Leesfragment: Twee meisjes

27 november 2015 , door Perihan Magden

17 december verschijnt Perihan Magdens Twee meisjes (Iki Genç Kýzýn), in de vertaling van Hamide Dogan. Vanavond kunt u alvast de eerste pagina's lezen en uw exemplaar reserveren.

In Istanbul groeien twee totaal verschillende tienermeisjes op. De ongelukkige Behiye lijdt onder haar driftbuien en depressies. Ze schaamt zich voor haar overgewicht en voor het conservatieve gezin waarin ze ‘gevangenzit’. Handan is haar tegenpool: zij is mooi, lief en vrolijk. Ze leeft in vrijheid bestaan bij haar mooie maar labiele moeder Leman. Als de meisjes elkaar ontmoeten zijn ze meteen gek op elkaar. Er groeit een vriendschap die zo sterk is dat Behiye haar ouderlijk huis verlaat en bij haar vriendin intrekt.

De liefde voor Handan krijgt een sinistere ondertoon wanneer Behiye zich realiseert dat ze met Leman om haar aandacht moet wedijveren. Handans groeiende interesse in jongens wakkert Behiyes jaloezie verder aan. Is het toeval dat Istanbul in die periode wordt opgeschrikt door een reeks gruwelijke moorden op jonge mannen? Twee meisjes is een rauwe roman over jonge vrouwen in Turkije. In 2005 werd het boek verfilmd.

Perihan Magden (Istanbul, 1960) is in Nederland vooral bekend vanwege het strafproces dat volgde toen ze in de krant had gepleit voor een dienstweigeraar met gewetensbezwaren. Ze heeft inmiddels vier romans op haar naam staan en haar werken zijn al in vele talen vertaald.

Rietkraag

De winterse zon doorkliefde de duisternis als een getrokken mes.
De zee baadde in schoonheid.
Een van de twee neven had er geen oog voor. Op deze kristalheldere ijskoude dag, vroeg in de ochtend, dacht hij enkel aanwat de zee hem zou opleveren. Hoeveel vis? Hij verlangde naar zijn warme vertrouwde bed. Hij hield niet van vissen. Overgeleverd zijn aan de zee. Broodwinning. Het lot. Het deprimeerde hem.
Hij werd ongeduldig. ‘Kom op,’ zei hij. ‘Kom op, man. Waar wacht je op?’
‘Kijk dan, daar is iets,’ zei de andere neef, die de motor bestuurde. Niet degene die chagrijnig in de verte tuurde, maar degene die aandachtig de rietkraag doorzocht.
‘Dat zal wel. Geef nou eens gasman. Laten we gaan.’
‘Maar kijk dan naar dat ding dat heen en weer schommelt. Echt waar, daar is iets. Kijk dan! Laten we van dichtbij kijken.’
‘Wat gaat het ons aan! Onze kont ís al bevroren, zo vroeg in de ochtend. Maak toch vaart, man.’
‘Kijk dan. Moet je zien wat daar beweegt. Dat is een jas! Daar ligt godverdomme iemand. Laten we even kijken wie dat kan zijn. We verrichten een goede daad.’
Met het kleine bootje ging hij zo vermogelijk het riet in.
Het ding dat bewoog was een grote donkerblauwe jas.
Een lijk deinde op en neer,met het gezicht naar beneden en de rug naar boven, alsof het zo in het water was gelegd en vastgemaakt.
Het gezicht leek in het water de diepte in te kijken.
De armen en benen hingen naar beneden.
De rug was naar boven gekeerd. De jas bolde op, tot boven het water. Hij was gevuld met lucht.
‘Moet je zien, hij is verdronken.Wat een scherpe blik heb ik, hè. Ik zei het je toch, er is iemand verdronken,’ zei de tweede opgewonden.
Hij trok een roeispaan uit de dol en porde met het uiteinde ervan een paar keer in de jas. De jas, als een zeil gebold door de wind, zat stevig klem tussen het riet en deinde op en neer op het ritme van het water.
Op de jas was met rode verf een teken aangebracht.Was het een letter? Het was een kruis. Een X.
Zo’n onzinnig, kinderachtig teken. Het relativeerde het trieste, het drukkende en het ontzagwekkende van het lijk. Het zwakte de ernst van de situatie af. Ook bracht het je van je stuk. De tweede kon het niet weerstaan; hij porde nog een paar keer met de roeispaan in de jas.
‘Hou daarmee op,’ zei de eerste. ‘Je hebt die arme kerel genoeg geduwd en geslagen. Je hebt mijn dag al naar de klote geholpen. Lijkenjager!’
Ze moesten aan land en de politie waarschuwen. Alleen maar heisa en gedoe! Toch voelde de eerste een onverwachte blijdschap opkomen. Voor vandaag was hij verlost van het vangen van vis. Zou hij meteen kunnen slapen als hij een paar uur later weer thuis was? Zeker weten.
Met groot enthousiasme voldeed de tweede aan alle verplichtingen van een oplettend iemand die een lijk heeft gevonden.
Hij bracht de agent naar de ‘plaats delict’ in de rietkraag. Hij bleef lang op de oever staan wachten, terwijl het lijk uit het water werd gehaald. Ook hielp hij bij het dragen naar de wagen. Totdat de lijkzak werd dichtgeritst, verloor hij het lichaam nog geen seconde uit het oog.
Hij zag dat de handen van het enorme lichaam erg gerimpeld waren (als de handen van een wasvrouw), dat het gezicht een vreemde roze kleur had gekregen, dat een van de schoenen nog steeds aan de voet zat, dat de sok bijna van de andere gezwollen voet afgleed... (Hij had zelfs de neiging om die kletsnatte sok aan die roze-witte voet op te trekken: hij was bang dat de sok zou vallen, dat er ‘iets’ zou ontbreken aan het lijk.)
Het lichaam dat uit het water was gehaald was van een jong iemand: een lange, dikke jongen van negentien of twintig jaar met blonde stekeltjes.
Gretig sloeg de tweede alles op in zijn geheugen.
Samen met de agenten van de politie ging hij terug naar de commandopost. Hij legde zijn verklaring af aan de politie. Vervolgens ging hij naar het dorpscafé en beschreef ieder detail dat hij in zijn geheugen had opgeslagen.
Aan het eind van het verhaal zeiden de cafégasten: ‘Tjonge jonge, het is doodzonde.’
Volgens hetmedisch rapport bevonden er zich bij de jongen in zijn hals en op andere plaatsen ‘wonden, toegebracht met een scherp voorwerp’. Dat wil zeggen: hij was niet door verdrinking om het leven gekomen. Nadat hem messteken waren toegebracht,was hij gedumpt. Hij was geloosd in de rietkraag van hun dorp. Het had iets oneerbiedigs. Alsof er een vloek werd uitgesproken over hun rietkraag.
Tijdens het vertellen huilde de andere neef een klein beetje, maar zijn huilen was welgemeend. De eerste nam zijn vijfde kop thee. ‘Waarom moest je zo nodig een lijk vinden?’ zei hij. ‘Je hebt mijn dag naar de klote geholpen. We gaan uit vissen, maar jagen op lijken. Ik ben degene die zo stom is om me met jou in te laten.’
‘Het hoort allemaal bij het leven,’ zei een van de mannen van het café, die de wijsheid in pacht dacht te hebben. ‘Zo leef je nog, en zo ben je dood. Hij was ook nog zo jong. Nog een jonge man.’
‘Hij was ook dik,’ zei de tweede. ‘Zes agenten kregen hem met veel moeite in de auto. Hij was enorm.’
‘De dood kent geen jong of oud, dik of dun,’ zei de wijze man, terwijl hij zijn stem verhief om meer indruk te maken. ‘Je weet nooit bij wie hij opduikt en wanneer, het is een loterij.’
‘Ja, man,’ zei een ander, iemand die niet zo veel wist als de wijze man maar zijn uitspraak wel bevestigde. ‘Het is net een ongunstig lot uit de loterij, het moment van de dood.’
‘Ze hebben hem bewerkt met een mes,’ zei de tweede. ‘Hier en daar. En ze hebben met rode verf een teken aangebracht op zijn jas. Een kruis.’
De belangstelling van de tweede voor de details van de misdaad maakte iedereen onrustig.
‘Trek het je niet aan,’ zei de wijze man. ‘Je hebt hem toch gevonden daar, voordat de zee, de vissen en vogels hem hebben opgevreten. Dat is genoeg.’
‘Hou toch eens je kop,’ zei de eerste. ‘Jij weet niet van ophouden. Een arme stakker is dus dood. Als jij je bek houdt, kunnen wij deze geschiedenis snel vergeten.’
‘Ik heb een goede daad verricht, jongen. Er zijn vastmensen die hem zoeken.’
‘Dankzij jou zullen ze worden verenigd,’ zei de eerste. ‘Zijn lijk keert terug naar huis.’
‘Beter dan niets,’ zei de tweede.Hij dacht nogmaals aanwat hij had gezien. Een siddering ging door hemheen. Langzaamvulden zijn ogen zich opnieuwmet tranen. Vanbinnen voelde hij een aangename sensatie. Hij verhulde het geluk van dat gevoel. Hij bewaarde het voor zichzelf.
In het eerste rapport van de politie staat dat de overledene zeer waarschijnlijk is gestorven aan wonden die zijn toegebracht met een scherp voorwerp, nog voordat hij in hetwaterwerd geworpen. Vastgesteld is dat er twaalf grotere en kleinere sneden zijn aangetroffen in de hals, rondom het hart, op de armen en in de handpalmen.

Geslacht:Man
Lengte: 183 cm
Gewicht: 102,5 kg

Vragen uit het forensisch medisch handboek:
1) Wie is het slachtoffer?
2) Wat was het tijdstip van overlijden van het slachtoffer?
3) Hoe lang heeft het lichaam in het water gelegen?
4) Leefde het slachtoffer nog toen hij in het water terechtkwam of was hij reeds dood?
5) Is de persoon overleden door verdrinking? Wat is de doodsoorzaak?
6) Waaraan is het slachtoffer overleden, volgens het onderzoek naar het overlijden en de plaats van overlijden, volgens de autopsie en het toxicologische onderzoek?
7) Men moet onderscheid maken tussen wonden en letsel ante mortemen post mortem.

De wondranden zijn regelmatig. De openingen aan beide kanten van de wond lopen smal toe. De wonden zijn langer dan diep. Rondomde wondrandjes zijn geen kneuzingen aanwezig.

In het politierapport staat vermeld dat de overledene een jas, een broek, een overhemd, een onderbroek, sokken en één schoen droeg.

Donkerblauwe jas: Paul & Shark
Donkerblauw-rood-wit gestreept sweatshirt: Tommy Hilfiger
Wit flanellen overhemd: Marks & Spencer
Spijkerbroek: Ralph Lauren
Donkerblauwe sokken: Lacoste
Witte onderbroek: Marks & Spencer
Mocassin, maat 44: Gucci
Penislengte: 9 cm

Het teken dat met rode verf op de achterkant van de Paul & Sharkjas is gespoten, zal in geen enkel rapport worden vermeld.
Noch hetmerk van de kledingstukken die hij droeg.
En de penislengte. Natuurlijk zal ook die in geen enkel rapport worden vermeld.

Behiyes gevoel

Droefheid heeft zich in Behiye genesteld, als een ongewenst vogeltje. Ze dwaalt door de straten.
Het is alsof ze ieder moment in huilen kan uitbarsten. Ze weet zelf ook niet zo goed waarom. Toch is dit iets beter dan wanneer ze zich gedeprimeerd voelt. Nee, het is veel beter, het is een gevoel waar ze beter raad mee weet en dat ze beter kan verdragen. HAAR GEDEPRIMEERDE GEVOEL: als een bloedrode opgeblazen ballon die ieder moment kan klappen. Het is een gevoel waarbij er in haar binnenste nog een ander binnenste is dat er niet in past, er niet in kán passen, dat haar verstikt, haar de adem afsnijdt, haar wurgt, haar de strot, de strot van haar ziel, dichtknijpt, indrukt en dichtknijpt.
Dit was erger dan alle andere gevoelens. Het is het gevoel waar je het minst weerstand tegen kunt bieden,waar je geen uitweg uit ziet, dat je uitput en doet walgen. Van jezelf. Dat je moet kotsen van jezelf. Op zulke momenten zou Behiye willen dat ze in een ander lichaam zat, ver weg van die verstikkende ballon, van dat diepste innerlijk dat zich nietwil aanpassen aan haar, dat haar opslokt, verstikt, haar de adem afsnijdt.
Ze wil zich bevrijden van dit versleten en benauwende lichaam, dat precies zestien jaar oud is, dit ongelukkige lichaam waar ze niet in past. Ze wil vluchten naar een nieuw lichaam en het oude ergens in de stad op een vuilnishoop smijten.
Het innerlijk van Behiye kent nog een derde gevoel: WOEDE. Wanneer ze in deze toestand is, begint haar hoofd te bonzen van boosheid. En te tollen. Haar hersenpan zoemt als een dolgedraaide mug, totdat het haar zwart voor de ogenwordt. Op die momenten, wanneer het zwart voor haar ogen wordt, voelt ze dat ze tot alles, maar dan ook tot álles, in staat is. Dat ze de boel in de fik kan steken, kort en klein kan slaan. En dat ze schijt aan alles heeft.
Behiye is bang voor dit laatste gevoel, dat minder vaak de kop opsteekt dan haar andere gevoelens. Ze is bang, want ze weet dat ze dan tot veel in staat is. Tegelijkertijd bevalt het haar ook. De macht. De kracht. Dit gevoel van boosheid, blinde woede, ongeremdheid en totale onthechting. De macht die ermee gepaard gaat: duivelse macht.
Terwijl ze gedachteloos links en rechts straatjes inslaat, bedenkt Behiye dat buiten deze drie gevoelens van DROEFHEID, GEDEPRIMEERDHEID en WOEDE, geen enkel ander gevoel haar zou accepteren of tolereren, dat ze tot in het oneindige tussen deze drie gevoelens gevangenzit, wat een zware en trieste veroordeling dat is en dat ze het liefst in tranen zou uitbarsten. Haar verlangen omte huilen eindigt niet in een huilbui. Dat is al jaren niet het geval. Haar behoefte om te huilen, dat vervelende, irritante verlangen naar een huilbui bij verdriet, blokkeert haar onmiddellijk. In ernstige mate. Geblokkeerd. Van steen. Verstéénnnd. Is ze.
Behiye huilt niet meer sinds haar zevende. Ze had voor het laatst onbedaarlijk gehuild toen ze zevenenhalf was, ze kan zich die dag herinneren. Ze had gehuild om haar moeder, omdat ze medelijden had met haar moeder, omdat ze zich geneerde voor haar moeder, omdat ze zowel medelijden met haar had als schaamte voor haar voelde. Sinds die dag houdt ze niet meer van haar moeder. Ze houdt van niemand. Ze kan niet huilen zoals het hoort. Dat wil zeggen: onbedaarlijk.
Ze voelt alleen maar heel veel schaamte. Ze schaamt zich voor haar moeder, haar vader, haar broer, voor familie, de buren, haar docenten, voorwat ze op straat ziet,wat ze op tv ziet, voor alleswat ze ziet. Iedereen is zo gênant. Ze geneert zich voortdurend. Ze kan wel door de grond zakken. Zij zakt door de grond, maar iedereen staat erboven.
Tegelijkertijd is ze het zat om naar iedereen te kijken en zich te schamen, ze heeft er genoeg van. Maar nog steeds schaamt ze zich het meest voor haar moeder. Ook dáár schaamt ze zich voor. Dat ze zich het meest schaamt voor haar moeder.
Geconfronteerd met haar innerlijk dat iedere troost weigert, in die aangename warmte van een herfstavond die je omhult als een sluier, verhardt Behiye nog meer en ze stapt stevig door. Afgestompt is ze. Als zwart asfaltbeton. Binnen in haar. Betonnn.
Ze weet niet hoe lang ze al loopt. Ze heeft veel gelopen. Tot in het diepst van haar innerlijk.
Ze is erg verdrietig omdat ze wil huilenmaar niet kan huilen, omdat ze dat kleffe huilerige gevoel niet van zich af kan schudden, omdat ze zich schaamt dat ze zich altijd voor iedereen schaamt. Ze is verdrietig omdat ze nergens binnen in zichzelf enige troost, een houvast, genade, enige zachtheid of vriendelijkheid kan vinden, hoe ze haar ziel ook knijpt, hoe ze ook wroet en graaft. Ze valt uit elkaar van ellende. Als een ruïne, in puin. Ze is intens verdrietig. Behiye. Trekt. Het. Niet langer. Niet meer.
Het lukt haar niet uit dezewirwar van gevoelens te geraken. Ze is vastgeketend. Vastgepind. Vastgeplakt. Ze zit vast. Op is ze. Doodop. Z ewil dit vat waar ze al zestien jaarmee opgescheept zit verlaten, wegvluchten van dit slechte, lelijke omhulsel.
Ja! Ze kan niet langer doorgaan in dit lichaam.
Haar intenser geworden verdriet is nu zelfs overgegaan in gedeprimeerdheid. Die grote golf zal nu komen en haar opslokken. Het is haar eigen schuld. Er is geen stoppen aan. Ze kan het niet tegenhouden. Een golf van frustratie!
Ze moet iets ondernemen om het tegen te houden. Ze wil het niet. Ze wil het niet!
Behiye brengt haar rechterhand naar haar mond en begint er als een waanzinnige op te bijten. Als een waanzinnige. Ze zet haar tanden stevig in haar hand.
Wanneer ze haar hand eindelijk uit haarmond haalt, ziet ze hoe hij bloedt.
Ik ben je zat, zegt ze tegen zichzelf. Ik ben je zat. Kijk hoe je je hand hebt toegetakeld. KIJK! naar je hand. KIJK! wat je gedaan hebt. Ik ben je zat. ZAT. ZAT.
Ineens merkt ze dat ze staat te trillen op haar benen. Ze is erg moe. Uitgeput. Ze zakt ter plekke ineen op de stoep. Gelukkig is het een mooie stoep. Het is een brede stoep met bomen. Ze is in elkaar gezakt onder een grote oude boom. Ze wil haar hoofd optillen en naar de bladeren kijken. Alsof ze er verstand van heeft. Ze wil weten wat voor boom het is.
Ze heeft geen puf. Ze heeft geen puf om haar hoofd op te tillen en te kijken. Plotseling, uit het niets, terwijl haar hand aanhoudend blijft bloeden en ze gebroken van vermoeidheid met haar hoofd tegen de oude boom steunt, komt er een gevoel tot haar. Onder die oude plataan (ze zou zich die boom als een PLATAAN blijven herinneren) glipt ineens een heel aangenaam gevoel naar binnen.
JE WORDT GERED – zo zou je het gevoel kunnen omschrijven.
Er gaat iets gebeuren. Er gaat binnenkort iets gebeuren. Wees niet meer verdrietig. Echt waar, er gaat iets gebeuren. Je bent verdrietig sinds je zevende. Sinds je zevenenhalf was. Je bent ontroostbaar. Je hebt het zwaar gehad. Je hebt lang gewacht. Hou vol in dit lichaam. Ga nergens heen. Er staat je iets heel moois te wachten. Het zal heel mooi, goed en aangenaam zijn. Je zult je fantastisch voelen: je zult je goed, extatisch voelen, vreugdevol en gelukkig, je zult ontploffen van geluk. Het is gelukt. Je bloed heeft niet voor niets gevloeid. Veeg het niet af aan je kleren. Uiteindelijk is er toch goed nieuws voor jou: Je Wordt Gered.
Op wonderlijke wijze hoort Behiye dit alles vanbinnen.
Ze hoort het met haar innerlijke oren. Het is ongelofelijk. Zo mooi. Alsof die hondsdolle hond binnen in haar dood is. Alsof het asfaltbeton is verdwenen. Ze voelt opluchting vanbinnen. Zo is het precies: een gevoel van opluchting. Steen die kapotvalt. Pats.
Een oudeman vraagt: ‘Gaat het goed, meisje?’
‘Ja hoor,meneer. Het gaat goed.’
‘Goed, kind. Als je maar niet ziek wordt.’
Flikker toch een eind op. Zak stront. Omdat ik even onder deze boom zit. Waar bemoei je je mee!
Normaal zouden precies die woorden door haar hoofd schieten. Dat gebeurde niet. Daarom heeft ze zin om te lachen. Geleund tegen de boomstam moet ze even giechelen. Vervolgens staat ze op. Met de hand die niet bloedt en geen pijn doet, zoekt ze in haar broekzak. Ze blijkt nog twee miljoen lira over te hebben. Ze wenkt een taxi en stapt in. Ze rijdt mee voor een miljoen, en het laatste stuk, vanaf de hoofdstraat naar het appartement, loopt ze. Haar benen trillen nog steeds, maar ze heeft zich in geen jaren zo goed gevoeld. Ze is zo licht als een veertje. Vééér. Licht vogeltje Behiye. Nieuw Vogeltje.
Zonder iets, echt HELEMAAL NIETS, van het flatje in zich op te nemen, begeeft ze zich naar huisnummer 5 op de derde verdieping. Ze belt aan. haar moeder doet open.
‘Ma, ik ga meteen naar bed.’
‘Goed, Behiye.’
Bij het openen van haar kamerdeur verwondert ze zich over zichzelf.
Ze had bijna ‘lieve ma’ gezegd tegen haar moeder.
‘Lieve ma. Ik ga slapen.’
Het ontsnapte niet uit haar mond, ze hield het tegen. Haar moeder zou waarschijnlijk flauwvallen als ze zoiets hoorde. Lieve ma? Genoeg!
Ze duikt met kleren en al in bed. Ze heeft zo’n slaap. Ze heeft een ontzettende slaap. Zal dat gevoel binnen in haar verdwijnen voordat het morgen is? Het gevoel van Je Wordt Gered, Er staan je mooie dingen te wachten? Ze probeert zich zorgen te maken. Het lukt niet. Ze is erg zeker van haar gevoel. Het is heel STERK. Ze geeft zich over aan de golven van de slaap. De opwinding overmetwat voor een gevoel ze wakker zal worden is stilletjes aanwezig. Het voelt heel aangenaam.
Aangenaam? Zo is het genoeg! Hou nu maar op.

Oorspronkelijke titel Iki Genç Kýzýn Romani
© 2006 Perihan Magden / Merkez Kitapçýlýk Yayýncýl San. ve Tic A.S.
Vertaling © 2010 Hamide Dogan / Athenaeum — Polak & Van Gennep

Athenaeum - Polak & Van Gennep

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum