenaar gemaand omdat het dier niet is aangelijnd, zoals voorgeschreven vanwege de veiligheid op de openbare weg. Dat deed ze alsnog maar voegde iets scherps toe over de veiligheid van de straat verderop waar openlijk wordt gedeald in crack. De politieagent vraagt daarop om haar identiteitsbewijs. Dat heeft zij zo vroeg niet bij zich: een bon. Een moeder geeft haar kind — dat ook moet zijn voorzien van een id-bewijs — de kopie van haar paspoort met een briefje mee: niet geaccepteerd. Bij de Nationale ombudsman kwamen klachten binnen van mensen die 100 meter van hun huis werden aangehouden en geen toestemming kregen om thuis even hun paspoort op te halen. Zelfs getuigen van een ongeval die zich meldden bij de politie hebben een boete gekregen omdat ze geen legitimatie bij zich hadden. En dan klaagt de overheid maar over de onwillige burger.
De goedbedoelende doch niet begrijpende ijveraars blijven niet beperkt tot de overheid. De wada, het wereldagentschap tegen doping in de sport, zet zich in voor een nobel doel: een level playing field. Daar valt op zichzelf al heel wat over te zeggen, maar niet over de methoden waarvan het zich bedient. Die gaan over de schreef. Doping is dan ook een gidskwestie die in dit boek nader aan de orde komt. Het jongste voorbeeld zijn de whereabouts: topsporters moeten de dopingcontroleurs drie maanden van tevoren informeren waar zij ieder uur van de dag zullen zijn, in verband met dopingtests. Dit alles ten behoeve van het verrassingselement. Sommige verboden middelen zijn immers binnen enkele uren al uit het lichaam verdwenen en niet dagen. Dus had zwemster Marleen Veldhuis een probleem toen ze op pad ging naar een sportgala om te worden uitgeroepen tot Sportvrouw 2007 terwijl bij haar thuis voor de deur een sportcontroleur stond. En nu moet zelfs een dertienjarige schaatsster bij nacht en ontij klaarstaan voor controles. Volkomen disproportioneel. Dit nog afgezien van de dubieuze kwaliteit van de dopinglijst. Ongeveer een kwart van de positieve uitslagen wereldwijd heeft betrekking op middelen tegen astma, ontstekingsremmers en cannabis. Dat gaat zelfs de Nederlandse dopingautoriteit, die de controle op het jonge schaatsstertje overigens verdedigde, te ver. Atleten stemmen toch in met de reglementen voor dopingbestrijding? Daarbij hoort ook een nieuwe internetdatabank ADAMS in zeven talen met persoonsgegevens; behalve de whereabouts ook laboratoriumuitslagen, gedetailleerde profi elen en de ‘testgeschiedenis’ van sporters alsmede therapeutische uitzonderingen (TUE’s). Medische gegevens zijn juridisch een extra beschermde categorie. De Werkgroep Privacy van de Europese Unie maakte in 2008 terecht gehakt van dit soort instemming. ‘De toestemming is noch vrij, noch op informatie berustend’, gezien alleen al de expliciete dreiging met ‘de negatieve gevolgen’ van een weigering door de sporter. De ‘informatiepositie’ van de betrokkene tegenover de controleurs is ook al zwak, niet in de laatste plaats doordat de bewijslast wordt omgekeerd tégen de atleet. Dat is in strijd met een elementair rechtsbeginsel. De WADA is een voorbeeld van een nieuw soort verbieder: de ‘morele entrepreneur’ zoals de Amerikaanse hoogleraar sociologie Howard Becker het heeft uitgedrukt. Hij duidde op pressiegroepen die zich inzetten om paal en perk te stellen aan misstanden. Wat ook het karakter daarvan is, het voornaamste kenmerk van de morele ondernemer is dat hij werkt vanuit een ‘absolute ethiek’. Met de nadruk op het eerste woord. ‘Als hij ergens het oog op laat vallen is dat waarlijk en volledig slecht, zonder schakeringen.’ Of zonder de rechten van de betrokken burgers, kan men daaraan toevoegen. Vlak echter ook de zakelijke belangen niet uit. Wat begint als een morele kruistocht loopt al gauw uit op een fulltime bezigheid. Zo wordt de morele entrepreneur ‘een beroepsmatige ontdekker van situaties die om nieuwe regels (zeg maar: verboden) vragen’, aldus Becker. Door alsmaar de deur naar een realistische medische begeleiding — hetgeen iets anders is dan: kritiekloos — dicht te houden zou men bijna zeggen dat de wada c.s. er een belang bij hebben het dopingprobleem in stand te houden in plaats van het uit de wereld te helpen. Voorzitter Jacob Kohnstamm van de Nederlandse privacyautoriteit het College bescherming persoonsgegevens (CBP) liet zich al eens ontvallen dat hij zat te wachten op een atleet die een rechtszaak begint tegen de aantasting van zijn rechten als mens. De betekenis van zo’n juridische actie gaat verder dan het belang van de individuele sporter. Door te staan op zijn eigen recht verdedigt een burger het recht van al zijn medeburgers. Vrijheidsrechten worden al gauw over het hoofd gezien als ze niet zichtbaar worden verdedigd. De geschiedenis leert: maak gebruik van je vrijheden of je bent ze kwijt. Maar zijn de vrijgeboren burgers, over wie Brandeis het in het begin van deze inleiding had, wel zo waakzaam? In de jaren tachtig deed Gallup een interessante opiniepeiling over de vraag wat de Amerikanen vonden van de burgerrechten, die al in 1791 werden geformuleerd in de zogeheten Bill of Rights van de constitutie, een voorbeeld in de vrije wereld. Neem de vrijheid van meningsuiting. Deze scoorde hoog in de peiling, want in de vs geldt zeer sterk dat eenieder zijn woordje moet kunnen doen ongeacht de populariteit van zijn opvatting. De beleden vrijheid bleek echter vooral in abstracto te gelden. Geconfronteerd met concrete voorbeelden vergat menige ondervraagde al gauw het beginsel wanneer iets hem niet zinde. Zo vond 70 procent van de geënquêteerden dat een protestantse groepering een bijeenkomst moet kunnen beleggen in een openbaar gebouw. Maar als het ging om een bijeenkomst die bedoeld was om de overheid te kritiseren was dat maar 23 procent. En als het om atheïsten ging zelfs niet meer dan 18 procent. Opmerkelijk was vooral de bevinding van Gallup dat verdraagzaamheid jegens andersdenkenden het vooral moest hebben van wat hij noemde de opinieleiders en legal leaders. Terwijl driekwart van alle ondervraagden het gemeenschapshuis wilde ontzeggen aan atheïsten bleek het percentage verbieders bij de opinieleiders 59 procent en bij juristen slechts 19 procent. De conclusie drong zich op dat de Amerikaanse vrijheden niet zozeer worden gedragen door ons allen maar het moeten hebben van een elite.
[...]
© Frank Kuitenbrouwer