Leesfragment: Academische Boekengids 85: Een spiegel van een harteloze wereld

27 november 2015 , door Lies Wesseling

10 februari verschijnt het 85ste nummer van de Academische Boekengids. Vanavond kun u alvast een van de artikelen lezen in onze Nacht, van Lies Wesseling over opvoeding.

De eisen die gesteld worden aan de opvoeding zijn legio, maar helaas vaag gedefinieerd. Ouders leven met een voortdurende angst steken te laten vallen en schakelen hulp in van opvoedingsdeskundigen en ontwikkelingspsychologen. Zijn ze hier inmiddels wijzer van geworden?

Lies Wesseling is als universitair hoofddocent verbonden aan de Faculteit der Cultuur- en Maatschappijwetenschappen van de Universiteit Maastricht.

In de loop van de twintigste eeuw hebben psychologische experts de opvoedingsadvisering overgenomen van ervaringsdeskundigen. Familieleden, buren en morele autoriteiten (dominees, priesters) verloren hun zeggenschap op dit terrein. Het startsein voor deze machtsverschuiving werd gelost door pioniers van de psychologie als Stanley Hall, Arnold Gesell en John Watson aan het begin van die eeuw. Van een echte wisseling van de wacht was echter pas sprake vanaf de jaren vijftig, toen de opvoedkundige adviezen van Benjamin Spock, John Bowlby en Penelope Leach een groot middenklassepubliek bereikten.
Natuurlijk hadden de experts hun succes niet alleen te danken aan overtuigingskracht. De psychologiserende benadering van de opvoeding paste goed in de individualistische, meritocratische welvaartsmaatschappij die na de Tweede Wereldoorlog haar beslag zou krijgen. Doordat werknemers steeds vaker moesten verhuizen om zichzelf te kunnen handhaven op een snel veranderende arbeidsmarkt konden ze niet gemakkelijk terugvallen op de ondersteuning van familie en buren. Daar kwam bij dat de opvoedkundige inzichten en trends elkaar dermate vlug opvolgden dat de eigen ouders niet langer als bronnen van opvoedkundige inzichten konden gelden. Bovendien werd met de verspreiding van de pil het ouderschap een vrije keuze, of liever: een lifestyle option, te vergelijken met andere tijd- en geldverslindende hobby's, zoals zeezeilen of bergbeklimmen. Omdat we deze hobby's zelf kiezen, moeten we volgens een wijdverbreid liberaal perspectief ook zelf voor de kosten ervan opdraaien. De maatschappij draagt geen verantwoordelijkheid in deze.
Juist in een liberale samenleving komt ontwikkelingspsychologische expertise goed van pas. Zoals de Britse wetenschapssocioloog Nikolas Rose heeft betoogd, vertaalt de psychologische blik alle problemen in individuele problemen die door het individu aangepakt moeten worden; psychologen vertellen ons hoe. Dit in tegenstelling tot de sociologische blik, die de gedragingen en keuzes van individuen opvat als sociaal bepaald. Inmiddels hebben ouders de gewoonte ontwikkeld om in geval van opvoedkundige dilemma's te rade te gaan bij psychologische deskundigen, die hun expertise verspreiden via consultatiebureaus, opvoedingsondersteuningsprogramma's, schoolbegeleidingsdiensten, naslagwerken en publicaties via alle beschikbare media, inclusief het internet. Deskundigheid is dus altijd bij de hand.

Over de manier waarop ouders deze ontwikkelingspsychologische adviezen vertalen in pedagogisch handelen weten we nog maar weinig. Door de 'kindgerichtheid' van de ontwikkelingspsychologie raakten ouders als onderzoeksobject enigszins uit beeld. De afgelopen jaren verschijnen echter steeds meer (populair)wetenschappelijke, sociologische studies die de invloed van de psychologisering van de opvoeding op ouders onderzoeken door hen in een maatschappelijk verband te plaatsen. De uitkomsten geven aanleiding tot zorg.
Journaliste Kaat Schaubroeck, die voor haar boek Een verpletterend gevoel van verantwoordelijkheid 36 ouders interviewde, concludeert dat opvoedkundigen ouders opzadelen met het verlammende gevoel dat ze altijd en eeuwig tekortschieten. Daarvoor noemt zij een aantal oorzaken. Ten eerste poneren deskundigen een direct causaal verband tussen de opvoedkundige keuzes van ouders en het fysieke en mentale welbevinden van hun kinderen, waarbij vaak ingrijpende langetermijngevolgen worden toegeschreven aan relatief beperkte ingrepen - zoals de keuze voor flesvoeding in plaats van borstvoeding. Ten tweede veranderen de opvoedkundige inzichten pijlsnel. Niet alleen verwerpt de nieuwe generatie deskundigen het paradigma van haar voorgangers, soms duurt het slechts enkele maanden voordat een bevinding door het volgende onderzoek alweer wordt ontkracht. Dat maakt de afnemers van adviezen onzeker, waardoor ze juist geneigd zijn weer een andere deskundige te raadplegen. Zo werkt de adviesindustrie als een zichzelf reproducerend systeem. Ten slotte worden opvoedingsdoelen steeds hoger opgeschroefd. Waar je vroeger nog tevreden kon zijn als je in 'bed, brood en bad' kon voorzien, moet de ouder van nu zich tevens bewijzen als personal coach, therapeut, hulpleerkracht, huiswerkbegeleider, media-expert, entertainer, speelkameraad enzovoorts.
Ouders krijgen al met al het idee opgedrongen dat ze hun kinderen kunnen maken of breken: de beruchte 'nurture assumption' die de Amerikaanse psychologe Judith Rich Harris al enige jaren geleden doorprikte. De door Schaubroeck opgetekende ervaringsverhalen vestigen juist de aandacht op de tragische dimensie van het ouderschap, dat wil zeggen op de factoren waarover ouders nauwelijks invloed kunnen uitoefenen: ziekte, reorganisaties, werkloosheid, en dit alles te midden van een uiterst opdringerige commercie die kinderen een hausse aan nutteloze, zo niet schadelijke producten opdringt.
Volgens de auteur reikt de veronderstelde ouderlijke almacht nooit zo ver dat ze alle euvels en tekortkomingen van de omringende heartless world zou kunnen compenseren met een paradijselijke thuishaven. Het is bijvoorbeeld lastig om kinderen te leren dat ze eerlijk moeten zijn als ze uit de media oppikken dat goedbetaalde bankemployees nietsvermoedende burgers een oor aannaaien en daarmee nog ongestraft wegkomen ook.

Waar Schaubroeck vooral de gevoelswereld van de hedendaagse ouder verkent, richten anderen de blik op veranderingen in het opvoedkundig gedrag. Diverse sociologen lijken het eens te zijn dat er sprake is van een significante verschuiving in het pedagogisch handelen. Dat blijkt onder meer uit de introductie van neologismen als helicopter parenting (ouders die boven hun kinderen blijven rondcirkelen om ze te surveilleren), hyperparenting (ouders die hun kinderen overstimuleren door elke minuut in hun agenda te vullen met educatieve activiteiten), paranoid parenting (ouders die handelen uit angst voor de vele risico's en gevaren die hun kinderen zouden bedreigen) en Parenting out of Control, zoals de titel luidt van een vorig jaar verschenen publicatie van de Amerikaanse socioloog Margaret Nelson.
Nelsons boek vormt een welkome aanvulling op de literatuur omdat de auteur het opvoedkundig gedrag van ouders van middelbare scholieren en studenten onder de loep neemt - meestal richt het onderzoek naar ouderschap zich op ouders van (zeer) jonge kinderen. Deze studie is bovendien innovatief doordat Nelson de klassengebondenheid van verschillende opvoedkundige stijlen onderzoekt. Op grond van interviews met 93 ouders uit verschillende regionen van de Amerikaanse samenleving trekt de auteur een scherpe grens tussen de professional middle class (academische graad hoger dan BA) en de middle class/working class (ten hoogste BA). Het hyperparenting is volgens Nelson voorbehouden aan de hogere middenklasse; de opvoedkundige stijl van de lageropgeleiden kenmerkt zich door parenting with limits.
Ouders uit de eerste groep zoeken emotionele voldoening in een intieme band met hun kinderen. Zodoende oefenen ze eerder invloed uit via subtiele, niet-aflatende beïnvloeding dan via openlijke gezagsuitoefening. Deze stijl kent geen vaste, expliciete regels, wel constante onderhandeling en voortdurend overleg. Verder stellen 'helikopterouders' hun kinderen graag bloot aan een breed scala van buitenschoolse activiteiten die hun artistieke en sportieve talenten moeten ontplooien, terwijl ze tevens de vorderingen op school nauwlettend monitoren en ondersteunen. Deze ouders zijn buitengewoon kieskeurig in de schoolkeuze en richten zich op toegang tot elitescholen en -universiteiten. Bovendien hebben ze zeer hoge, maar vaag gedefinieerde verwachtingen van hun kinderen. Ze ambiëren niet zozeer een specifieke carrière voor hun kinderen, maar hopen wel dat ze zich vol passie zullen wijden aan hun toekomstige beroep en dat ze zowel op persoonlijk als op maatschappelijk vlak gelukkig zullen worden.
Het neveneffect van deze hoge maar weinig concrete normen is dat het eindpunt waarop de opvoeding voltooid mag heten niet kan worden vastgelegd. Er wordt ook nog heel wat rondgecirkeld boven en overlegd met studerende 'kinderen'. De ouderlijke zorg en verantwoordelijkheid kent geen grenzen meer. Deze stijl van opvoeden verschilt op cruciale punten van het parenting with limits, dat kinderen wel degelijk duidelijke regels oplegt zonder deze eindeloos ter discussie te stellen, en waarin de opvoeding voltooid wordt geacht wanneer het nageslacht toegang heeft gekregen tot het tertiair onderwijs.

Parenting out of control is een veelzeggende woordspeling. Deze manier van opvoeden wordt ingegeven door het verlangen intensief en langdurig invloed uit te oefenen op het nageslacht, maar dreigt juist door zijn onbegrensde karakter de controle te verliezen. Het mag duidelijk zijn dat deze vorm van opvoeden buitengewoon arbeidsintensief is en bovendien veel geld vergt. Opmerkelijk genoeg leggen juist de ouders die tevens veeleisende, verantwoordelijke maatschappelijke functies vervullen zichzelf deze norm op. Ook in dit opzicht dreigt het opvoeden voorbij de menselijke maat te schieten en dus 'out of control' te raken.
Deze constatering roept onvermijdelijk de vraag op wat de gevolgen zullen zijn van dit controleverlies en waarom uitgerekend drukbezette, hoogopgeleide ouders het zichzelf zo moeilijk maken. Nelson is als sociologe verfrissend vrij van het parent bashing en mother blaming dat de populairwetenschappelijke ontwikkelingspsychologie zo ontsiert. Vanuit sociologisch perspectief zijn individuele gedragingen doorgaans logische reacties op maatschappelijke ontwikkelingen.
Nelson wijst op de volgende feiten. De arbeidsmarkt verandert volgens haar zo snel dat het voor ouders lastig wordt de vinger te leggen op factoren die maatschappelijk succes bepalen. Daarom kiezen ze ervoor om via een breed palet aan ontplooiingsactiviteiten flexibele individuen op te kweken die zich goed kunnen aanpassen aan voortdurend veranderende omstandigheden. Verder weerspiegelt de gerichtheid van ouders op buitenschoolse activiteiten de toelatingscriteria van elite-universiteiten, die niet alleen een hoog grade point average verwachten, maar ook een indrukwekkende staat van dienst op extracurriculair gebied. Wel of niet ivy league maakt een groot verschil voor de carrièremogelijkheden van Amerikaanse burgers. Het is dus niet vreemd dat ouders hierop gebrand zijn.
Tegelijkertijd hebben we hier van doen met de generatie die opgroeide in de counterculture van de jaren zestig en die de materiële waarden van de eigen ouders ter discussie stelde. Bij het hyperparenting gaat het daarom slechts om geld en goed voor zover ze toegang bieden tot de hogere, immateriële waarden: passie, toewijding, zelfverwerkelijking, geluk. Ten slotte geven de ouders die Nelson interviewde voortdurend aan dat de context waarin ze hun kinderen moeten opvoeden op geen enkele manier meewerkt, een geluid dat ook duidelijk opklinkt uit de interviews van Schaubroeck. Ouders voelen zich niet langer onderdeel van een gemeenschap die meehelpt en mee-opvoedt. Sterker, behalve ouders en leerkrachten lijken er geen maatschappelijke krachten meer werkzaam die een pedagogische verantwoordelijkheid op zich willen nemen. Hierbij laten de respondenten zich overigens met het nodige dedain uit over de opvoeding die zijzelf hebben genoten. Het is duidelijk dat juist deze ouders de vorige generaties niet snel als hulptroepen zullen inschakelen.
Het valt op dat Nelson niet verwijst naar de adviesindustrie ter verklaring van het hyperparenting, in tegenstelling tot Schaubroeck en de Britse socioloog Frank Furedi. Dit is een opmerkelijke omissie, omdat de kenmerken van de door haar beschreven opvoedkundige stijl vrij nauwkeurig de voorschriften en premissen van de populairwetenschappelijke opvoedingsliteratuur weerspiegelen. Logisch, want deze literatuur wordt vooral door hoogopgeleide ouders gelezen. De minachting voor de ervaringsdeskundigheid van vorige generaties, het streven naar emotionele bevrediging via gezinsrelaties, de hoge, maar ongedefinieerde opvoedingsnormen, de grenzeloze beschikbaarheid, het isolement van individuele ouders, het voortdurende uitstel van het punt waarop kinderen volwassen mogen heten, de illusie van ouderlijke almacht die onvermijdelijk beheerszucht in de hand werkt: men leze er Penelope Leach cum suis maar op na. In verklarend opzicht stelt de verder voortreffelijke studie van Nelson dan ook enigszins teleur. Desalniettemin maakt zij wel haarscherp duidelijk, evenals Schaubroeck, dat opvoedingsstijlen een integraal onderdeel zijn van, in plaats van een tegenwicht bieden voor, maatschappelijke ontwikkelingen.

De Academische Boekengids

pro-mbooks1 : athenaeum