Leesfragment: Bij Sapfo's Gedichten: Het meisje puur

07 maart 2011 , door Doeschka Meijsing
| | | |

12 maart verschijnt er een nieuw deel in de Perpetuareeks: Sapfo's Gedichten, in de vertaling van Mieke de Vos. Vanavond kunt u het nawoord van Doeschka Meijsing alvast lezen.

Eén compleet gedicht, tien langere fragmenten, twintig korte fragmenten en verder stukjes bestaande uit slechts één regel of één woord. Meer is er niet bewaard van de beroemdste dichteres uit de geschiedenis.
Maar wie de fragmenten leest begrijpt waarom Sapfo van Lesbos zo'n enorme indruk heeft gemaakt op lezers van alle eeuwen, en waarom zoveel kunstenaars haar met hun eigen werk levend hebben willen houden.
Mieke de Vos maakte een schitterende vertaling, die het origineel in poëtische zeggingskracht naar de kroon steekt. Zij toont ons de dichteres van de liefde in al haar helderheid, directheid, haar rijke beeldspraak en prachtige associaties.



 

Het meisje puur

Wanneer er aan de zeven antieke wereldwonderen één moet worden toegevoegd dan zou het wat mij betreft het wonder van de overgeleverde teksten van Sapfo zijn. Twee-en-een-half millennium geleden zijn die teksten op papyrus geschreven. En via het zweet van paardenruggen, brillenglazen van geleerden, uiterst wetenschappelijk onderzoek, gemier en verschuivingen is het dat ik nu die teksten in verschillende edities tot me kan nemen. Ik heb er vijf, in het Duits, Engels en Nederlands en alleen in de editie uit Zürich staat ook de Griekse tekst weergegeven. Met behulp van gymnasiumkennis en een Grieks-Nederlands woordenboek is die uitgave, geëditeerd door de voortreffelijke literatuurwetenschapper Emil Staiger, de letterlijkste en dus de beste. Het is verwonderlijk hoezeer vertalers van Sapfo’s poëzie zich in haar kleren proberen te hullen – ze maken nieuwe gedichten die in de verte iets van Sapfo’s verzen hebben.

De waarheid is dat van Sapfo slechts flarden van gedichten zijn overgeleverd. In zwartgeblakerde, gescheurde en verfrommelde papierresten zijn ze in de donkere Middeleeuwen tot ons gekomen. Veelal als verpakkingsmateriaal, bijvoorbeeld van doodskisten. Wie ze gevonden heeft, is niet bekend, en hoe ze tot een compact oeuvre zijn samengebald evenmin. In de tiende eeuw van onze tijdrekening kon je in een encyclopedie lezen: Sapfo, een harpspeler van Mytilene op Lesbos… Sommigen schrijven dat zij ook een lyrisch poëet was. Daarna zijn mondjesmaat steeds meer gedichten van haar gekopieerd en heeft haar roem zich in de westerse wereld gevestigd. Het hoogtepunt was de achttiende eeuw, die zich verheugde over het ingenieuze en beknopte woordspel waar Sapfo de macht over had. In de negentiende eeuw was het het romantische gedachtegoed dat uit de gedichten spreekt dat aanleiding gaf tot een grote Sapfo-verering, die vooral tot uiting kwam in de pastelkleurige historiestukken van Sir Lawrence Alma-Tadema. Tot aan onze dagen zien regelmatig Sapfo-uitgaven het licht. Genoeg materiaal om te puzzelen en te vergelijken.

Wat we over Sapfo weten: ze behoorde tot de Griekse elite op Sardis, zij en haar familie werden door een politieke machtwisseling uit de stad in Klein-Azië verdreven en ze leefde haar meisjesjaren op Sicilië. Toen haar familie terug kon keren naar Sardis vestigde zij zich op Lesbos, waar ze tot haar dood bleef wonen. Ze richtte daar een school op, een soort MMS eigenlijk, voor meisjes van gegoede families, aan wie ze de zang- en danskunst leerde die de Grote Beweger Eros eist van zijn volgelingen. Je moet je dat voorstellen als een club rijke meiden die van elkaar leerden zich fleurig te kleden en charmant te gedragen en ook nog eens onderwezen werden in de schone kunsten. Een elitaire bezigheid, die toen nog bij niemand jaloezie opwekte. Sapfo is waarschijnlijk getrouwd geweest en heeft een dochter Kleis gehad, van wie in een of twee fragmenten sprake is. Het hoofdbestanddeel van haar roem zijn echter haar gedichten.

Mijn eerste kennismaking met Sapfo was op de middelbare school toen er een voorbeeld gegeven werd van haar flarden poëzie: ‘Jij kwam vol verlangen en ik smachtte naar je, je bracht verkoeling voor mijn brandend hart.’ En: ‘Ooit hield ik van je, Attis, langgeleden...’ Dat zijn twee complete gedichten.

Het was of een hele verre stem iets bezong wat ik wel vermoedde, maar waar ik geen enkel bewijs voor had. Een hang naar verliefdheid, het voorbijgaan van de tijd, en melancholie. Wat me verder opviel was de spreektaal waarin de regels geschreven waren, niks poëtisch eraan, althans, het leek niet op de gedichten die ik toen kende. Het was een windvlaagje dat even het oppervlak beroerde. Kort daarna zou ik dezelfde spreektaal lezen van Lucebert en anderen lezen in de bundel Nieuwe griffels, schone leien, de bundel met avantgardepoëzie die Paul Rodenko in 1954 had samengesteld. Sapfo’s poëzie was revolutionair, om Lucebert te citeren: ‘ik draai een kleine revolutie af/ […]/ik draai een kleine mooie ritselende revolutie af/ en ik val en ik ruis en ik zing’.

Sapfo’s gedichten gaan over verliefdheid, verlangende nachten, meisjes, een enkele man – en uit al die alledaagsheid komt erotiek tevoorschijn en het verbeiden van de tijd. Voorbeeld: ‘En ik verlang en ik sta in brand’. Of: ‘En met veel… geurige olie/ kostbaar…/ een koningin waardig wreef jij je lichaam in’. Het is de suggestie van een lange nacht vol liefkozingen onder de sterren, op een karig begroeid, maar geurig Lesbos. Je verbeelding wordt aangevuurd, maar je krijgt niet het hele verhaal. Het zijn regels die werelden oproepen, en tegelijkertijd is Sapfo’s poëzie strikt aan tijd en plaats gebonden. Deze paradox, dat de poëzie ruimten opent terwijl de ruimte beperkt is, maakt haar werk altijd weer een verrassing. Zo moet poëzie zijn: simpel, alledaags, terwijl boven je hoofd de hemel zich opent met gezang van engelen tussen de wolken. Vroeger beschilderden ze plafonds op die manier. Met een beetje nekkramp werd de openbaring je duidelijk.

Niet alleen de erotische verrukking, maar ook het menselijk tekort wordt door Sapfo bezongen. Ze schrijft over onvervulde liefde, over afscheid, over het ouder worden. Zoals: ‘De maan is onder/ en de Pleiaden,/ middernacht, de tijd verstrijkt,/ ik slaap alleen’. De eenvoud van zo’n gedicht is verontrustend knap. In dit gedicht is alles zo normaal als mogelijk; zonder een keer een eeuwig woord te gebruiken roept het eenzaamheid, vergeefsheid en sterfelijkheid op. Slechts vier regels en er ontstaat een panorama aan gevoelens. Je verleden wordt voor je opengelegd en je toekomst. Zo kort, zo krachtig is Sapfo’s poëzie.

Sapfo kun je vergelijken met Botticelli. Zijn lichtgekleurde Venus die op een schelp oprijst uit de zee is verwant aan de meisjes die uit haar regels opdoemen. Heldere ogen, heldere geest, sierlijke gang – het meisje puur. De eenheid van kracht en gratie vervolmaakt de schoonheid. Bij Sapfo zie je de hunkering die tegelijkertijd liefde, seksuele begeerte, adoratie en fascinatie met zich meebrengt. Ze geeft zelf vaak blijk van verbazing over haar eigen gevoelens in dit opzicht. Bijvoorbeeld in het eenregelige gedicht: ‘Verlang ik nog naar maagdelijkheid?’

De duizenden jaren die Sapfo’s tijd en de mijne scheiden, zijn in haar fragmenten als niet-bestaand. Hoe aards en verleidelijk haar poëzie ook is, door het feit dat het merendeel slechts in brokstukken is overgeleverd is het net als een omgevallen pilaar van de tempel van Aphrodite in het hedendaagse Griekenland. Onvermoeibaar is de geest, lenig stelt hij zich het landschap van Homerus voor, van de held Odysseus in een roeiboot op de wijnkleurige zee, de opgetogenheid is zichtbaar als Xenophons mannen op weg naar huis eindelijk de zee zien en ‘Talassa! Talassa!’ roepen – elke gymnasiast heeft de beelden in zijn hoofd. Het fragmentarische van Sapfo’s poëzie is misschien nog een sterker aandrijfmechanisme voor de verbeelding dan de epische vertellingen van de meesters die haar vooraf gingen. Sapfo’s omgeving zien we voor ons in alle lieflijkheid, meisjes, ach meisjes, in hun rijdans.

Doeschka Meijsing

Athenaeum - Polak & Van Gennep

pro-mbooks1 : athenaeum