Leesfragment: Dat nooit meer

27 november 2015 , door Chris van der Heijden

Morgen, vrijdag 28 oktober, promoveert Chris van der Heijden aan de Universiteit van Amsterdam. Ook op die dag zal een uitgave van zijn proefschrift verschijnen. Athenaeum publiceert hier niet alleen vanavond uit voor, maar biedt u ook de gelegenheid om uw exemplaar te laten signeren. Na zijn verdediging zal Van der Heijden namelijk tussen 16.15 en 17.00 uur signeren in onze boekhandel op het Spui.

Hoewel het meer dan 65 jaar geleden is dat er een einde kwam aan de Tweede Wereldoorlog, speelt die nog steeds een onuitwisbare rol in ons nationaal bewustzijn. Met Dat nooit meer schreef Chris van der Heijden een cultuurgeschiedenis van Nederland met als centrale vraagstuk de verwerking van de Tweede Wereldoorlog. In dit omvangrijke boek staan voor het eerst alle grote verhalen op een rij: het verhaal van het aanvankelijke optimisme, de teleurstelling van Wilhelmina, het gevecht van de kranten om papier en prestige, de grote naoorlogse affaires (Weinreb, Menten, Aantjes), de tweedeling tussen goed en 'fout', tot de rol van de Shoah en het verhaal van Anne Frank. Met Grijs verleden was Van der Heijden al verantwoordelijk voor een van de belangrijkste veranderingen in het denken over de oorlog, dit boek is het logische en omvattende vervolg ervan.

'Grijs Verleden is zonder twijfel een van de belangrijkste boeken over Nederland en de Tweede Wereldoorlog van de laatste jaren.' - Hans Blom
'Van der Heijden weet ontzaglijk veel van de periode, en hij vertelt in Zwarte renaissance graag en meeslepend.' - Jan Blokker

De kracht van twee letters

Proloog

Het was niet de eerste keer dat een kleinigheid uitgroeide tot een gebeurtenis van nauwelijks te onderschatten belang. Het was evenmin voor het laatst. De aanleiding was de oorlog, de tweede ‘van de wereld’ welteverstaan. De oorzaak is heel wat moeilijker te benoemen. Je bent geneigd opnieuw ‘de oorlog’ te zeggen maar hoe voor de hand liggend zo’n antwoord ook lijkt, het klopt niet. De uitdrukking ‘oorlog’ verwijst namelijk naar de jaren ’40-’45 en daar had de gebeurtenis die een kleinigheid leek maar een affaire werd slechts ten dele mee van doen. Het ging om meer: actuele politiek, persoonlijke en maatschappelijke obsessie, onvermogen tot erkenning, rouw, eerlijkheid, mensbeeld, zelfbeeld, moed, angst, kortom heel het drama waarvan de geschiedenis en dan met name die van oorlogen een wirwar aan varianten toont. Een van die varianten speelt in het Nederland van de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw, een fascinerend landje in een niet minder fascinerende tijd.
Aan het eind van die fascinerende periode, op 26 oktober 1978 om precies te zijn, vervoegde zich op het – toen nog – Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie aan de Herengracht te Amsterdam een oudere bij een iets jongere man. De oudere man, 71 jaar, was advocaat. De jongere man, 64, historicus. Beiden waren joods en dus persoonlijk geraakt door het antisemitisme dat Europa in het tweede kwart van de twintigste eeuw als een epidemie had getroffen. De mededeling van de ene man aan de andere had met deze epidemie alles van doen. Dat althans meenden beiden en zo dacht, nadat de zaak in de openbaarheid was gekomen, destijds ook iedereen.
De oudere man vertelde dat hij enkele weken tevoren op een besloten bijeenkomst vernomen had dat de fractievoorzitter van de grootste regeringspartij (dit speelt tijdens het eerste kabinet-Van Agt; cda en vvd hadden daarin zo’n krappe meerderheid dat het kabinet voortdurend wankelde) tijdens de oorlog fout was geweest. Op zich was dat geen nieuws. Over cda-voorman Willem Aantjes deden dergelijke verhalen in kleine kring al jaren de ronde. Meer nog, de man had er zelf nog geen jaar eerder openlijk over gesproken. Maar niemand had er aandacht aan besteed. En Loe de Jong, de historicus die het verhaal aanhoorde, wist het niet. Dat is niet vreemd. De Jong zat midden in de compositie van zijn grote werk – het meest ‘lastige’ deel daarvan, over de moord op de joden en andere ‘vijanden’ van het naziregime, was een klein half jaar tevoren verschenen, het deel over Londen was zo goed als voltooid – en had daarom nauwelijks oog en oor voor de waan van de dag. Dat zei hij natuurlijk niet, dat kon hij in zijn positie van geëngageerd historicus, betrokken lid van de PvdA en regelmatig commentator van de actualiteit ook niet zeggen. Maar zo was het wel: Loe de Jong had andere zaken aan het hoofd, historische zaken. Maar nu spitste hij toch de oren. Aantjes? De man stond uiterst goed bekend, het prototype van de betrouwbare, wat steile protestant die als zovele religieus bevlogenen sinds de jaren zestig linkse neigingen vertoonde. Daardoor was hij geen vriend van De Jong. Dat was hij nog minder omdat hij zich kort tevoren scherp had uitgelaten over de plannen van de navo om op Nederlandse bodem kernraketten te plaatsen. Nog in september, aldus De Jong later in een verklaring tot een bijzondere Kamercommissie, had Aantjes de indruk gewekt ‘dat hij een voorstander ervan zou zijn dat Nederland de navo zou verlaten wanneer de neutronenbom zou worden ingevoerd’. Een dergelijke verklaring was De Jong een doorn in het oog. Sinds lang – en om redenen die met de Tweede Wereldoorlog alles te maken hebben – was hij een groot voorstander van de navo en ervan overtuigd dat slapheid in de internationale politiek tot niets dan ellende leidde. Om die reden behoorde hij tot de rechtervleugel van de PvdA en had dus minstens twee redenen om wantrouwend tegenover Aantjes te staan: de man was van ‘de verkeerde partij’ en stond kritisch ten opzichte van de navo. Maar fout, in de oorlog welteverstaan, dat was andere koek.
Nadat zijn bezoeker verdwenen was, liet Loe de Jong over Aantjes de knipsels halen die in de instituutsbibliotheek bewaard werden. Het waren er maar een paar. Daarin stond niets bijzonders. Ook bekeek hij een boek dat nog in datzelfde jaar over de man gepubliceerd was. Daarin stond evenmin iets wat wantrouwen wekte. Op basis van dit weinige, zo erkende hij later tot de eerder genoemde commissie, concludeerde hij dat zijn bezoeker hem een kletspraatje had verkocht.
Heel het verhaal hoeft niet nogmaals verteld te worden. Dat is al eerder gebeurd – en goed. Bovendien gaat het in dit boek niet om dit specifieke verhaal. Het gaat om de rol van de Tweede Wereldoorlog in het publieke debat in Nederland. Vandaar dat veel van wat hier wordt beschreven elders en door anderen ook al beschreven is en niet telkens uitentreuren herhaald hoeft te worden. Het moet herhaald worden voor zover nodig voor een beeld van dat debat. Vandaar ook de grote hoeveelheid feiten, citaten, opsommingen, noten, cijfers, titels en lijstjes – met een flinke omvang tot gevolg. Volledig is een en ander niet. Volledigheid is onmogelijk en geen moment nagestreefd. De enige verklaring hiervoor is overigens niet de veelomvattendheid van het thema. Een rol speelt ook het gebrek aan afstand. Door de nabijheid in de tijd zijn de mazen van de historische zeef nog te grof. Er komt nog te veel doorheen. De tijd heeft nog onvoldoende gedaan wat zij gewoonlijk doet: schiften. Dit boek wil daaraan wel een bijdrage leveren. Vandaar ook dat het zich niet tot inventarisatie beperkt en tevens een interpretatie biedt van de wijze waarop Nederland en de Nederlanders met de Tweede Wereldoorlog zijn omgegaan. In die omgang spelen de Aantjesaffaire en de periode waarin deze plaatsvond letterlijk en figuurlijk een centrale rol. Letterlijk omdat de tweede helft van de jaren zeventig het midden markeert tussen het eind van de oorlog en de jaren waarin dit boek geschreven werd – het eind van het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw. Figuurlijk omdat de opwinding over de oorlog in diezelfde tweede helft van de jaren zeventig een hoogtepunt bereikte en de Aantjesaffaire van dat hoogtepunt de meest opmerkelijke uiting is. De reden hiervan heeft slechts ten dele met Aantjes zelf van doen. Belangrijker is dat een ontwikkeling die rond 1960 met onder meer het Eichmannproces en de uitzending van de televisieserie De Bezetting begonnen was – van de groeiende betekenis van de Tweede Wereldoorlog voor de actualiteit –, zich voorlopig uitgekristalliseerd had en, als je het vaag mag zeggen, ‘illustratie behoefde’. Het zijn immers niet alleen de eigen daden die een individu maken – of breken. Minstens zo invloedrijk is de omgeving. Dit geldt in versterkte mate als het om de meest vooraanstaande politicus van de meest vooraanstaande partij gaat. Belangrijker dan ook dan de persoon Aantjes in de naar hem genoemde affaire is het zogenoemde tijdsbestek en de rol die Loe de Jong zich daarin verworven had. Belangrijker ook is dat in diezelfde jaren zeventig in steeds grotere kring doordrong hoe misdadig de nazi’s waren geweest. De twee letters waarmee de naam van Aantjes geassocieerd werden, SS, zijn van die misdadigheid het meest sprekende symbool.
Zoals zo vaak speelde de factor toeval ook bij het drama dat zich rond Aantjes voltrok een belangrijke rol. De dag nadat De Jong het gerucht voor het eerst gehoord had, vernam een van zijn medewerkers uit volstrekt andere bron een vergelijkbaar verhaal. Deze bron, de Amsterdamse advocaat Henk Dolk, was van een ander gewicht dan degene die De Jong het verhaal had gedaan. Dit niet alleen omdat Dolk bij het riod bekendstond, maar ook omdat hij met Aantjes op school had gezeten. Zijn wetenschap werd dus geacht uit de eerste hand te komen. Hierop werd besloten een en ander toch nader te onderzoeken. Formeel was De Jong hiertoe alleen gerechtigd na toestemming van de minister waaronder het riod viel, Aäron (Arie) Pais van Onderwijs, maar hij meende dat diens voorkennis in dit geval niet nodig was. ‘Er zijn zo grote politieke belangen mee gemoeid,’ zei hij tot de Kamercommissie die de gebeurtenissen nadien onderzocht,

dat ik als burger eigenlijk alleen maar verantwoord handel als ik probeer erachter te komen of er inderdaad dingen gebeurd zijn van zodanige betekenis dat ze aan de regering moeten worden gemeld.

Het is een even twijfelachtige als veelzeggende overweging. Twijfelachtig omdat De Jong in zijn functie van directeur van het riod geen gewoon burger was maar historicus in overheidsdienst en alleen in die functie een onderzoek naar de antecedenten van Aantjes of willekeurig welke andere Nederlander kon verrichten. Twijfelachtig is de overweging echter ook omdat De Jong historicus was, geen rechercheur of rechter, en dat politieke of eventueel juridische zaken dus niet tot zijn competentie behoorden. Maar veelzeggend is zijn gedachte eveneens. In de loop van de jaren zestig maar vooral zeventig had hij een positie verworven die ver uitsteeg boven de formele en dicht in de buurt kwam van die van, inderdaad, rechercheur, rechter, ja zelfs, zo zou je met enige overdrijving kunnen zeggen, ‘geweten van de natie’. De verwerving, ja het bestaan van een dergelijke positie is een belangrijk feit en zal in dit boek dan ook uitvoerig ter sprake komen.
Zoals gezegd waren het niet meer dan twee letters die de zaak op scherp stelden. Ook bij de ontdekking daarvan speelde toeval een niet geringe rol. Enkele dagen nadat de verhalen over Aantjes in kleine kring waren losgekomen, bladerde een van de medewerkers van het riod op verzoek van zijn baas door het archief van de Deutsche Dienstpost in den besetzten niederländischen Gebieten. Dat bladeren gebeurde niet toevallig. Aantjes, zoveel was bekend, had tijdens de oorlog als postbode in Duitsland gewerkt. Daar was hij terechtgekomen in het kader van de zogenaamde Arbeitseinsatz, de verplichte tewerkstelling waaraan uiteindelijk meer dan een half miljoen Nederlanders onderworpen werden. Niets bijzonders dus. Elk van die vijfhonderdduizend had die tewerkstelling op zijn manier beleefd – en op zijn manier geprobeerd er het beste van te maken: de een door zich te drukken, een ander door zich koest te houden, een derde door list. Hoe had Aantjes dat gedaan? Terwijl de medewerker van het riod door het archief keek, viel zijn oog op de gezochte naam. Hij las dat der Präsident der Reichspostdirektion van Schwerin de Deutsche Dienstpost in Nederland liet weten dat Willem Aantjes op 12 oktober 1944 ‘zum Landsturm Niederland vom Reichsführer SS, SS Hauptamt-Amtsgruppe D, Germanische SS Sturmbann, Sonderstab Nordsee 10 nach Hamburg eingezogen worden [ist]’. Voor een leek is dit Chinees – voor specialisten, zo bleek bij nader inzien, was het evenmin duidelijk. Voor Coen Stuhldreher echter, de onderzoeker die de zin ontdekte tussen duizenden andere zinnen, en voor de leiding van het riod, leken de woorden helder als glas. De reden waren de letters die in die ene zin maar liefst drie keer voorkwamen: SS. Ze stonden voor het ergste van het ergste, voor moord, doodseskaders, genocide en al wat de nazitijd nog meer aan weerzinwekkends had opgeleverd. ‘Ik was sprakeloos,’ herinnerde Stuhldreher zich jaren later, ‘volslagen verbijsterd... Alle mogelijkheden hadden we overwogen, maar echt niemand van ons had aan de SS gedacht.’
Vanaf dat moment raakten de ontwikkelingen in een stroomversnelling. Omdat De Jong en de zijnen veronderstelden dat Aantjes lid was geweest van de Waffen-SS – wat onjuist bleek te zijn –, associeerden zij zijn persoon niet alleen met het ergste van het ergste maar ook nog met het verlies van Nederlanderschap. Eenieder die in vreemde krijgsdienst treedt, raakt immers automatisch het paspoort kwijt. Dat betekende dus dat de hoogste man van de belangrijkste Nederlandse politieke partij niet eens de nationaliteit van het eigen land bezat. Dat was niet minder dan een bom onder het politiek bestel. Daar kwam bij dat De Jong, in hart en nieren kind van de Koude Oorlog, vreesde dat Aantjes gechanteerd zou kunnen worden. Hij had als postbode immers gewerkt in een gebied dat later tot (communistisch) Oost-Duitsland behoorde. Wellicht waren de communisten van zijn verleden op de hoogte. Wellicht wisten ze van hun kennis gebruik te maken. Wellicht... Ooit had Loe de Jong een dissertatie over de zogenaamde Vijfde Colonne geschreven, over de verraders uit eigen land die het de buitenlandse vijand bij een aanval gemakkelijk maakten. Hoewel hij een dergelijke colonne als mythe ontzenuwd had, speelde ze met betrekking tot het communisme in zijn hoofd altijd nog een rol. Vandaar dat hij meende dat actie geboden was – en snel ook. Per omgaande zocht hij contact met de regering.
Het onderhoud tussen enerzijds De Jong en zijn medewerkers en anderzijds de premier en zijn betrokken ministers vond meteen de volgende dag plaats, op donderdag 2 november. Hoewel premier Van Agt en de ministers Pais van Onderwijs en De Ruiter van Justitie volgens De Jong ernstig schrokken, wilden ze het nieuws niet per omgaande aan de grote klok hangen. Bovendien hadden ze bedenkingen. Met name Pais, zelf joods, tijdens de oorlog gearresteerd, ondergedoken en zoals de meeste joden een groot deel van zijn familie kwijtgeraakt, stelde de vragen die er in de opwinding van het moment bij zo goed als iedereen bij inschoten. ‘Het kan wel eens zijn,’ zei hij,

dat men door een toevallige constellatie van omstandigheden in een ongunstig daglicht komt te staan en is dat dan terecht? In de Tweede Wereldoorlog hebben mensen vaak de meest wonderlijke capriolen moeten uithalen om überhaupt te overleven en het zou kunnen zijn, dat dat ook in het geval Aantjes had gespeeld en dat hij dan door een generatie, die dat helemaal niet zo had meegemaakt, ten onrechte werd beschuldigd.

Anders gezegd, Pais weigerde meteen moord en brand te schreeuwen. De zaak, zo betoogde hij, diende nader onderzocht te worden. Aldus werd afgesproken.
De volgende dag, vrijdag 3 november van dit voor de nasleep van de Tweede Wereldoorlog zo cruciale jaar 1978, werden de gesprekken over Aantjes’ oorlogsverleden op hoog niveau voortgezet. Nu ook werd de beschuldigde zelf gehoord. Tussen hem en de medewerkers van het riod ontstond een patstelling: Aantjes erkende dat hij lid was geweest van de Germaanse SS maar dat dit het enige nieuws was aan de ‘onthulling’ van De Jong. Bovendien voegde hij eraan toe dat hij lid was geworden om uit Duitsland weg te komen en dat zijn lidmaatschap met overtuiging, laat staan met nazisympathieën niets te maken had. Loe de Jong daarentegen hield vol dat Aantjes lid was geweest van de Waffen-SS en eind 1944 zelfs als bewaarder in Port Natal, een strafkamp bij Assen, had gewerkt. Aantjes ontkende het een zowel als het ander ten stelligste. Hij was juist geen lid van de Waffen-SS geworden, hij had geweigerd en daarom was hij naar Port Natal gestuurd, niet als bewaker maar als gevangene. Uiteindelijk draaide de cruciale vraag om dit laatste feit: in welke hoedanigheid had Aantjes in Port Natal gezeten? Was het als bewaker, dan leek het erop dat De Jong gelijk had. Was het als gevangene, dan lag de zaak op z’n minst genuanceerd. Besloten werd daarom dit uit te zoeken. Onder die afspraak ging het gezelschap uiteen. ‘Een formele opdracht?’ zei Van Agt later tot de onderzoekscommissie. ‘Nee, dat niet, maar zij [Loe de Jong c.s.] gingen met deze vraagpunten op stap en wij wisten dat zij dat zouden doen en het had onze instemming.’

Uitgeverij Contact

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum