Leesfragment: Schrijvende vrouwen

27 november 2015 , door Jacqueline Bel en Thomas Vaessens
| | | |

Komende week verschijnt Schrijvende vrouwen. Een kleine literatuurgeschiedenis van de Lage Landen 1880-2010, onder redactie van Jacqueline Bel en Thomas Vaessens, met bijdragen van Manu van der Aa, Agnes Andeweg, Jacqueline Bel, Erica van Boven, Ernst Bruinsma, Luc Daems, Yra van Dijk, Elsbeth Etty, Jaap Goedegebuure, Odile Heynders, Ena Jansen, Michiel van Kempen, Mieke Koenen, Vilan van de Loo, Henriette Louwerse, Maaike Meijer, Aad Meinderts, Annie van den Oever, Pamela Pattynama, Saskia Pieterse, Olf Praamstra, Fleur Speet, Aagje Swinnen, Gitta Timmers, Gé Vaartjes, Thomas Vaessens, Liselotte Vandenbussche, Bart Vervaeck, Ernestine van der Wall en Dietlinde Willockx. Vanavond kunt u al het voorwoord lezen en uw exemplaar reserveren of bestellen.

Dit boek laat de lezer in eenenzestig schrijversportretten kennismaken met de breedte en de rijkdom van de Nederlandstalige literatuur sinds 1880. De auteurs zijn allen vrouw, maar de redactie heeft ervoor gekozen dit selectiecriterium niet op de voorgrond te plaatsen. Bij het experiment dat in dit boek is uitgevoerd, gaat het erom wat er gebeurt wanneer er een louter vrouwelijke lijn is getrokken door de moderne Nederlandse en Vlaamse literatuur.

Vanzelfsprekend speelt het genderperspectief in veel bijdragen een rol. Zoals bij Cécile Goekoop die in Hilda van Suylenburg, bijgenaamd de ‘Hollandsche Negerhut’, de vrouwenkwestie aansneed en propageerde dat de vrouw alleen met een betaalde baan gelukkig kon worden. Of bij Annie Salomons in haar min of meer autobiografische debuutroman Een meisje-studentje (1907), over een meisje dat de destijds atypische stap zet om te gaan studeren. En later bij Anja Meulenbelt die afrekende met het mannenbolwerk waarin literatuur van vrouwen werd afgedaan als ‘damesromans’.

Het boek beperkt zich echter nadrukkelijk niet tot de emancipatoire thematiek. Connie Palmen wordt bijvoorbeeld gepresenteerd als schrijver én filosoof. Schrijvers als Charlotte Mutsaers, Désanne van Brederode en Marjolein Februari worden als belangrijke postmoderne auteurs gezien. Schrijvende vrouwen toont de grote variëteit aan vrouwelijke stemmen in de Nederlandse en Vlaamse literatuur.

Inleiding

Dit boek laat de lezer in eenenzestig schrijversportretten kennismaken met de breedte en de rijkdom van de Nederlandstalige literatuur. De behandelde auteurs, allen vrouw, zijn uit verschillende hoeken van die literatuur afkomstig: het betreft gecanoniseerde en vergeten schrijvers, successchrijvers en poet’s poets, schrijvers die schreven over eeuwige thema’s en schrijvers die zich meer richtten op de politieke actualiteit, realisten en schrijvers die zich vooral op de verbeelding toelegden. Naast bekende auteurs als Carry van Bruggen, Christine D’haen, Marjolijn Februari, Charlotte Mutsaers, Monika van Paemel, Astrid Roemer, Henriette Roland Holst en M. Vasalis staan niet (meer) zo bekende auteurs als Mina Kruseman, Anna de Savornin Lohman, Alice Nahon, Maria Rosseels en Jacoba van Velde.
Schrijvende vrouwen kan gezien worden als een beknopt vervolg op het vuistdikke overzicht Met of zonder Lauwerkrans onder redactie van M. Schenkeveld-van der Dussen, dat de vrouwelijke auteur tot ongeveer 1860 belicht. Ook daarna blijkt de vrouwelijke literatuur in de Lage Landen uitermate dynamisch en veelkleurig te zijn. De in dit boek verzamelde portretten laten zien dat sommige schrijvers onder te brengen zijn in een deelverhaal van de (post)koloniale literatuur, de oorlogs- of de migrantenliteratuur, dat anderen passen in het verhaal van de elkaar opvolgende stromingen als naturalisme, modernisme of postmodernisme, en dat weer anderen aansluiten bij het vertoog over vrouwenemancipatie en (homo)seksualiteit, of een bijdrage leveren aan de geschiedenis van een concept als de gothic novel. We hebben er niet voor gekozen een van deze perspectieven centraal te stellen. Het was ons er juist om te doen de uiteenlopende rollen te laten zien die vrouwelijke auteurs gedurende de afgelopen anderhalve eeuw gespeeld hebben in de literatuur en, als publieke intellectueel, in het maatschappelijke debat.
Dit uitgangspunt brengt met zich mee dat de afzonderlijke bijdragen ook aandacht besteden aan de cultuurhistorische achtergrond van de besproken schrijverschappen. Daarmee hopen we een beeld te geven van de vitaliteit van de moderne Nederlandse en Vlaamse letterkunde als geheel.

De portretten

Elk van de portretten in dit boek kan, als introductie op een bijzonder schrijverschap, op zichzelf staan. In de bijdragen is rijkelijk uit de besproken oeuvres geciteerd, zodat ook de niet ingevoerde lezer een beeld krijgt van de aard en de specificiteit van de betreffende schrijver. De portretten proberen de kern of de drijfveer van haar schrijverschap bloot te leggen, en daarbij wordt ook aandacht besteed aan de wijze waarop de auteur zich buiten haar werk manifesteert. Daarnaast is er aandacht voor de positie die de auteur inneemt in het dominante verhaal van de literatuurgeschiedschrijving (in hoeverre kan de schrijver worden ingebed in de gangbare literair-historische stromingen, en vooral: in hoeverre niet).
Alle portretten samen vormen, in hun chronologische ordening, dus een kleine geschiedenis van de moderne Nederlandse en Vlaamse literatuur.

Een kleine geschiedenis

Als alle geschiedenissen is ook deze kleine geschiedenis selectief. We hebben ervoor gekozen het belangrijkste selectiecriterium (de auteurs moeten vrouw zijn) niet op de voorgrond te plaatsen. Bij het experiment dat we in dit boek uitvoeren, draait het om de vraag wat er gebeurt wanneer we een louter vrouwelijke lijn door de moderne Nederlandse en Vlaamse literatuur trekken. Die vraag wordt niet in elk portret expliciet aan de orde gesteld, maar vanzelfsprekend speelt het genderperspectief in veel bijdragen wel een rol. Hoe anders te schrijven over Cécile Goekoop die in Hilda van Suylenburg, bijgenaamd ‘de Hollandsche Negerhut’, de vrouwenkwestie aansneed en propageerde dat de vrouw alleen met een betaalde baan gelukkig kan worden? Of over Annie Salomons, die in haar min of meer autobiografische debuutroman Een meisje-studentje (1907) het destijds gevoelige thema aansnijdt van het meisje dat een studie verkiest boven de liefde? Hoe anders te schrijven over Anja Meulenbelt die, voortgestuwd door de tweede feministische golf, afrekent met het mannenbolwerk waarin literatuur van vrouwen wordt afgedaan als ‘damesromans’?
Maar we hebben ons nadrukkelijk niet tot de emancipatoire thematiek beperkt. Connie Palmen wordt gepresenteerd als schrijver én filosoof, Carry van Bruggen als literaire intellectueel (en sparringpartner van Menno ter Braak). Het betekent dat het portret van Maria Rosseels onder meer ingaat op haar (journalistieke) werk over vrouwenonderdrukking door de eeuwen heen, maar ook op haar filmrecensies en haar romans over geloofsvraagstukken. Hella Haasse wordt als grote eenling geportretteerd, maar ook als auteur die verwantschap vertoont met Borges. En sommige portretten geven een beeld van het onbegrip dat de betreffende schrijver, zelfs in eigen land, ten deel valt. Bijvoorbeeld de observatie dat de volwassenenromans van de ten onrechte alleen als kinderboekenschrijver bekende Top Naeff in antiquariaten bij de jeugdboeken staan.
Sommige van de besproken auteurs, lang niet allemaal, werden vooral door vrouwen gelezen. Het werk van weer andere is sterk verbonden met de eerste of de tweede feministische golf. Maar ook dat geldt niet voor alle schrijvers die u in dit boek aantreft. We wilden ontsnappen aan de gedachte dat de geschiedenis van de Nederlandstalige literatuur het verhaal is van voornamelijk mannelijke schrijvers.

Beeldvorming

In 1992 liet de Groningse neerlandicus Erica van Boven in haar proefschrift Een hoofdstuk apart zien hoe rondom de zogenoemde ‘damesroman’ in de eerste decennia van de twintigste eeuw een negatieve beeldvorming ontstond. En ook hoe daardoor het idee werd bestendigd dat vrouwelijke auteurs een aparte l vormden, als betrof het een vreemde diersoort. In het officiële verhaal van de twintigste-eeuwse Nederlandse literatuurgeschiedenis zijn nog tal van voorbeelden aan te wijzen die deze beeldvorming bevestigen, ook na de Tweede Wereldoorlog. In 1988 had Maaike Meijer in De lust tot lezen, Nederlandse dichteressen en het literaire systeem al laten zien dat de aandacht voor de ‘groten’ van de naoorlogse Nederlandse literatuur, zoals de Vijftigers in de poëzie en Hermans, Reve en Mulisch in het proza, het werk van hun vrouwelijke collega’s stelselmatig in de schaduw stelde. Ook Marianne Vogel schreef over deze literatuurhistorische uitsluitingsmechanismen, in haar studie Baard boven baard (2001).
De veronachtzaming van vrouwelijke auteurs in de literatuurgeschiedenis hangt samen met twee hardnekkige misverstanden die in elkaars verlengde liggen en die elkaar versterken. In de eerste plaats dachten critici en literatuurgeschiedschrijvers dat het feit dat vrouwen schreven, en waarover ze schreven, verklaard kon worden uit de vrouwenemancipatie. Literatuur van vrouwelijke schrijvers werd – anders dan teksten van hun mannelijke collega’s – vooral met een sociologische blik bekeken, als product van maatschappelijke ontwikkelingen. En een enkele keer als een afgeleide van een politieke inzet. Maar zelden werden de teksten van vrouwelijke schrijvers bekeken als literaire prestatie. Want het tweede misverstand van critici en literatuurgeschiedschrijvers was dat vrouwen alleen schreven over actuele kwesties met politieke of emancipatoire bedoelingen. Dat was literatuur met een korte houdbaarheidsdatum. Echte literatuur was immers universeel en tijdloos, en ontsteeg de context waarin ze tot stand kwam. Dat leidde ertoe dat vrouwelijke auteurs in de geschiedschrijving eerder als onderdeel van de politieke of cultuurhistorische context van de literatuur werden gezien dan als ankerpunten in het verhaal van de literatuur zelf.
Een beroemd boek als Vrouwenspiegel (1936), de literatuursociologische dissertatie van schrijver en historicus Annie Romein-Verschoor, heeft in dit opzicht onbedoeld aan de negatieve beeldvorming bijgedragen. Het doel van Romein-Verschoor was niet om vrouwelijke schrijvers te rehabiliteren. Vanuit haar marxistische visie constateerde zij dat vrouwelijke auteurs verzuimd hadden in hun bevrijdingsstrijd aansluiting te zoeken met die andere misdeelde groep, het proletariaat. In haar betoog velde ze en passant een meedogenloos oordeel over de literaire kwaliteit van deze schrijvers. Dit verleidde de dichter M. Nijhoff, destijds in Nederland ook een vooraanstaand criticus, ertoe het boek ‘een doorgaans grimmig requisitoir’ te noemen.
Er is in de beeldvorming en in de literatuurgeschiedschrijving de afgelopen decennia wel iets veranderd. Schrijvers als Charlotte Mutsaers, Désanne van Brederode en Marjolijn Februari worden als belangrijke postmoderne auteurs gezien. Een aantal keren, overigens nog steeds niet vaak, vielen vrouwen in de literaire prijzen. Zo kreeg Anneke Brassinga recent zowel de VSB Poëzieprijs (2002) als de Constantijn Huygens-prijs (2008), Doeschka Meijsing de AKO Literatuurprijs (2008) en Charlotte Mutsaers de P.C. Hooft-prijs (2010) (onder meer M. Vasalis, Hella Haasse, Judith Herzberg en Eva Gerlach gingen haar voor). Over het werk van Nederlandstalige vrouwelijke auteurs is door neerlandici en literatuurwetenschappers in de afgelopen decennia veel gepubliceerd, vaak vanuit feministisch perspectief (in de late jaren tachtig en de jaren negentig kan men gerust van een ‘inhaalslag’ spreken: de feministische literatuurbeschouwing in die periode was bijzonder productief en succesvol). Inmiddels lijkt aandacht voor vrouwelijke auteurs onder critici en wetenschappers veel vanzelfsprekender dan twintig, dertig jaar geleden. Literatuur van vrouwen is geen ‘hoofdstuk apart’ (Van Boven) meer.
Toch kan het nog steeds nuttig en interessant zijn de oude vanzelfsprekendheid eens om te draaien, en een voorstelling te maken van de Nederlandstalige literatuur met weglating van alle mannelijke auteurs. Dat gebeurt bijvoorbeeld jaarlijks door de jury van de Anna Bijns Prijs, vernoemd naar de Middelnederlandse schrijfster Anna Bijns, die als eerste vrouw wist rond te komen van onder meer haar gedichten. De prijs werd in 1985 ingesteld als weerwoord tegen de toen belangrijkste Nederlandse onderscheiding in Nederland, de P.C. Hooft-prijs, die tot dat moment slechts vier keer (van de vijfendertig) naar een vrouwelijke auteur was gegaan.
Ook in dit boek zijn de mannelijke auteurs weggelaten, want vrouwelijke auteurs mogen inmiddels een stevige plaats hebben ingenomen in de Nederlandstalige literatuur, dat neemt niet weg dat ook buiten de toch altijd betrekkelijk smalle canon een grote rijkdom en variëteit bestaat aan vrouwelijke stemmen in de literatuur. En van die veelkleurige rijkdom hebben we in dit boek een indruk willen geven.

Selectie

We hebben ons in dit boek beperkt tot auteurs uit Nederland en Vlaanderen van de afgelopen anderhalve eeuw. We hebben een keuze gemaakt uit literaire auteurs met een voldoende omvangrijk oeuvre (meer dan twee romans, dichtbundels of egodocumenten). Omdat we de volle breedte van het literaire spectrum wilden laten zien, hebben we ons niet laten inperken door een al te strikte definitie van literatuur. Alle proza en poëzie die in de eigen tijd of later als literatuur werd gezien, dat wil zeggen in literaire kolommen werd geprezen en soms werd afgebroken, kwam voor selectie in aanmerking. Niet alleen gecanoniseerde schrijvers zijn belicht, maar ook inmiddels vergeten schrijvers die slechts voor een korte periode schitterden als ster aan het literaire firmament. Daarnaast hebben we bij de selectie gelet op spreiding door de tijd en op diversiteit.
In de hiernavolgende hoofdstukken wordt in enkele gevallen een auteur geportretteerd die niet aan alle genoemde criteria voldoet. Anne Frank is opgenomen, ook al heeft zij geen omvangrijk oeuvre. Haar dagboek is echter wereldberoemd geworden: het is in vele talen vertaald en wereldwijd zijn er meer dan 35 miljoen exemplaren van het boek verkocht. De vraag of haar werk tot de ‘schone letteren’ mag worden gerekend, heeft aanleiding gegeven tot discussie. Als argument om deze vraag ontkennend te beantwoorden is wel naar voren gebracht dat met de kwalificatie van Franks dagboek als ‘literatuur’ (of als ‘roman’) de onbedoelde indruk kan worden gewekt dat het hier om fictie zou gaan. Wij hebben Anne Frank in dit boek opgenomen omdat haar dagboek moeiteloos past in de brede begripsbepaling van ‘literatuur’ die ons voor ogen stond. Anne Frank had bovendien zelf literaire aspiraties. Hetzelfde kan gezegd worden van Etty Hillesum, wier brieven en dagboeken uit de oorlog internationaal bekendheid genieten.
De beperkte omvang van dit boek maakte strenge selectie noodzakelijk. Met leedwezen hebben we nogal wat belangrijke, dierbare, interessante of anderszins opmerkelijke schrijvers buiten de selectie moeten houden: Cornélie Huygens, Jacqueline van de Waals, Marie Koenen, Til Brugman, Eva Gerlach, Lidy van Marissing, Anna Enquist, Esther Jansma, Patricia de Martelaere, Joke Hermsen, Astrid Lampe, Saskia de Coster, Esther Gerritsen... Vanaf het einde van de negentiende eeuw nam het aantal vrouwelijke auteurs vooral in Nederland enorm toe. Sinds het midden van de jaren zeventig verschijnen er meer dan driehonderd Nederlandstalige literaire titels per jaar, waarvan zeker de helft door vrouwelijke schrijvers. Bij een dergelijke productie is een encyclopedisch overzicht van de literaire ontwikkelingen met volledige ‘dekking’ volstrekt onmogelijk. We hebben dus streng moeten kiezen. Ook binnen de oeuvres van de geselecteerde auteurs zijn keuzes gemaakt. De auteurs van de afzonderlijke bijdragen aan dit boek hebben zich bij die keuzes niet alleen laten leiden door hun gevoel voor ‘kwaliteit’ (als de bijdragen over vergeten of juist gerehabiliteerde auteurs iets laten zien, dan is het wel dat ons idee van kwaliteit sterk veranderlijk is), maar ook door de cultuurhistorische betekenis en de blijvende vitaliteit van de verschillende onderdelen van de besproken oeuvres.

Voor wie verder wil lezen

Omwille van de leesbaarheid zijn in de portretten geen literatuurverwijzingen opgenomen. Informatie over de oeuvres van de schrijvers is eenvoudig te vinden via de onvolprezen Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse letteren (www.dbnl.org/auteurs), waar per auteur een primaire bibliografie is opgenomen. Vindplaatsen van de citaten zijn opgenomen in een beknopte lijst achter in het boek. Wie geïnteresseerd is in secundaire literatuur over de auteurs treft daar ook, in de secundaire bibliografie, een korte lijst met beschouwingen over leven en werk aan. Hier is niet naar volledigheid gestreefd. Ook is in de bibliografie een lijst van algemene studies op het terrein van de Nederlandstalige literatuur van vrouwen opgenomen. Van elke besproken auteur is een foto opgenomen. Alleen van Frida Vogels niet: zij verkiest het haar beeltenis niet openbaar te maken.

© Jacqueline Bel en Thomas Vaessens / Amsterdam University Press, 2010

Amsterdam University Press

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum