Leesfragment: 1493. Hoe de wereld zich ontwikkelde na de ontdekking van Amerika

27 november 2015 , door Charles C. Mann

17 oktober verschijnt Charles C. Manns 1493. Hoe de wereld zich ontwikkelde na de ontdekking van Amerika, de opvolger van 1491. 18 oktober treedt hij op bij het John Adams Institute. Vanavond kunt u de eerste pagina's lezen. En uw exemplaar reserveren.

Door enorme geologische krachten ontstonden meer dan 200 miljoen jaar geleden de continenten. Op de van elkaar gescheiden landmassa’s ontwikkelden zich compleet verschillende planten- en diersoorten. 

De reizen van Columbus vormden het begin van een bijzondere uitwisseling van flora en fauna tussen Eurazië en Noord- en Zuid-Amerika. Zo vonden onder meer tomaten, aardappelen, maïs, zilver en rubber hun weg naar Eurazië, en omgekeerd zijde, paarden, graan, koffie, appels – en slaven niet te vergeten – naar Noord- en Zuid-Amerika. Een minder welkome uitwisseling was natuurlijk die van insecten, bacteriën en virussen.

Op basis van de laatste wetenschappelijke ontdekkingen laat Charles Mann zien dat deze zogeheten Columbian Exchange heeft gezorgd voor niet minder dan de opkomst van Europa, voor de ondergang van het Chinese keizerrijk en voor de verstoring van de ecologie in Afrika.

Met 1493 beschrijft bestsellerauteur Charles Mann de belangrijkste biologische gebeurtenis sinds het uitsterven van de dinosauriërs.

Voorwoord

Als zovele boeken begon ook dit in een tuin. Een jaar of twintig geleden las ik in de plaatselijke krant over een groepje studenten dat zo’n honderd verschillende tomatenvariëteiten had gekweekt. Bezoekers waren welkom. Omdat ik van tomaten houd, besloot ik met mijn achtjarige zoontje te gaan kijken. Wat ik aantrof in hun universiteitskas verraste me – zo’n verscheidenheid aan vorm, formaat en kleur had ik nooit eerder gezien.
Een van de studenten gaf ons een plastic bordje om te proeven. Daarop onder meer een angstaanjagend bobbelig exemplaar met de kleur van oude bakstenen en een forse, groen-zwarte kroon. Soms ervaar ik in een droom iets zo intens dat ik ervan wakker schrik. Deze tomaat had dat ook – mijn mond schoot ervan wakker. We kregen te horen dat het een Zwarte van Tula was, een ‘vergeten’ tomatenras dat in de negentiendeeeuwse Oekraïne ontwikkeld was.
‘Ik dacht dat tomaten uit Mexico kwamen,’ zei ik verbaasd, ‘hoezo kweken ze die in de Oekraïne?’
De student gaf me een zaadcatalogus mee met oude tomaten-, paprika- en bonenrassen (echte bonen, geen sperziebonen). Thuis bladerde ik hem door. Alle drie de groenten komen oorspronkelijk uit Amerika, maar flink wat van de variëteiten in de catalogus kwamen van elders: Japanse tomaten, Italiaanse paprika’s, Congolese bonen. Ik wilde wel wat meer van die vreemde maar lekkere tomaten proeven, dus ik bestelde zaad, liet dat in plastic bakjes kiemen en pootte de zaailingen in de tuin, iets wat ik nog nooit gedaan had.
Kort na mijn tochtje naar de kas ging ik naar de bibliotheek. Ik kwam erachter dat mijn vraag aan die student niet helemaal klopte. Allereerst kwamen tomaten waarschijnlijk niet uit Mexico maar uit de Andes. Peru en Ecuador kennen nog altijd een handvol wilde tomatensoorten die op één na oneetbaar zijn en vruchtjes ter grootte van een punaise hebben. En voor botanici is de grote vraag niet zozeer hoe tomaten in de Oekraine of Japan terechtkwamen, als wel hoe de voorouders van de huidige tomaten uit Zuid-Amerika in Mexico belandden, waar plaatselijke telers de vruchten compleet transformeerden en ze groter, roder, en vooral ook eetbaarder maakten. Waarom zou je duizenden kilometers met nutteloze wilde tomaten gaan slepen? Waarom waren ze niet in hun herkomstgebied in cultuur gebracht? Hoe waren mensen in Mexico erin geslaagd de planten aan hun behoeften aan te passen?
Deze vragen raakten aan een thema dat me al veel langer bezighield: de oorspronkelijke bewoners van Noord- en Zuid-Amerika. Als Science-verslaggever sprak ik zo nu en dan met archeologen, antropologen en geografen over hun groeiende ontzag voor de omvang en het ontwikkelingsniveau van oude inheems-Amerikaanse samenlevingen. Het verbaasde respect van botanici voor indiaanse tuinbouwers paste prima in dat plaatje. Uiteindelijk kwam ik uit die gesprekken genoeg te weten om een boek te schrijven over de huidige inzichten in de geschiedenis van het Amerikaanse continent vóór Columbus. De tomaten in mijn tuin droegen een stukje van die geschiedenis in hun dna mee.
Ze zeiden ook iets over de geschiedenis ná Columbus. Vanaf de zestiende eeuw brachten Europeanen de tomaat de hele wereld over. Toen ze er eenmaal van overtuigd waren dat de vreemde vruchten niet giftig waren, werden ze van Afrika tot Azië verbouwd. Overal waar hij kwam had de plant culturele gevolgen, hoe onbetekenend soms ook. En soms was die bepaald niet onbetekenend – Zuid-Italië laat zich zonder tomatensaus nauwelijks meer denken.
Dat de rol van zo’n biologische transplantatie verder reikt dan het fornuis begon ik pas te beseff en toen ik in een tweedehandsboekhandeltje een pocket vond: Ecological Imperialism (‘Oecologisch imperialisme’) van Alfred Crosby, een historicus en geograaf die destijds werkzaam was bij de universiteit van Texas. Benieuwd waar die titel op sloeg, bladerde ik het boek door. De eerste zin was meteen raak: ‘Overal kom je Europese emigranten en hun afstammelingen tegen, en dat vergt een verklaring.’
Ik begreep precies wat Crosby bedoelde. De meeste Afrikanen wonen in Afrika, de meeste Aziaten in Azië en de meeste indianen in Amerika. Mensen van Europese afkomst daarentegen kom je in grote aantallen tegen in Australië, Amerika en het zuiden van Afrika. Als succesvolle exoten vormen ze op veel van die plekken de meerderheid – een vanzelfsprekende constatering waar ik eigenlijk nooit eerder bij had stilgestaan. Nu deed ik dat wel: waarom ís dat zo? Oecologisch gezien is dat net zo’n raadsel als tomaten in de Oekraïne.
Voor Crosby (en een aantal van zijn collega’s) zich met dit vraagstuk bezighielden, verklaarden historici de wereldwijde Europese migratie doorgaans vrijwel volledig in termen van Europese superioriteit in sociaal of wetenschappelijk opzicht. In Ecological Imperialism kwam Crosby met een andere verklaring. Hij gaf toe dat Europeanen vaak over een beter getraind leger en modernere wapens beschikten dan hun tegenstanders, maar hun doorslaggevende voorsprong op de lange termijn was een kwestie van biologie, niet van technologie. De schepen waarmee ze de oceaan overstaken, vervoerden niet alleen mensen maar ook planten en dieren – soms opzettelijk, soms onbedoeld. Na Columbus kwamen oecosystemen die miljoenen jaren gescheiden waren geweest opeens met elkaar in contact en raakten ze met elkaar verweven in een proces dat Crosby aanduidde als de ‘Columbiaanse Uitwisseling’, The Columbian Exchange, de titel van zijn vorige boek. Die uitwisseling bracht maïs naar Afrika en zoete aardappelen naar Oost-Azië, paarden en appels naar Amerika en rabarber en eucalyptus naar Europa – en verspreidde ook een grote verscheidenheid aan minder bekende organismen als insecten, grassen en virussen. De betrokkenen begrepen die uitwisseling niet echt, en van sturing was nauwelijks sprake, maar ze stelde Europeanen in staat een groot deel van Amerika, Azië en tot op zekere hoogte ook Afrika om te vormen tot oecologisch varianten van Europa – landschappen waarmee de nieuwkomers beter uit de voeten konden dan de oorspronkelijke bewoners. Dit oecologisch imperialisme, zo betoogt Crosby, verschafte de Britten, Fransen, Nederlanders, Portugezen en Spanjaarden net dat blijvende voordeel waardoor ze hun wereldrijken konden vestigen.
De boeken van Crosby waren van wezenlijke betekenis voor een nieuw vak: milieugeschiedenis. Tegelijkertijd kwam een ander vak op, de geschiedenis van het Atlantische gebied, dat het belang benadrukte van interacties tussen de culturen rondom deze oceaan. (Sinds kort betrekt een aantal van deze ‘atlantici’ ook het gebied rond de Stille Oceaan in hun onderzoek; wellicht verdient het terrein een nieuwe naam.) Het werk van de onderzoekers op al deze terreinen samen zorgt voor een nieuwe kijk op de oorsprong van onze wereldomspannende, geïntegreerde beschaving, de manier van leven waaraan je denkt bij de term ‘globalisering’. Je zou samenvattend kunnen zeggen dat de geschiedenis van koningen en koninginnen die de meesten van ons op school onderwezen kregen, wordt aangevuld met het besef van de bijzondere rol van – zowel oecologische als economische – uitwisseling. Maar je zou ook kunnen spreken van het groeiende besef dat de reizen van Columbus niet zozeer tot de ontdekking als wel tot de schepping van een Nieuwe Wereld leidden. Hoe die wereld tot stand kwam is het onderwerp van dit boek.
In het onderzoek speelde recent ontwikkeld wetenschappelijk gereedschap een grote rol. Satellieten brengen de milieuveranderingen in beeld die het gevolg zijn van de enorme, grotendeels onzichtbare handel in latex, het belangrijkste ingrediënt van natuurlijke rubber. dna-onderzoek maakt de rampzalige route zichtbaar van de aardappelziekte. Oecologen gebruiken wiskundige modellen om de verspreiding van malaria in Europa te simuleren. Enzovoort, voorbeelden te over. Politieke veranderingen droegen het hunne bij. Het is – om een voorbeeld te noemen dat voor dit boek van bijzonder belang is – nu veel makkelijker om in China te werken dan in de vroege jaren tachtig toen Crosby onderzoek deed voor zijn Ecological Imperialism. Bureaucratisch wantrouwen speelt nauwelijks nog een rol; het belangrijkste obstakel tijdens mijn bezoeken aan Beijing was het verschrikkelijke verkeer. Bibliothecarissen en onderzoekers gaven me zonder aarzeling inzage in oude Chinese documenten – digitale scans van originelen die ik mocht kopiëren naar een geheugenstickje dat ik in de borstzak van mijn overhemd had.
Wat er volgens dit onderzoek na Columbus gebeurde, was niets minder dan de vorming van één nieuwe wereld uit de botsing van twee oude – drie, als je Afrika naast Eurazië als een aparte wereld ziet. Het systeem van economische uitwisseling dat in de zestiende eeuw voortkwam uit het Europese verlangen naar een aandeel in de bloeiende Aziatische handel, leidde ertoe dat de wereld tegen het begin van de negentiende eeuw één enkel oecologisch systeem vormde – biologisch gezien razendsnel. Dankzij de totstandkoming van dit nieuwe oecosysteem kon Europa een aantal cruciale eeuwen lang het politieke voortouw nemen en de aanzet geven tot het huidige wereldomspannende economische systeem met zijn hecht vervlochten, alomtegenwoordige, bijna onbegrijpelijke schittering.
Sinds heftige protesten tijdens de Wereldhandelsconferentie in 1999 in Seattle het idee van globalisering onder ieders aandacht brachten, bestoken experts van elke denkbare ideologische achtergrond het publiek met artikelen, boeken, pamfletten, blogs en televisiedocumentaires die het verschijnsel proberen uit te leggen, toe te juichen of zwart te maken. Vanaf het prille begin kent het debat twee polen. Aan de ene kant staan economen en ondernemers die hartstochtelijk betogen dat samenlevingen profiteren van vrije handel en dat alle partijen baat hebben bij een ongedwongen uitwisseling: hoe meer handel hoe beter! Elk alternatief berooftmensen hier van de vruchten van menselijk vernuftdaar. Aan de andere kant protesteren milieuactivisten, cultuurnationalisten, vakbewegingen en tegenstanders van het grootkapitaal luid tegen de vrijhandel die de politieke en sociale verhoudingen en het milieu verstoort op een manier die nauwelijks te voorspellen maar meestal destructief is: hoe minder handel hoe beter! Zo bescherm je plaatselijke gemeenschappen tegen het geweld dat voortkomt uit multinationale hebzucht.
Klemgezet tussen tegengestelde visies werd het wereldwijde netwerk het onderwerp van een heftig intellectueel debat, compleet met onverenigbare cijfers, tabellen en grafieken – plus traangas en rondvliegende stenen in de straten rond de vergaderruimte waar vooraanstaande politici achter een muur van oproerpolitie onderhandelden over internationale handelsverdragen. Het valt niet mee om greep te krijgen op de stortvloed aan kreten, feiten en wat daarvoor moet doorgaan, maar hoe beter dat lukte, hoe meer ik begon te vermoeden dat beide partijen gelijk hebben. Van meet af aan leidde globalisering zowel tot enorme economische winst als tot oecologische en sociale beroering die die winst weer teniet dreigde te doen.
O zeker, de tijden zijn veranderd. Onze voorouders hadden geen internet, vliegtuigen, genetisch gemodificeerde gewassen of gecomputeriseerde internationale eff ectenbeurzen. Toch hoor je bij het lezen van verhalen over het ontstaan van een mondiale markt haast onvermijdelijk de echo’s – soms vaag, soms overduidelijk – van de confrontaties die we nu op tv zien. In vier eeuwen oude gebeurtenissen zie je het patroon al van wat we nu beleven.

Dit boek biedt geen systematische uiteenzetting over de economische en oecologische wortels van wat sommige historici gewichtig maar correct aanduiden als het ‘wereld-systeem’. Aan sommige stukken wereld ga ik geheel voorbij; een aantal belangrijke gebeurtenissen noem ik hoogstens ter zijde. Mijn excuus daarbij is dat het onderwerp te veelomvattend is voor één enkel boek; elke poging tot volledigheid zou onhanteerbaar en onleesbaar worden. Ook beschrijf ik niet uitputtend hoe onderzoekers tot dit nieuwe beeld kwamen, al sta ik wel stil bij een aantal van de belangrijkste mijlpalen langs die intellectuele route. In plaats daarvan concentreer ik me in 1493 op terreinen die me van bijzonder belang lijken, die uitzonderlijk goed gedocumenteerd zijn of – en daarin wordt mijn journalistieke voorkeur zichtbaar – die me het meest interessant lijken. Wie meer wil weten verwijs ik naar de bronnen in de Noten en de Literatuur.
Na een inleidend hoofdstuk volgen vier delen. De eerste twee schetsen de beide helften van de Columbiaanse uitwisseling: de apart herkenbare, zij het onderling verbonden uitwisselingsstromen over de Atlantische en de Stille Oceaan. Het Atlantische deel begint met het kenmerkende geval van Jamestown, het begin van de Engelse kolonisatie van Amerika. Hoewel Jamestown was opgezet als puur economische onderneming, werd het lot van de kolonie toch vooral bepaald door oecologische krachten, met name de introductie van de tabak. Deze exotische plant – opwindend, verslavend en een tikje verdacht – was afkomstig uit het gebied rond de benedenloop van de Amazone, en leidde tot de eerste werkelijk wereldwijde rage. (Toen zijde en porselein, sinds lang zeer gewild in Europa en Azië, naar Amerika kwamen, werden zij dat op hun beurt ook.) Dit hoofdstuk legt het fundament voor het volgende, waarin de geïntroduceerde soorten worden besproken die de ontwikkeling van samenlevingen van Baltimore tot Buenos Aires mede vormgaven: de microscopische organismen die malaria en gele koorts veroorzaken. Na een bespreking van hun eff ect op zaken als de slavernij in Virginia en de armoede in Guyana rond ik af met de rol die malaria speelde bij het ontstaan van de Verenigde Staten.
In het tweede deel richt ik mijn blik op de Stille Oceaan, waar het tijdperk van de globalisering begon met grootschalig transport van zilver uit Spaans Amerika naar China. Het deel begint met een aantal stadskronieken: Potosí in wat nu Bolivia is, Manila in de Filipijnen, Yuegang in het zuidoosten van China. Deze steden, ooit beroemd, nu bijna vergeten, vormden bruisende, essentiële schakels in een economische uitwisseling die de wereld verenigde. Terloops bracht die uitwisseling zoete aardappelen en maïs naar China, met onbedoelde, desastreuze gevolgen voor Chinese oecosystemen. In wat veel wegheeftvan een klassieke terugkoppelingskring bepaalden die oecologische gevolgen de latere economische en politieke omstandigheden. Zoete aardappelen en maïs speelden een belangrijke rol in de bloei en ondergang van de laatste Chinese dynastie, en een kleine maar al even dubbelzinnige rol in de communistische dynastie die daarop zou volgen.
Het derde deel beschrijftde rol van de Columbiaanse Uitwisseling bij twee revoluties: de agrarische revolutie, begonnen aan het eind van de zeventiende eeuw, en de industriële die in de eerste helftvan de negentiende eeuw begon. Ik richt mijn aandacht daarbij vooral op twee geïntroduceerde soorten: de aardappel (uit de Andes ingevoerd in Europa) en de rubberboom (stiekem overgeplant naar Zuid- en Zuidoost-Azië). Beide omwentelingen, de agrarische en de industriële, versterkten de opkomst van het Westen dat zich plotseling als grootmacht manifesteerde. En beide hadden zonder de Columbiaanse Uitwisseling een totaal ander verloop gehad.
In het vierde deel pak ik een thema uit het eerste deel weer op: de slavenhandel – uit menselijk oogpunt de meest ingrijpende uitwisseling. Tot rond 1700 maakten Afrikaanse gevangenen zo’n negentig procent uit van de mensen die de Atlantische Oceaan over gingen. (Ook indianen raakten in de slavenhandel betrokken, zoals ik zal laten zien.) Als gevolg van deze grote verplaatsing van menselijke bevolkingsgroepen werden veel gebieden in Amerika, demografisch gezien, drie eeuwen lang gedomineerd door Afrikanen, indianen en Afro-indianen. De wisselwerking tussen die groepen, die zich lang aan het zicht van Europeanen onttrokken, vormt een belangrijk aspect van het menselijk erfdeel dat pas nu aan het licht komt.
De ontmoeting tussen rood en zwart, om het zo maar uit te drukken, speelde zich af tegen een achtergrond van andere ontmoetingen. Bij de migratiegolven die Columbus in gang zette, waren zo veel verschillende volken betrokken dat de wereld de opkomst van de eerste van de inmiddels vertrouwde veeltalige en veelkleurige wereldsteden beleefde: Mexico- Stad, waarvan de culturele mengelmoes zich uitstrekte van het topje van de sociale ladder, waar de conquistadores trouwden met de adel van de overwonnen volkeren, tot de onderste sport, waar Spaanse kappers zich bitter beklaagden over de goedkoopte van hun uit China geïmmigreerde concurrenten. Als mondiaal ontmoetingspunt vormde deze grote, turbulente metropool de versmelting van de twee netwerken die het eerste deel van dit boek beschrijft. Een Besluit in de tegenwoordige tijd suggereert dat deze uitwisselingen onverminderd voortduren.
In sommige opzichten is dit beeld van het verleden – een kosmopolitisch oord opgestuwd door oecologie en economie – een verbijsterende ontdekking voor mensen die net als ik opgroeiden met verhalen over heldhaftige ontdekkingsreizigers, briljante uitvinders en wereldrijken die hun bestaan dankten aan technisch en organisatorisch overwicht. Al even verrassend is het besef dat globalisering de wereld al bijna vijf eeuwen verrijkt. En het besef van de al even lange geschiedenis van oecologische verstoringen als gevolg van globalisering, en het leed en de politieke chaos die daaruit voortkwamen, is ronduit verontrustend. Maar dit beeld van ons verleden heeftook iets groots: het herinnert ons eraan dat elke plek een rol gespeeld heeftin de menselijke geschiedenis en dat we allemaal zijn ingebed in een grotere, onvoorstelbaar complexe voortgang van het leven op aarde.

© 2011 Charles C. Mann
Oorspronkelijke titel 1493. Uncovering the New World Columbus Created
© Nederlandse vertaling Bart Voorzanger (www.voorzanger.nl), 2011

Uitgeverij Nieuw Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum