Leesfragment: Strijkend licht

02 januari 2010 , door Lilian Blom
|

Op 4 februari, de verjaardag van wijlen Louis Ferron, presenteert Lilian Blom haar nieuwe boek Strijkend licht bij Athenaeum Boekhandel te Haarlem. Vanavond kunt u al enkele pagina's eruit lezen en uw exemplaar reserveren.

Twee jaar na het overlijden van haar geliefde, de Haarlemse schrijver Louis Ferron, neemt Lilian Blom een psychotherapeut in de arm, omdat haar verdriet nog altijd overweldigend is. De man blijkt een luxe praktijk te runnen en is meer bezig met zichzelf dan met Lilian.
Dan droomt ze op een nacht van Louis. Hij geeft haar de opdracht een filmscenario te schrijven over het oppervlakkige leven van de therapeut, zodat ze iets anders heeft om zich mee bezig te houden dan haar verdriet. In dagen erna begint Lilian met schrijven en verzinnen, terwijl een onzichtbare camera voortdurend met haar meekijkt. Langzaam maar zeker komt de kleur terug in haar bestaan.

[...]

In mijn droom hoorde ik de echo van de voordeurbel in de slaapkamer. In een roes stond ik op om naar beneden te gaan, waarbij ik begeleid werd door een vervreemdende bundel helder groengrijs licht dat de trap de indruk gaf van beton te zijn. Mijn voeten leken de treden niet te raken, omdat ik de koude stenen ondergrond niet voelde. In de beklemmende stilte die om me heen hing, hoorde ik het suizen van mijn oren, het angstige bonken van mijn hart. Ik wilde terug naar mijn bed, maar de treden achter mij vielen geruisloos als dominostenen om, langs mij heen de diepte in, waar ze zich opnieuw formeerden tot een voornaam breed bordes. Ik zag hoe mijn langgerekte schaduw afdaalde in het onheilspellende licht en stilhield naast de brede trap, alsof ik me in een surrealistisch schilderij bevond.
Ik voelde geen angst meer, bekeek mezelf als figurant in een droom.
Plotseling stond ik in de woonkamer, waar het vertrouwde licht brandde.
De voordeur leek zich vanzelf geopend te hebben.
Hij zat in de kamer op de hoek van de grote rode bank, kussens in zijn rug, achterover geleund, alsof hij nooit weg was geweest, verwikkeld in een gesprek met een vriendin van mij, die ik al een eeuwigheid niet gezien had, maar die voor zover ik wist nog onder de levenden was.
‘Wat doe jij hier?’ perste ik uit mijn bijna dichtgesnoerde keel, ‘jij bent dood.’
‘Hoe kom je daar nou bij? Ik was gewoon even weg om na te denken.’
Hij keek mij aan met een serene blik in zijn ogen, dezelfde sereniteit als waarmee hij zijn ogen definitief had gesloten en die altijd op mijn netvlies was blijven staan. ‘Ik geloof je niet, je bent echt dood hoor,’ probeerde ik nogmaals met trillende lippen. Ik richtte mijn blik op de vriendin, wanhopig zoekend naar haar steun, haar bevestiging dat ik dit niet verzon. Zij ontweek mijn radeloze blik alsof ze geen partij wilde kiezen.
‘Ik heb allerlei bewijzen en kan je ze zo laten zien.’ Ik liep naar de deur om naar beneden te gaan, naar de werkkamer, die ooit van hem was en die ik gevoeglijk tot de mijne heb gemaakt. Bewijzen zat, in alle laden en hoeken van de kamer. Overal hing zijn dood nog om mij heen. Hij wenkte mij en schudde zijn hoofd. ‘Bespaar je de moeite. Ik heb geen bewijzen nodig,’ en gniffelend erachteraan, ‘ik ben het levende bewijs, of niet soms?’ Hij vervolgde zijn gesprek met de vriendin, terwijl ik midden in de kamer als aan de grond genageld het tafereel gadesloeg. Louis leek dwars door mij heen te kijken. Ik wendde mijn blik af en keek naar buiten, waar de nacht al voorbij leek en de stille straat in lichtgrijze nevelen was gehuld. Opeens zag ik Lennaert Nijgh vanuit het niets opdoemen. Hij reed stapvoets op een motor. Bij hem achterop zat een voor mij onbekende kleine man met geluidsapparatuur in zijn linkerhand en in de andere een camera die hij tegen zijn oog geklemd hield. Het wachten was nu op de wielrenners in de Tour de France die straks langs zouden rijden. Ik draaide mijn hoofd van links naar rechts, maar de straat bleef leeg. De kleine man hield de camera gericht op het raam op de eerste verdieping waarachter ik stond. Lennaert keek omhoog en hief zijn hand op bij wijze van groet. Ik zwaaide terug en bedacht op hetzelfde moment dat ook hij dood was.
Ik draaide me weer om naar Louis, die alleen op de bank zat. Van mijn vriendin geen spoor meer. Zijn stem klonk helder en tastbaar toen hij zei: ‘Ik heb eens nagedacht, ik ben uitgeschreven. Het roer gaat om… ik word cineast. Mijn kunstbroeder Nijgh heeft mij alle kneepjes van het vak geleerd en springt bij als ik er een potje van maak.’
‘Len-naert?’ bracht ik er stotterend uit, ‘die… die reed net langs, maar die is ook dood.’ Ik rilde in mijn T-shirt, probeerde uit alle macht mijn armen warm te wrijven en vroeg me teleurgesteld af waarom Louis niet eens de moeite nam om iets van de kou bij mij weg te halen door me te omhelzen na zo’n gruwelijk lange tijd van missen. Had hij mij überhaupt wel gemist? Hij zat daar maar, handen slap in zijn schoot. Zijn blik viel op de lege wand, waar de boekenkast had gestaan en waar nu andere schilderijen hingen. Hij registreerde zwijgend de ontzielde sfeer die in de woonkamer hing. Ik zette mij schrap. Zou me straks moeten verdedigen. Hem moeten uitleggen waarom ik in die tijd dat hij weg was geweest me ontdaan had van de spullen die mij te veel aan hem herinnerden. Dat ik alles waar ik absoluut nog geen afstand van kon doen, in zijn werkkamer had gezet of weggestopt achter de deurtjes van de hoge wandkasten. Hij zou me gebrek aan respect kunnen verwijten en dan zou ik hem op mijn beurt kunnen verwijten dat hij twee jaar geleden als een dief in de nacht ons huis verlaten had om na al die tijd stiekem midden in de nacht weer terug te sluipen alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Hoe kon ik nou weten dat hij terug zou komen?
Ik durfde niet te gaan zitten, bang dat als ik ook op de bank zou plaatsnemen, de magie van het moment als bij toverslag zou verdwijnen.
Zich niet bewust van mijn verwarring sprak Louis op ferme toon: ‘Dus ik ga je filmen. Vanaf nu draait het letterlijk en figuurlijk om jou. Jij lijdt aan mij… en zolang jij niet gelukkig bent kan ik niet verder op reis.’
‘Hoezo, letterlijk en figuurlijk om mij? Het draait dus toch weer gewoon om jou? Jij wilt verder reizen. Dat ik jou mis en gek word van verlangen naar ons leven samen, dat is irrelevant. Als je iets geleerd zou moeten hebben tijdens je periode van contemplatie,’ hoorde ik mezelf schamperen,
‘dan was je nu teruggekeerd als een altruïstische boeddhist. Want dat wilde je toch aan het eind van je leven?’
In een flits veranderde het decor. Wij stonden samen voor het voorname pand van mijn Overveense drogist. Op het trottoir stond een levensgrote bordkartonnen figuur uitgeklapt. Een gladde man met een hagelwitte glimlach. De arm uitgestrekt, in zijn platte hand hield hij een potje vitaminepillen. Louis verschanste zich achter de figuur en grijnzend stak hij zijn hoofd om de hoek. De bordkartonnen man wankelde.
‘Deze man lijkt op je therapeut… Een man die zelf geen barst begrijpt van het leven.’ Hij kwam achter de figuur tevoorschijn en posteerde zich behoedzaam voor de wankele man.
‘Om onze film te maken heb ik jouw hulp nodig.’
Hij zweeg een tel voordat hij op geagiteerde toon verderging.
‘Deze dokter Freud is al voor je uitgeknipt. Jij hoeft hem alleen maar in te kleuren, zijn ego op te blazen, hem aan te kleden met alle eigenschappen die je boeiend vindt, om hem daarna tot op het bot uit te kleden. Improviseer, gebruik je intuïtie – daaraan heeft het je nooit ontbroken – en laat je fantasie los op dat stuk onbenul. Leg zijn oppervlakkigheid bloot. Laat hem toe in je hoofd, en zodra je voelt dat de tijd er rijp voor is, prik je hem door, vouwt hem op en flikker je hem bij het oud papier. Ik draai met je mee, van het begin tot het eind.
Jouw taak in ons project is dat jij al je zielenroerselen bij hem blijft ventileren, want geloof mij maar, je hebt hem nodig, hoe gek dat nu ook klinkt. Schrijf een synopsis dan kunnen we samen focussen op het prototype van deze boeketreeksdokter, de man met de eerlijke blauwe ogen en zachte handen, met dit verschil dat jouw dokter geen winnaar mag zijn. Want dat word jij!’ Zijn wijsvinger richtte zich gebiedend mijn kant uit. Ik kon niet antwoorden, voelde mijn mond bewegen, als een mimespeler. Ik wilde wakker worden, gevolg geven aan de stem in mijn onderbewustzijn. Trachtte mijn oogleden open te rukken om uit deze andere dimensie van ruimte en tijd te ontsnappen, maar er was geen ontkomen aan. Ik stond nog steeds voor de drogisterij. Vanuit mijn linkerooghoek zag ik hoe de weg zich vulde met honderden identieke kartonnen mannen. Zwijgend stelden ze zich op in rijen van drie. Louis stond op het trottoir. Het viel mij op dat zijn borst en schouders veel breder en gespierder waren dan in mijn herinnering.
Nadat hij op een fluitje had geblazen zetten de mannen zich stram in beweging. Het angstaanjagende schuifelende geluid van deze mars der mutanten joeg me zoveel angst aan dat ik wilde schreeuwen, maar de schreeuw bleef hangen in mijn strottenhoofd. Louis liep met hen mee zonder zich naar mij om te draaien. In dit geval vertrok hij niet met stille trom. Ik hoorde hem schreeuwen, de bevelhebber:
‘Geeeeef acht, vooorrrrr duinnnn, voor, duin, links, rechts, voor…’ Ik zag hoe in de verte de stoet werd opgezogen door een dichte mist.

[...]

© 2010, Lilian Blom

Uitgeverij Contact

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum