Leesfragment: Alle mensen liegen

27 november 2015 , door Alberto Manguel

Deze week is de nieuwe roman van Alberto Manguel verschenen, Alle mensen liegen (Todos los Hombres son Mentirosos, in de vertaling van Jos den Bekker). Vanavond kunt u er al enkele pagina's uit lezen.

Hoe vind je de waarheid in een wereld die wordt geregeerd door leugens? Een Franse journalist probeert het antwoord op die vraag te vinden tijdens zijn onderzoek naar de dood van de Latijns-Amerikaanse schrijver Alejandro Bevilacqua.
Alberto Manguel spint voor de ogen van de lezer een web van misstappen en misleidingen. Een spannende roman over de dunne lijn tussen liefde, leugens en verraad.

Alberto Manguel geniet internationale bekendheid als schrijver van Dagboek van een lezer, Kunstlezen en Een geschiedenis van het lezen. Hij ontving vele prijzen, waaronder onlangs de prestigieuze Franse prix Médicis en de Premio Grinzane Cavour, een belangrijke Italiaanse prijs. Manguel woont en werkt in Frankrijk.

Maar ik weet niet of dit alles je wel interesseert, Terradillos. Ik weet niet of wat ik je vertel koren op je molen is. Jij wilt weten hoe Alejandro Bevilacqua om het leven is gekomen. Jij wilt weten hoe het komt dat een man van in de veertig, goedgemanierd en niet gek, op het moment dat het lot hem begint toe te lachen, op een vroege januariochtend in de Calle del Prado onder mijn balkon op het trottoir te pletter valt. Daar kom ik zo op, vriend Terradillos. Heb geduld. Ik heb er een theorie over. Gewoonlijk denken we dat onze geboorte het resultaat is van een combinatie van historische en persoonlijke gebeurtenissen, van het wel en wee van onze maatschappij, evenals van de levensloop van onze ouders en grootouders, dat wil zeggen: van de meanderende loop van de wereld zelf. Maar ook onze dood (vooral onze dood, zou ik zeggen) is het resultaat van diezelfde omstandigheden, diezelfde beduidende en onbeduidende gebeurtenissen. We zijn het resultaat van duizenden en nog eens duizenden verborgen en minder verborgen handelingen en dat geldt ook voor ons einde. Om iemands dood, vooral een gewelddadige en geheimzinnige, te verklaren, volstaat het uitputtend de tijd terug te draaien, elk detail, elk woord, elke wisselvalligheid van dat leven te achterhalen, in de verwachting dat we met onze intelligentie de zo ontstane constellatie kunnen ontcijferen. Detectives moeten iets hebben van astrologen. Poirot en Paracelsus zijn bloedbroeders. Ik zeg altijd dat een politieonderzoek (tenminste, in de literatuur, de plaats waar alle grote misdaden worden opgelost) veel gemeen heeft met de studie van de hemellichamen. Laten we beginnen met de setting. Herinner je je nog (of kun je je voorstellen) hoe het was in het Madrid van die tijd, midden jaren zeventig, toen die plaag, die obscuriteit, dat gevoel van verslagenheid onder Franco nog maar net begonnen was weg te ebben? Nog maar net, zeg ik, want je had nog steeds het gevoel in een luguber ballo in maschera te verkeren, vooral als je zo jong was als ik, met de echo van het echte feest van Buenos Aires nog in mijn oren. Geen enkel gezicht was het ware, allemaal veinsden ze iets, iedereen loog bijna uit gewoonte, het was een masker dat een afspiegeling was van het masker van de hele stad, een stad die zich anders wilde voordoen dan ze was, die het eeuwige onbehagen dat haar deel was, de smart die van binnenuit aan haar vrat, niet wilde voelen. Want er was nog iets anders, en dat voelde je. Je voelde het overal, in de winterochtenden, bijvoorbeeld, als er in de straten van het centrum een vuile nevel hing, daar op de Plaza de Oriente en in de smerige krochten van de steegjes die zich als solitaire wormen knagend een weg baanden tussen de huizen van vettige baksteen. Of soms in de zomer, als het vuilnis zich in de weekenden op de straathoeken ophoopte en de nacht vulde met een geur van artisjokken en zure wijn. In de tijd dat ik in Madrid woonde, almaar luisterend naar de ‘Bohemian Rapsody’, die een vriend me vanuit New York had gestuurd, kreeg ik vaak het gevoel dat ik stikte. Vanuit mijn kamer in de Calle del Prado, waar ik woorden op papier aaneen probeerde te rijgen, zag ik mensen in rouwkleding moeizaam voorbijkomen, alsof ze werden meegesleurd door een modderstroom. De eerste keer dat ik dacht dat er iets ging veranderen was toen ik een paartje, hij in het blauw en zij in het rood gekleed, lachend door de straat zag rennen. Maar voor de Zuid-Amerikaanse ballingen, waar ze ook vandaan kwamen, leek dit een droom. Je zag hier dan wel niets van die nieuwe cultuur die naar verluidde in Frankrijk en Italië en Engeland (tot in Zweden toe, kun je nagaan!) in opkomst was, maar ze hoefden nu ook geen ontvoeringen of verhoren meer te vrezen. Dit nieuwe land mocht dan het aanzien hebben van een braakland waar het ongedierte niet eens de moeite nam een bestaan op te bouwen, maar de steden waar ze vandaan kwamen waren gure hoogvlakten waar zelfs nietsdoen gevaarlijk was, waar elke spleet, elke steen achterdocht wekte en een bedreiging vormde. Buenos Aires, Montevideo, Santiago waren angstwekkende woestenijen, terwijl Madrid alleen maar, en dat was een hele geruststelling, een woestenij was. Ik ken een paar schrijvers die erin slaagden in Barcelona en San Sebastián, in Sevilla zelfs, boeken te voltooien die ze in uitpuilende tassen naar hun ballingsoord hadden meegesleept. In Madrid geen een. Enrique Vila-Matas interesseerde zich voor dit fenomeen, het fenomeen van de ballingschapsroman die nooit geschreven wordt. Vila-Matas heeft Bevilacqua in die tijd ontmoet (je had hem moeten zien, destijds, de toekomstige auteur van De waan van Montano, een elegant, modieus jongeheertje!) en ik vermoed dat die ontmoeting hem de inspiratie gaf voor wat later dé klassieker van het onzegbare werd, Bartleby & Co. Er is een passage in Bartleby waar Vila-Matas, daar ben ik van overtuigd, het over Bevilacqua heeft, zonder hem te noemen. Jij, die zo belezen bent, zult het fragment wel uit je hoofd kennen. ‘In de literatuur van het Nee bestaan niet alleen werken die nooit geschreven zijn, maar waarvan we ook niets weten, niet wat het thema is of de titel, hoe lang ze zijn, in welke stijl geschreven. Men zegt dat die en die een bekend schrijver is. Maar waarvan? Hijzelf ontkent het vaderschap, hij meet zich niet eens, zoals zijn beroemde voorzaat, de rol van stiefvader aan. Meneer X zegt dat hij geen schrijver is, dat hij niets geschreven heeft. De vox populi weerspreekt hem en zegt dat zijn werk, dat niemand gelezen heeft, remarquable is.’ Toen Vila-Matas hoorde van de dood van Bevilacqua schreef hij me dat de misdaad misschien een intellectuele oorsprong had: ‘Was er een betere oplossing voor een pseudo-Bartleby, voor de auteur van een onbestaand1 boek, dan van zichzelf een onbestaande auteur te maken? Nu staan ze allebei, auteur en werk, op dezelfde lege plank.’ ‘Leeg’ is misschien niet het juiste woord om Bevilacqua in die tijd te typeren. Ongerust, schrikachtig, uitgeblust – oké. Vol wantrouwen en argwaan – mee eens. De schrik die er bij hem tijdens zijn laatste Argentijnse jaren in was gaan zitten en die hem bij elke voetstap deed opspringen, elk verzoek met wantrouwen bejegenen en zijn opinies en ontboezemingen voor zich houden, was met zijn aankomst in Spanje nog niet geheel verdwenen. Een voorbeeld. Kort na aankomst werd Bevilacqua door Andrea meegenomen naar een van die cafés in de Paseo de la Castellana die toen, net als nu, slechte koffie serveerden tegen een bespottelijk hoge prijs en waar die hele bups vers aangekomen Zuid-Amerikanen graag bij elkaar mocht komen. Tito Gorostiza, moge hij rusten in vrede, snuffelde in de tas die hij altijd bij zich had – made in mendoza – op zoek naar ik-weet-niet-welk citaat om aan de anderen voor te lezen. Een van de boeken die hij op tafel legde was een verhalenbundel die in Havana was gepubliceerd. Bevilacqua wierp een vluchtige blik op het boek, pakte zijn jasje en bedekte het haastig. Hij was lijkbleek geworden. Het duurde een tijdje voor ik begreep waarom.

 

1 Of ‘onbestemd’, ik weet niet goed hoe ik dat woord moet lezen, Vila-Matas had (en heeft nog steeds) een heel slecht handschrift.

© Alberto Manguel
Vertaling © Jos den Bekker
Foto © Basso Cannarsa / Opale

Uitgeverij De Geus

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum