Op 11 juni discussiëren wetenschappers in Spui25 over de historische betekenis van de rederijkerskringen naar aanleiding van het verschijnen van Voor vorst en stad van Samuel Mareel. Voor vorst en stad is het vierde deel in de AUP-reeks over rederijkerij, een van de grootste literaire bewegingen in de Lage Landen die het letterkundig leven in de vijftiende en zestiende eeuw domineerde. In Voor vorst en stad onderzoekt Mareel de interactie tussen vorstenfeesten, die een belangrijke aanleiding vormden voor de productie en opvoering van literaire teksten, en de literatuur in deze periode. Deze Nacht kunt u er het eerste deel uit lezen.
Op 24 april 1432 kwam Joos, de tweede zoon van de Bourgondische hertog Filips de Goede (1396-1467) en Isabella van Portugal (1397-1471/1472), in het Gentse Hof Ten Walle ter wereld. Het heuglijke feit betekende een lichtpunt in het leven aan het Bourgondische hof, dat op dat moment in rouw was gedompeld. Twee maanden eerder was Antoon, de eerstgeborene van het vorstenpaar, namelijk overleden. Joos werd twaalf dagen na zijn geboorte, op 6 mei, met het ceremonieel een potentieel troonopvolger waardig, in zijn geboortestad boven de doopvont gehouden. Dit gebeurde hoogstwaarschijnlijk in de Sint-Janskerk, de huidige Sint-Baafskathedraal, waar – wellicht niet toevallig – net op die dag ook het Lam Godsretabel van de gebroeders Van Eyck werd onthuld. Het veelluik was geschilderd in opdracht van de Gentse schepen Joos Vijdt, een naamgenoot van het prinsje en een graag geziene figuur in de omgeving van de hertog. Een van de pelgrims op het paneel rechtsonder van het geopende retabel stelt mogelijk de heilige Jodocus van Ponthieu, Vijdts patroonheilige, voor (afbeelding 1).
Afbeelding 1: De heilige pelgrims op het Lam Godsretabel van de gebroeders Van Eyck (1432). De figuur met de schelp op zijn hoed stelt mogelijk de H. Jodocus voor. Sint-Baafskathedraal, Gent, @Lukas-Art in Flanders VZW.
Ook buiten de muren van het Hof Ten Walle en de Sint-Janskerk werd de prinselijke geboorte op vreugdeblijken onthaald. De Gentse schepenen stuurden boden uit om overal in Vlaanderen en in de belangrijkste Brabantse steden het heuglijke nieuws te verkondigen. In de eigen stad werd een processie gehouden; de klokken van de kerken werden een dag en een nacht lang geluid; de stadsspeellieden maakten muziek en de verschillende buurten werden opgeroepen om vreugdevuren aan te steken.
De blijdschap om de troonopvolger was van korte duur. Het kind overleed net geen vier maand later, op 21 augustus, en werd in de Gentse Sint-Veerlekerk, toebehorend aan het vroegere kasteel van de graven van Vlaanderen, begraven. Het kon daardoor niets vervullen van de grote politieke rol waartoe het leek voorbestemd. Dat het kortstondige bestaan van Joos van Bourgondië toch niet geheel tot de vergetelheid behoort, is deels te danken aan een initiatief van zijn geboortestad. Volgens een Oudenaardse kroniek ‘stelden’ ‘[d]ie van Ghent’ ter gelegenheid van de doop van het jongetje namelijk ‘prijzen uut op de vraeghe: Wie best het Kerstendom ende dedelheit vanden kinde van hertoghe Philips, ghenaempt JOES, nieuwe gheboren te Ghent, declareren saude’. Met ‘[d]ie van Ghent’ werd wellicht naar het Gentse stadsbestuur verwezen, dat, op of kort na 6 mei 1432, een wedstrijd organiseerde voor de beste loftuitingen op de pasgeborene. De schepenen moeten hieraan de nodige ruchtbaarheid hebben gegeven. De kroniek vermeldt immers nog dat het een gezelschap uit Mechelen (‘die van Mechelen’) was – van buiten het graafschap dus – dat als eerste eindigde, terwijl ‘die van Audenaerde’ en ‘die van Dermonde’ respectievelijk de tweede en de derde prijs wegkaapten.
De bron van bovenstaand bericht, de Kroniek van Oudenaarde, dient, zoals verderop nog zal blijken, met de nodige omzichtigheid te worden benaderd. Het betreft hier namelijk een in de vroege zeventiende eeuw samengestelde compilatie van uittreksels uit grotendeels verloren gegane archivalia over de geschiedenis van Oudenaarde. De Gentse stadsrekeningen, die uitvoerig berichten over de kosten die werden gemaakt na de geboorte en de doop van Joos, vermelden weliswaar dat er prijzen in zilver zijn uitgereikt, maar maken niet helemaal duidelijk waarmee deze precies te winnen waren. Toch mogen we ervan uitgaan dat de wedstrijd wel degelijk heeft plaatsgevonden en dat ten minste een deel van de zilverprijzen waarvan sprake in de Gentse rekeningen bestemd waren voor naar voren gebrachte teksten. In de stadsrekeningen van Mechelen staan namelijk de onkosten aan teren, wagenhuur, was en toortsen die een zekere Jan Bijns en zijn gezellen maakten om aan de Gentse wedstrijd te kunnen deelnemen. In de negentiende- eeuwse Kroniek de Rantere, die deels op de Kroniek van Oudenaarde teruggaat en in dezelfde stad is ontstaan, lezen we, met verwijzing naar een tweede, niet overgeleverde, bron, dat de Oudenaardse delegatie haar prijs aan het stadsbestuur schonk en, net als de collega’s uit Mechelen, voor de gemaakte onkosten werd vergoed.
De wedstrijd die door de Gentse schepenen in 1432 werd georganiseerd is vooral vanuit literair-historisch oogpunt bijzonder, omdat de lofverzen die ervoor werden geschreven de oudste aanwijzingen vormen van Nederlandstalige literaire teksten die zijn voorgedragen tijdens een stedelijk vorstenfeest. De geboorte van Joos van Bourgondië staat hierdoor mogelijk aan het begin van een gebruik dat onder de daaropvolgende Bourgondische en Habsburgse vorsten sterk aan belang zou toenemen en tijdens het grootste gedeelte van de vijftiende en de zestiende eeuw aanleiding gaf tot een enorme letterkundige activiteit. Gezien de zeer fragmentarische archivalia van vóór die periode kan niet met zekerheid worden vastgesteld of het hier inderdaad het eerste vorstenfeest betreft waar literaire teksten te beluisteren waren. Toch moet deze traditie in 1432 of hoogstens kort daarvoor een aanvang hebben genomen. Daarop wijzen de beschikbare gegevens met betrekking tot vroegere hertogelijke ceremonies in de stad, evenals politieke en literaire ontwikkelingen in deze periode en vooral de manier waarop stedelijke feesten en de hertogelijke politiek op elkaar betrokken raakten.
Al sinds de aankomst in Vlaanderen van de eerste Bourgondische hertog van het huis van Valois vormde de stedelijke ruimte regelmatig het decor voor feestelijk ceremonieel ter ere van de vorst. Filips de Stoute (1342-1404) bracht, kort nadat hij ten gevolge van het overlijden van zijn schoonvader Lodewijk van Male (1330-1384) formeel de macht in Vlaanderen in handen had gekregen, een officieel bezoek aan de twee belangrijkste steden van het graafschap. Hij werd in Brugge in 1384 en in Gent in 1386 op een vrijwel identieke manier ontvangen. Geestelijke en wereldlijke hoogwaardigheidsbekleders gingen de vorst tegemoet tot aan de poort waarlangs deze de stad binnenkwam. De stoet begaf zich vervolgens in processie naar de kerk (Sint-Donaas in Brugge en Sint-Pieter en Sint-Jan in Gent) waar de nieuwe graaf de stedelijke rechten en privileges bezwoer. Het geheel werd in beide gevallen opgeluisterd met feestelijke vocale en instrumentale muziek. Jean Froissart (ca. 1337-na 1404), die de Gentse viering beschreef in zijn Chroniques (1369-1400), vermeldt ook nog geschenken in natura vanwege de stad (Rijnse en Franse wijn en twee koeien) en een banket aangeboden door Filips. Van de eerste Gentse intrede van Filips’ zoon en opvolger Jan zonder Vrees (1371-1419) in 1405 bestaat jammer genoeg geen verslag. De kosten voor muzikanten en een gift van wijn aan de nieuwe graaf die de stad blijkens haar rekeningen bij deze intrede maakte, suggereren echter dat een en ander verliep volgens een vergelijkbaar scenario. Ook in de summiere documenten die betrekking hebben op de eerste intredes van Filips de Goede te Gent en te Brugge in 1419 vinden we dezelfde elementen terug: de vorst wordt processiegewijs ingehaald door heren en prelaten, hij bezweert rechten en vrijheden en ontvangt geschenken.
De stedelijke bevolking kon de vorst en zijn gevolg tijdens deze vroegste intredes gadeslaan, terwijl de stoet zich van de stadspoort naar de kerk en vervolgens naar de grafelijke residentie begaf. Toen Filips de Stoute en Margareta van Male (1350-1405) in 1386 de Gentse Vrijdagmarkt overstaken op weg van de Sint-Janskerk naar het Hof Ten Walle viel een groot aantal stedelingen dat zich daar volgens Froissart – wellicht niet de meest objectieve ooggetuige in deze – had opgesteld spontaan op de knieën. Ze smeekten het grafelijke paar om vergiffenis voor de zogenaamde Gentse Oorlog (1379-1385), die het graafschap zes jaar lang op zijn kop had gezet. Meer dan een eventuele glimp van de vorst betekenden deze vroege intredes voor de stadsbevolking waarschijnlijk niet. De beknoptheid waarmee deze gelegenheden zowel in hoofse als in stedelijke kronieken worden beschreven doet bovendien vermoeden dat ze ook aan het hof en bij het stadsbestuur voornamelijk als een staatsrechterlijke formaliteit werden beschouwd bij de aanvang van een nieuw grafelijk bestuur.
Wel uitgebreid gevierd werden belangrijke gebeurtenissen in de meer persoonlijke levenssfeer van de vorst. Het huwelijk van Filips de Stoute en Margareta van Male in Gent in 1369, dat van Jan zonder Vrees en Margareta van Beieren (1363-1423) in Kamerijk in 1385 en dat van Filips de Goede en Isabella van Portugal in Sluis en Brugge in 1430 gingen gepaard met een nooit geziene weelde. Anders dan in het geval van blijde intredes ging het hier om feesten die door het hof werden georganiseerd. Toch vonden ze voor een groot deel plaats binnen de stedelijke ruimte. De schepenen leverden ook een belangrijke materiële en financiële bijdrage. Dagenlang werden er banketten gehouden en verschillende plaatsen in de stad vormden het decor voor steekspelen en toernooien. Naast vertegenwoordigers van bevriende Europese vorstenhoven en belangrijke kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders bevonden er zich ook heel wat leden van de stedelijke elite onder de gasten. De betrokkenheid van de brede bevolking bleef echter ook in dit geval beperkt tot het toekijken naar een spektakel dat niet voor haar was bestemd. Gedurende de huwelijksfeesten van Filips de Stoute en Margareta van Male zetten de Gentse schepenen een korps van 139 gerechtsdienaars in (bijna twaalf keer meer dan normaal). Dit doet vermoeden dat de overheid er nauw op toezag dat het hoofse vermaak niet door eventuele oproerkraaiers uit de stad zou worden verstoord.
© Samuel Mareel, 2010