De winnaar van de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd werd 27 januari bekendgemaakt: de eerste prijs van 10.000 euro is gewonnen door de 47-jarige Gerwin van der Werf uit Leiden met zijn gedicht ‘Misbruik’. Zijn gedicht en 99 andere, uit een overweldigende 15.688 inzendingen, staat in Zoals een haan een ei legt. Vanavond leest u hier het voorwoord, en 'Misbruik'.
Gedichten over buitenbeentjes, over liefde, over geplette egels, gelukkiger dieren, hitte, winter, thuis en weg - thematiek en stijl waren vrij, iederen mocht meedoen. Maar de jury stond vast: Gerrit Komrij (voorzitter), dj Giel Beelen, schrijfster van korte verhalen Sanneke van Hassel, Turing Foundationbestuurslid Alexander Ribbink en dichter Vrouwkje Tuinman. De Turing Nationale Gedichtenwedstrijd wordt georganiseerd door de Poëzieclub en mogelijk gemaakt door de Turing Foundation.
Deze titels zijn opgenomen in de bundel; bij het Oog op Morgen zijn verschillende gedichten na te beluisteren. En dit is 'Misbruik':
Misbruik Gerwin van der WerfMet de pen roer ik mijn koffiemet de schaar krab ik mijn kopmet een mouw veeg ik mijn snot wegdweil met mijn sok een melkvlek opMijn nagel drukt in ’t tafelbladeen diepe kloof groeit daar gestaagwoorden weeg ik met het vretendat retour komt uit mijn maagMet mijn tanden bijt ik splintersuit de poten van mijn stoeluit mijn tenen vloek ik psalmentot ik er niets meer bij voelZelfhaat weeg ik bij het opstaanin jouw levenloze blikwoede meet ik met mijn knokkelsen mijn schaamte met mijn pikLicht verpulver ik met vuurwerkherrie met een spijkerboorwaanzin smoor ik in mijn verzenwaar zijn die dingen anders voor?
Gerwin van der WerfMet de pen roer ik mijn koffiemet de schaar krab ik mijn kopmet een mouw veeg ik mijn snot wegdweil met mijn sok een melkvlek opMijn nagel drukt in ’t tafelbladeen diepe kloof groeit daar gestaagwoorden weeg ik met het vretendat retour komt uit mijn maagMet mijn tanden bijt ik splintersuit de poten van mijn stoeluit mijn tenen vloek ik psalmentot ik er niets meer bij voelZelfhaat weeg ik bij het opstaanin jouw levenloze blikwoede meet ik met mijn knokkelsen mijn schaamte met mijn pikLicht verpulver ik met vuurwerkherrie met een spijkerboorwaanzin smoor ik in mijn verzenwaar zijn die dingen anders voor?
En zo kreeg de jury, nadat in het hele land, van Groningen tot Nijmegen en van Utrecht tot Amsterdam, studenten en stagiaires en werkslaven in de weer waren geweest met potloodstompjes, checklijsten, antislaaptabletten en telramen, wikkende, wegende, aanstrepende, doorstrepende, wegsukkelende en zich de ogen uitwrijvende, waarna twee min of meer officiële poëziedeskundigen over de laatste duizend gedichten hun licht lieten schijnen, zo kreeg de jury dus, zei ik, de honderd gedichten voorgelegd die u aantreft in dit boek. Honderd uit een totaal van meer dan vijftienduizend ingezonden gedichten. De eerste editie van de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd bleek daarmee met bazuingeschal te zijn ontvangen. Dat er aan ‘het beste gedicht’ een bedrag van tienduizend euro was verbonden zal aan de toeloop niet vreemd zijn geweest. Even belangrijk lijkt me de aantrekkingskracht die uitging van het open karakter van de wedstrijd: de garantie dat de inzendingen tot het laatst anoniem zouden blijven stelde iedereen in de gelegenheid mee te doen, de beginners en de gevestigden, de amateurs en de professionals, de schuchtere muurbloempjes en de grote namen. Bijna zestienduizend dichtaders werden geopend en het poëziebloed vloeide hevig. Hoe kunnen vijftienduizend zeshonderd achtentachtig gedichten feilloos worden beoordeeld? Het antwoord luidt: onmogelijk. Het blijft mensenwerk. Ook tijdens het juryberaad bleek zich het wonderlijke feit voor te doen dat de één houdt van een gedicht waar de ander volstrekt niets in ziet. Ik noem dat wonderlijk omdat het je ideeën over objectiviteit en subjectiviteit op losse schroeven zet. Zoveel hoofden, zoveel zinnen, zegt het spreekwoord, en je begrijpt ineens waarom het een spreekwoord is geworden. Hoe zou zich dat spreekwoord dan niet laten gelden onder al de werkslaven met hun telramen die beslisten over de eerste ronden met hun afvallers en blijvers? Er zijn gedichten die het niet halen omdat de dichters er een potje van maken en er zijn gedichten die het niet halen omdat de lezers op het verkeerde spoor zitten. Er lijkt me niets aan te doen, al maakt het elke jurybeslissing tot een onbevredigende zaak. Niet alle inzendingen vergden evenveel beoordelingsgymnastiek. Onuitroeibaar lijkt in Nederland het idee dat poëzie iets te maken heeft met het poëziealbum, met verdrietjes en zelftherapie, met ik ben ongelukkig en ik voel me beroerd en de hele wereld zal het weten. Nee, de hele wereld hoeft het niet te weten. En wil het niet weten ook. Opnieuw wemelde het van ik ben een doorgeefluik van levenslust en stille stormen bestormen mijn hart en de roos fluistert fluwelen zinnen. Het milieu was populair, het verstrijken van de tijd, de rol van de kerk en dat het landschap je gek genoeg soms bij de keel kan grijpen. Gek genoeg is niet genoeg. Veel in de poëzie kon per omgaande retour afzender. Over de laatste honderd gedichten heeft de jury zich gebogen. Nog altijd waren de gedichten anoniem. Geen groepsvooroordelen en geen vriendjes die konden worden voorgetrokken. Geen dichters, maar gedichten. De jury had de taak om drie gedichten uit te kiezen die voor een geldprijs in aanmerking kwamen. Niet alle gedichten die uiteindelijk als de top drie uit de bus rolden stonden in ieders top drie. Zoveel hoofden, zoveel zinnen, daar heb je het spreekwoord weer. Maar er was bij iedereen ook een top vijf en een top twintig. Is ‘het beste gedicht’ (het staat met opzet tussen aanhalingstekens) daarmee een consensusgedicht, een poldergedicht geworden? Geenszins. De keuze van de top drie doet recht aan de uiteenlopende manieren waarop poëzie gelezen en opgevat kan worden. Dit zou de kracht van de Turingprijs kunnen vormen, ook in de komende jaren – dat poëzie niet gebonden is aan één enkel clubje of een theorie, dat de poëziedrempel net zo hoog is als de mensen willen en dat elk geslaagd gedicht een overwinning vormt op de grauwheid. Dat poëzie geen zaak is van dichters ten behoeve van andere dichters, maar van dichters die poëzielezers zoeken en eisen, het is ook de gedachte achter de Poëzieclub, die deze wedstrijd van begin tot eind organiseerde. Na deze woorden zal het geen verbazing wekken dat de jury unaniem als top drie een gedicht koos waarin met onsentimentele woorden een nachtmerrie wordt opgeroepen, een gedicht waarin iemand probeert op ongewone manieren de waanzin te smoren en een gedicht waarin alle zintuigen worden aangesproken, waarna hopelijk een nieuwe morgen wacht. Namens de jury, verder bestaande uit (in alfabetische volgorde) Giel Beelen, Sanneke van Hassel, Alexander Ribbink en Vrouwkje Tuinman, de voorzitter
Gerrit Komrij