13 oktober verschijnt in de reeks Oorlogsdomein van Vladimir Makanin Asan, in de vertaling van Gerard Cruys. Dit weekend kunt u het eerste hoofdstuk lezen uit deze roman over de oorlog in Tsjetsjenië. En uw exemplaar reserveren.
In Asan volgen we de belevenissen van de Russische majoor Aleksandr Sergejitsj Zjilin, die een militair warenhuis runt in Tsjetsjenië. Zijn bijnaam Asan is een afkorting van Aleksandr maar verwijst tevens naar een lokale berggod, geïnspireerd op de in deze regio ooit zeer gevreesde Alexander de Grote. Zijn dubbele moraal maakt van Zjilin een dubieuze held.
Zo schrikt hij er niet voor terug Russische benzine te verkopen aan de rebellen. Soms gebruikt hij zijn illegale praktijken om zijn kameraden te helpen. Als twee soldaten met shellshock terug naar hun eenheid willen regelt Zjilin een konvooi. Maar als zijn plan vervolgens hopeloos mislukt ziet Zjilin zich genoodzaakt de feiten te verdraaien.
Makanin maakt de lezer duidelijk dat oorlog een absurde onderneming is, zonder enige logica. Het eerste wat daarbij sneuvelt, is de waarheid.
Bij de lege spoorrails in het open landschap is het een gedrang van jewelste: nieuwbakken soldaten. Verder niemand. Opeens zien ze zichzelf. Daar zijn we dan. We zijn met velen. En de trein (niet meer dan twee wagons) waarmee ze zijn gearriveerd, zo’n bescheiden treintje, is er net met veel geraas weer vandoor gegaan. Oorlog! Ze hadden natuurlijk de balen van die trein en al dat gereis. Die hete, muf ruikende treinwagons waren als een eindeloze boze droom. Maar nu maakt de lucht ze dronken. Wat een lucht! Nu zijn ze zich al aan het verbroederen onder de Kaukasische hemel. Jee! Jee! Ze vallen elkaar in de armen, het eerste en het tweede peloton. Hoofdzaak is dat ze hun wapens nog hebben. (Ondanks de zuippartij. Of dankzij!) Soldaat, kijk wat vrolijker! Hun koppen zijn purperrood. Aan hun wangen, haha, kun je een sigaret aansteken. Waarom twee pelotons, bovendien incompleet? En waarom is er voor al die soldaten maar één officier? Ja, en die bleek ook nog buiten dienst te zijn: uit de trein gehaald op een station vlak bij Rostov, met een acute aanval van hernia. Wat nou? Zijn er geen hernialoze officieren meer in Rusland? Waar zijn de lui zonder hernia en blindedarmontsteking? Op het stoffige perron is er ook geen officier die hen verwelkomt. Maar eigenlijk zou die ons alleen maar in de weg staan.Barst! Hij is er niet. Er is wel een zeikerige regelaar met ontstoken ogen. En met een rode band om zijn arm. Die moet het soldatenvolk van het perron af zien te krijgen. Opschieten! Hij jaagt ze het perron af. Hij wil zo gauw mogelijk van die halfdronken gasten met hun automatische geweren af wezen. Van deze rumoerige onervaren horde. En van die godgeklaagde kloteoorlog. Dat is het enige waar Rode Band zich dik over maakt. Schiet op, verdomme! Van de spoorbaan af! Aha! Door de gehavende stationshal naar het plein, dat ook enigszins door bommen is gehavend. Daar staan jullie btr’s, mannen. Voor jullie. Vooruit! «Waar zijn btr’s?» «Daar. Iedereen daarheen, de colonne in.» Een kolossale soldaat, die geen last heeft van een kater, brult: «Wat voor colonne? Zeg, hé? Waar zie jij een colonne?» «Jullie organiseren de colonne zelf. Met zijn allen. Jullie zijn de colonne,» legt Rode Band uit. «Daar zijn jullie btr’s. En daar staan twee lege vrachtwagens van majoor Zjilin. En drie vrachtwagens met vaten benzine. De benzine is ook van majoor Zjilin.» De nieuwe naam ergert de soldaten meteen. De rekruten raken bij hun aankomst geërgerd over elke naam die respectvol wordt uitgesproken. Ze gillen: «Verdorie, jongens. Shit! We moeten ook nog iemand escorteren.» Niet escorteren, maar gewoon samen in één colonne. Jullie kunnen met z’n allen inrukken... oprukken... opinrukken...» Rode Band heeft moeite met het werkwoord, het belangrijkste werkwoord van de oorlog. De hele meute verlaat wanordelijk de rails. Eindelijk... Het plein zit vol kuilen. Met dronken koppen klimmen de soldaten de btr’s in. De vier pantserinfanterievoertuigen bewegen zich kalmpjes aan, naast elkaar de weg op. Dichter naar de vrachtwagens toe. Ze moeten richting Bamoet, naar militair onderdeel nummer x-x. Vooruit! Er wordt een colonne gemaakt. Vooruit! Hier zijn de vrachtwagens met benzine, wees maar niet bang. We zullen niet verbranden. Er verschijnt een stille oude Tsjetsjeen. Met het officiële plaatje van kruier op zijn borst. Een grijs hoofd. Zijn gezicht vertoont een permanente tic. Hij tracht Rode Band bij zijn mouw te pakken. Om hem om te laten draaien: «Sasjik zal ontevreden zijn.» «Wat mot je?» «Waarom koppel je soldaten aan zijn colonne? Sasjik zal boos zijn.» «Hij kan barsten. Hé, ouwe, zie je dat daar? Zie je deze horde?» Ze zien het allebei. De soldaten zijn amper in de gevechtsvoertuigen geklommen of ze springen eruit, op zoek naar een beter plekje. Ze lachen, omarmen elkaar. Ondanks hun monsterlijke roes stralen de meeste gezichten. Wat een heldere, enthousiaste jonge ogen! Het ontbreekt Rode Band aan vastbeslotenheid. Maar moet je die soldaat daar zien, die is totaal mesjogge. Zou je hem geen klap voor zijn kop geven? Hij heeft zich op de passerende spoorwegarbeiders gestort, Tsjetsjenen en Russen... onder de olie... onuitgeslapen... De soldaat loopt heen en weer en blèrt: «Pa-aa... Pa-a-a...» Hij vraagt de werklui naar zijn vader. De soldaat denkt dat hij nog steeds op de Wolga is. De sufferd heeft geen kans gekregen om afscheid te nemen. Hij denkt dat zijn huis en zijn familie ergens vlak in de buurt zijn. Hij snapt niet dat hij in Tsjetsjenië is. «Waar is pa-a-a? Pa-a-a!» De katerloze kolossale soldaat schiet Rode Band te hulp. Hij heet Zjora, een ongelooflijk stoere bink. Zjora grijpt het soldaatje beet, drukt hem tegen zich aan en herhaalt vriendelijk, hem met zijn vuist naar het gevechtsvoertuig toe duwend en stotend: «We vinden je vader later wel. Niet zeiken, man!» Rode Band weet alles en heeft daarom haast. Hij weet best dat de roes, die nu nog vertraagd in de ingewanden van de soldaten woekert, zich elk moment op hun jonge hersenen kan storten. Dat zit er dik in. De hoofdroes. Godkolere! Hoe ongenadig kan zo’n roes die gabbers voor honderd procent uitschakelen, uitrangeren... De klerelijers! Maar Zjora... Zjora komt altijd op het juiste moment. Een kerel van stavast. Er is ook een sergeant komen helpen. De sergeant met de dubbele achternaam Borzoj-Babkin heeft zijn roes nog maar net uitgeslapen. Hij herinnert zich niets. Wie is hij? In welk peloton zit hij? «Mannen!» brult de sergeant. Hoe dan ook, met zijn tweeën is het beter. Dat snappen sergeant Borzoj-Babkin en Zjora wel. Midden in die vrolijke dronken boel beseffen ze allebei dat het er slecht voor staat en dat de zich verbroederende soldaten zo het afgesproken militair onderdeel nummer x-x niet zullen bereiken. Rode Band sust hen vinnig: «Natuurlijk wel, maar niet allemaal. Niet iedereen komt hier op de plaats van bestemming aan.» «Hoe dat zo?» «Zo is het. Dat is hier altijd zo. Het is hier Tsjetsjenië. Wel ’s van gehoord?» Rode Band houdt voet bij stuk. Van het plein af! Iedereen de btr’s in... Wegwezen! Bij het station kan hij niemand achterlaten. Zelfs de stevig bezopenen kan hij hier niet achterlaten. Deze horde? Hun roes uitslapen? Waar? Hoe? Rode Band grijpt naar zijn pistool. Jullie zijn niet goed wijs. De soldaten hun roes laten uitslapen? Niks daarvan! Waarom zijn ze hiernaartoe gekomen — om te maffen? En wat een mooie btr’s staan er voor ze klaar. Laat ze instappen, laat de soldaat jes instappen. Wat je ook zegt: soldaten horen in een btr thuis. Fraai hoor. Ze zien er prachtig uit bij zo’n btr. Uit de kunst. Nu alleen nog een orkest. Maar Zjora en de sergeant houden Rode Band vast. Rechts en links van hem. Jij bent de regelaar, jij moet de route veiligstellen. Ik ben alleen maar regelaar bij het station.» Stel de route veilig.» Na enig nadenken vindt Rode Band een soort compromis. Van de drie vrachtwagens met benzine moeten ze afblijven. De benzine wordt verzonden op bevel van majoor Zjilin. Dat is een heel, heel belangrijk man. Er mag geen vertraging optreden. Aan de andere kant is het zo dat deze benzine toevallig net jullie onderdeel passeert. «En?» «Er zijn ook nog twee lege vrachtwagens.» «En?» «Jullie kunnen als één colonne gaan. Begrepen?» Rode Band heeft hun op handige wijze dit ideetje van die twee lege vrachtwagens toegespeeld. Als de gabbers helemaal over hun nek gaan. De vrachtwagens zullen praktisch leeg zijn. En er ligt zaagsel op de bodem. In een lege vrachtwagen ligt altijd zaagsel, ter bescherming van toekomstige lading. Zjora en de sergeant kijken elkaar aan. Het toegespeelde ideetje heeft postgevat in hun hoofd. Zaagsel. Niet ter bescherming van de lading, maar ter bescherming van de jongens. Rode Band zet hen tot haast aan, jaagt de allerlaatsten al naar de gevechtsvoertuigen toe: «Jullie mogen hier niet zijn. Maak dat jullie wegkomen! Het bevalt de Tsjetsjenen van Grozny niet dat hier soldaten samenscholen. Jullie hadden ’s nachts moeten aankomen. In het donker. Zonder gezien te worden.»
Op een of andere manier wisten ze als colonne Grozny uit te komen, maar verderop liep het mis. De jongens binnen in de gevechtsvoertuigen werden misselijk en moesten overgeven. De gabbers kropen naar buiten om frisse lucht te krijgen, maar begonnen als zakken van de voertuigen af te vallen. En toen er vaart werd gemaakt op de grote weg... als rijpe pruimen. De soldaatjes vielen van de btr’s direct op de weg. De vrachtwagens rijden achteraan. Kijk uit je doppen, verdomme! Een van hen heeft een arm gebroken. Een andere soldaat wordt bijna gewurgd in het aandrijfsysteem. En de dronken gasten in de voertuigen beginnen te kotsen en het benauwd te krijgen. Militaire roem komt je niet meteen aangewaaid. De colonne remt en het soldatenvolk begint zonder enig bevel van de gevechtsvoertuigen in de twee lege vrachtwagens te klauteren. Ze klimmen erin. Sommigen moeten geholpen worden. Degenen die helemaal zijn uitgeschakeld, worden door Zjora en sergeant Borzoj — hupsakee — de laadbak in gegooid. De hele bups. Zonder appèl. Daar, in de vrachtwagens, is het veiliger. Op het zachte zaagsel. Van alle kanten stroomt er zoete berglucht aan. Zuivere zuurstof. Dit is de Kaukasus. De weidse Kaukasus omhult hun hersenen. Hij omhult en koestert hun jonge ziel. De Kaukasus lokt je naar zich toe. De rekruten zijn gelukkig. Af en toe gaan ze in hun volle lengte overeind staan, in de opspringende laadbak van de vrachtwagen. Ze schudden met hun automatische geweren (die Zjora of de sergeant nog niet heeft afgepakt). Ze vallen en staan weer op. Nu zijn ze al aan het schieten, ze schieten. Waar zijn die verdomde Tsjetsjenen? Waar is de oorlog? Commandanten, oehoeoe- oe... Sommigen snakken ernaar hier en nu oorlog te gaan voeren. Waarom die lijntrekkerij. Ze moeten een gevecht aangaan, voordat ze te duf worden van de hitte. Vechten, en wel zo gauw mogelijk... Die verdomde vrachtwagens — die met de benzinevaten — houden ons alleen maar tegen. Ze liggen aan kop. Logge etterbakken, gore klootzakken. Laat ons erlangs! We zouden nu al keihard aan het vechten zijn als die vrachtwagens er niet waren geweest. Van degenen die het meest dronken zijn blijven Zjora en sergeant Borzoj wapens afpakken en leggen die onder een dekzeil. Zjora en de sergeant hebben zich noodgedwongen opgesplitst. In de laadbak van de eerste lege vrachtwagen houdt Zjora de wacht. Zijn taak is het om degenen die het meest hebben gedronken en het meest tekeergaan in het zaagsel te laten zitten (of liever liggen). Dat soort lui heeft altijd te weinig wodka gekregen. Slapen willen ze niet. Liggen moeten ze. Laat ze nu maar door het zaagsel en op elkaar rondkruipen. Voor de tweede vrachtwagen heeft sergeant Borzoj-Babkin de rustiger en slaperiger lui uitgekozen. Iedereen moet liggen. Slapen in het zaagsel, wat wil je nog meer? Sergeant Borzoj heeft amper zijn sigaret opgerookt of hij valt ook zelf in slaap. Maar niet lang. De ingeslapenen verroeren zich. Iemand tilt zijn kop op. Iemand roept op gedempte toon zijn maat: «Mafkees... Moechi-i-in!» Sergeant Borzoj ligt echter bovenop (op twee, drie soldaten tegelijk) en slaapt waakzaam. Hij is op zijn hoede. Als iemand zich verroert, kruipt de sergeant zonder echt wakker te worden meteen over hem heen. Hij laat zich op hem vallen. Onder het gewicht (en het gezag) van de sergeant kalmeert de soldaat en slaapt in. De sergeant valt ook weer in slaap, zij het niet voor lang. Zjora daarentegen in de eerste vrachtwagen houdt zich staande. In tegenstelling tot de sergeant kruipt hij niet over de lui heen die onder zijn toezicht staan. Hij stapt over hen heen. En dan slaat hij de zoveelste herriemaker die zich op een ongeschikt moment half heeft opgericht tegen de vlakte. Pats! De soldaat spartelt al rond op de bodem van de laadbak, in het zaagsel. Hij schreeuwt: «Hoe durf je, patjakker! Hoe durf je mij, soldaat Koptev, te slaan? Daar zal je voor boeten!» Maar Zjora kijkt niet eens naar hem. Hij is nu de enige die in zijn volle lengte in de laadbak staat. Hij houdt zich een beetje aan de cabine vast. Hij is de enige die naar de weg kijkt. Hij staat er alleen voor. Het bevalt hem om te zien hoe het Kaukasische stof opdwarrelt, met hoeveel kracht het omhoogwervelt. De twintigjarige Zjora vindt het prettig zo te staan. In de laadbak van de voortsnellende vrachtwagen. Hij waant zich nu terug in zijn verre zonnige kinderjaren, diep in zijn kinderjaren. Ik ben vijf jaar, denkt hij. Nee, zeven.
Op het lege perron staat Rode Band doodstil, als verstijfd. Om hem heen liggen de verlaten rails, de lege spoorbanen, het doodse station. Het is stil. De oude Tsjetsjeen komt opnieuw van achteren op Rode Band toegelopen. Hij heeft geen karretje bij zich maar draagt nog steeds het hier nutteloze kruiersplaatje op zijn borst. Beiden zwijgen. «Sasjik zal ontevreden zijn,» oreert de oude man opnieuw. «Hij kan barsten, die Sasjik.» «Zo mag je niet praten.» Rode Band spuugt naar opzij. Godzijdank, hij was van dat soldatenvolk af. Ongelooflijk! Uit Chankala was er geen hond komen opdagen om de soldaten te verwelkomen. Die arme soldaten waren van de ene trein naar de andere gejaagd, zonder slaap, zonder eten. De bofkonten hadden zich tenminste aan wodka te goed kunnen doen. Eerst heen en weer in de buurt van Rostov. Ze waren vergeten hun een officier te geven in plaats van degene die ziek was geworden. Waarom maar één officier? Zelfs in Mozdok waren ze drie keer geweest. Drie keer hadden ze moeten overstappen. «Zulke soldaten hebben we hier lang niet gehad,» zucht de oude Tsjetsjeen. «Zeker weten.» «Zulke dronken soldaten hebben we nog nooit gehad. Niet dat ik weet.» «Een jaar geleden.» «Wat? Een heel jaar!» Rode Band en de oude man denken aan hetzelfde: waarom hebben ze die jongens hiernaartoe gestuurd? Wie heeft ze geronseld? Waar komen ze vandaan? Alsof ze uit het verleden waren aangekomen. Sasjik zal ontevreden zijn,» herhaalt de oude met een zucht. «Waarom moesten er onbekende soldaten in zijn vrachtwagens?» Rode Band spuugt nog een keer en vraagt: «Heb je ’m hier dan gezien?» «Twee dagen geleden.» «Hoe was-ie?» De oude man zegt met een treurig gezicht: «Sasjik glimlachte helemaal niet.»
Copyright © 2008 Vladimir Makanin Copyright Nederlandse vertaling © 2011 Gerard Cruys / bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam