Zaterdag 14 mei wordt in Athenaeum Boekhandel Haarlem de nieuwe bundel muziekverhalen van John Schoorl gepresenteerd, De dag dat ik naar de Arctic Monkeys ging. Deze Nacht kunt u het titelverhaal al lezen.‘De Arctic Monkeys komen eraan, maar iedereen heeft de stormachtige entree van die Engelse snotjongens al beschreven. Een verhaal uit een hotelkamer met een paar van die gasten – liever niet. Nee, maak er maar een zoektocht van, een zoektocht van een dag naar de Arctic Monkeys – naar hun geluid, hun afkomst, de ziel van hun muziek, of noem het maar op.’ Op zoek naar de ziel van de muziek en de muzikant. Dat is het doel van schrijver en journalist John Schoorl. Als geen ander vangt hij de funk en dringt hij door tot de magie van bebopalula en boem-chikka-boem. ‘Oh yeah!’ Of hij nu naar de oefenruimte van de Lefties Soul Connection in Monnickendam afreist of in Winterswijk de punkscene van weleer probeert terug te vinden, of hij nu schrijft over Elvis, Cowboy Gerard, Kraftwerk of Chet Baker, steeds weet Schoorl de soul van de muziek te vatten in meeslepende verhalen en originele reportages. ‘Je moet een sound hebben, want zonder sound ben je nergens.’
Op de dag dat ik naar de Arctic Monkeys ging, achtervolgden twee katten elkaar over de dijk. Een reiger liet met een slingerende beweging een levende paling in zijn keel zakken. Een Easyjet vloog weer eens te laag. Er klonken geluiden, er waren bewegingen, en die waren er niet zomaar. De buurvrouw lapte de ramen en zou het nooit te weten komen, net als de pompbediende, de brugwachter, de visboer, de kapster en de gepensioneerde slager. Niemand wist wat er ging gebeuren, omdat ze niet wisten wat er ging gebeuren. Ze waren er niet bij, waren ergens anders, en hadden er ook niet bij gekund. Ze konden niet weten dat er die dag ergens een hek zou worden opengemaakt. We zouden naar binnen stromen. We zouden omhoog kijken naar de stadionlampen. Ergens binnenin ons rammelde een fanfareorkest er een kwieke avondmars uit. We waren er klaar voor, we dachten dat we naar een Europacupavond gingen. Het voelde tenminste zo. We waren onderweg, op weg naar een paar liedjes. We dachten dat we op handgemaakte schoenen liepen en droegen een hoed van luipaardvel. We dachten dat deze dag niet meer na alle andere dagen zou komen. We waren de weg kwijt. We hielden de landkaart ondersteboven. Het was de dag dat ik naar de Arctic Monkeys ging, naar vier snotjongens uit High Green, Sheffield. Ik was een keer in Sheffield, zo lang was dat niet geleden. Ik zat in de auto bij Scott, een politieman die me naar het stadion van Sheffield Wednesday bracht. Hij vertelde over de Sheffield Gangs, en had zelfs een boekje hierover voor me op de kop getikt. In de jaren twintig heette Sheffield even Little Chicago. Er werden mannen neergeschoten, omgebracht en in stukken gesneden. Het stopte met het ophangen van de gebroeders Fowler, die in 1925 William Francis Plommer hadden vermoord. Een ver familielid van Scott was erbij geweest, bij de politie, toentertijd. Ja, hij had het meegemaakt. En wist ik wel dat Sheffield flink te grazen was genomen in de Tweede Wereldoorlog? De staalindustrie draaide op volle toeren voor het Engelse leger. In december 1940 bombardeerden de Duitsers de stad drie nachten lang. Bij deze Sheffield Blitz kwamen 660 mensen om, ook twee oudooms van de agent. Ik was zijn gast, zei hij toen Hillsborough, het stadion van Sheffield Wednesday, in zicht kwam. Als ik iets moest weten, iets moest hebben of iets wilde doen, zou het worden geregeld. Wij Dee-dars helpen graag. Sheffield Wednesday (The Owls) van Wim Jonk, Gerald Sibon en Gilles De Bilde speelde tegen het Chelsea (The Blues) van Weah, Desailly, Deshamps en Ed de Goey. Ik zat op de tribune, dicht bij het veld. Naast me een oude man met twee tanden boven en drie tanden beneden. Aan de andere kant praatte een man zachtjes met zijn puberzoon. De jongen zat diep in zijn jas, en keek afwezig om zich heen. Hier in dit stadion kwamen op 15 april 1989 96 voetbalsupporters om – en ik was hier voor de herdenking, elf jaar na dato. Bij gangway 2, een vijftig meter lange gang die nog steeds naar de tribune leidt, ging het mis. Aan het einde van die gang was het hek, waartegen vele supporters werden doodgedrukt, al lang geleden weggehaald. Net na de aftrap – en de één minuut stilte voor de slachtoffers – stond de vader op en schreeuwde. Na vijf minuten schreeuwde hij nog harder. Tien minuten later sloeg hij erbij in de lucht, en was het schreeuwen uitgegroeid tot een aaneengesloten scheldkanonnade in een knauwend Yorkshire-dialect. Zijn zoon zakte steeds dieper in zijn jas en zocht in zijn hoofd naar een ander geluid. Zelfs toen Wim Jonk in de 51e minuut uit een penalty scoorde en de wedstrijd net zo spannend werd als een bingo in een bejaardenhuis, bleef de vader staan en boosaardig spuwen. De zoon liep halverwege de tweede helft weg, en kwam niet meer terug. Aan die jongen en zijn vader moest ik denken, toen ik op de dag dat ik naar de Arctic Monkeys ging om 21.04 uur in de Melkweg zanger Alex Turner voorbij zag lopen. Een bedeesd, pukkelig scharminkel met een kapsel dat lijkt op dat van een driejarige die net uit zijn bed komt. Dit zou dus volgens de NME the coolest man on the planet zijn. Was hij soms die zoon geweest? Ik had ergens gelezen dat zijn favoriete club Sheffield Wednesday is en dat hij vroeger met zijn vader naar het stadion ging. Tijdens het concert bleek dat Andy Nicholson, de bolle bassist, de enige Sheffield United-aanhanger was van het viertal. Hij droeg een rood-wit voetbalshirt. Niemand lette op Alex Turner, zo net voor het concert, ook Nienke (21, duiveltjeshaarband, Delft) en Mandy (18, priemende ogen, Eindhoven) niet, die sinds vanmiddag bij de Melkweg rondhingen in de hoop Turner even te zien. Vraag: waarom Alex Turner? Beiden: hihihihihihihihihi. Vraag: waarom de Arctic Monkeys? Beiden: hihihihihihihihihi. Die middag was buiten even de slaggitaar te horen uit ‘When the Sun Goes Down’ – je weet wel, dat waarachtige gehak dat na dat rustige stukje komt en de definitieve zin He’s a scumbag don’t you know. Nienke en Mandy zwaaiden met hun armen, door het dolle heen om de soundcheckkruimels die hen werden toegeworpen. Achter een hek stond een zwarte Fastway-bus met een Duits nummerbord. De band kwam direct uit Duitsland en bleef niet in Nederland overnachten, vertelde een grote, getatoeëerde roadie, en duwde een hutkoffer de zaal in. Mag ik nog wat zeggen, zei Nienke, en ze hield Mandy giebelend vast: De Arctic Monkeys zitten nu al heel diep vanbinnen, en ik ken ze pas net. Op de dag dat ik naar de Arctic Monkeys ging, vroeg ik me af waarom ik naar de Arctic Monkeys moest. Waarom luisterde ik elke avond naar het optreden dat ze bij Jools Holland hadden gedaan? Waarom kocht ik ‘I Bet You Look Good on the Dancefloor’ op single, en had ik het nummer op een zaterdagavond zeven keer gedraaid? Lee Konitz, de zwaargemontuurde, legendarische blanke blazer, liet ik een week eerder lopen. Franz Ferdinand, geen moeite voor gedaan. Kaiser Chiefs! Babyshambles! Jerry Lee Lewis in Paradiso, ik was er niet. The Libertines zonder Pete Doherty. Solomon Burke! Sonny Rollins in Het Concertgebouw. Belle and Sebastian. Miles Davis op North Sea Jazz. De lijst wordt steeds langer. Nirvana: kutkoppijn. Niet weer Steve Earle. Radiohead: verkeerd afgestelde aircomuziek. Nu moet ik echt Calexico zien. Bruce Springsteen, tering, alleen op het podium. Was Maceo Parker hier? Candi Staton! Waar was ik toen Johnny Cash in Ahoy optrad? Een kunstkenner vertelde ooit van het Van Goghsyndroom waaraan de Nederlandse kunstwereld leidt. Elke middelmatige kunstenaar wordt nu omarmd en geëerd uit angst dat hij net als Vincent van Gogh toentertijd straal voorbij wordt gelopen. Op zekere dagen giert het Chet Bakersyndroom door mijn donder. Chet was in Nederland, Chet was zo vaak in Nederland dat hij er zelfs doodging, en ik heb ’m NIET in het echt zien blazen. Zou dat het zijn? Bang om iets (groots) mis te lopen? Ik heb de Ramones NOOIT zien optreden, terwijl ze godverdomme opgeteld 54 uren op Nederlandse podia hadden doorgebracht. Op de dag dat ik naar The Strokes (2002) ging, hing de lente in de lucht. Het was zonnig maar niet warm. Niemand liep elkaar in de weg. En opeens stonden The Strokes op het podium. Dat ik daar stond, komt omdat ik daar was. U bevindt zich hier! De innerlijke routeplanner liet me geen keus, net als nu, nu ik naar de Arctic Monkeys ging, op deze dag, maandag 27 februari 2006. In Londen arriveerde Dan Brown bij de rechtbank, omdat Richard Leigh (hangsnor en ingezakte kuif) meende dat de Amerikaanse bestsellerauteur hem intellectueel zou hebben bestolen. De Bling Bling Gang, veertien Engelse grootverbruikers en handelaren in crack en coke, kreeg gevangenisstraf. George Michael werd gearresteerd met dope op zak. Ruud van Nistelrooy op de bank bij Manchester United. De beurzen omhoog. Iets met Guantanamo Bay. De olie omlaag. Hoessein eet weer. Kippen aan de griep. Simon Vinkenoog in Carré, net als Jules Deelder. Nee, niet weer het Midden-Oosten. Nog Elvisnieuws, deze dag? Elvis’ huis in Palm Springs staat te koop (voor 1,9 miljoen dollar). En verder? Inademen, uitademen. Opstaan, aankleden. Eten. Binnen. Laten. School. Schijten. Weten. Zijn. Onderweg. Buiten. In stilte. Lawaai. Liefde. Werken. Leven. Doorgaan. Bij de les, deze dag. Bij de les. De Arctic Monkeys zitten nu al heel diep vanbinnen, en ik ken ze pas net. Brass Monkeys NO Arctic Monkeys YES Het stond op het bord van Dan Murphy’s pub, op de dag dat ik naar de Arctic Monkeys ging. Op de hoek probeerde een zwartekaartenhandelaar 180 euro per kaartje binnen te halen. In het café veelal Engelsen die drinken & roken & hun hoofd bewegen op muziek van de Arctic Monkeys, Oasis, The Libertines, The Strokes, Franz Ferdinand, Babyshambles, The Jam, Blur, Stone Roses, Kaiser Chiefs, Bloc Party en de Arctic Monkeys. Phil (54, kaal, boekhouder, Nottingham en speciaal overgevlogen voor het optreden): Ze zijn zo groot. Ze zijn zo groot in Engeland. Ze worden groter dan Oasis. Het zijn zulke goeie kolerelijers. Britney (29, ring door de neus, geverfd haar, taxichauffeur, Londen en speciaal overgevlogen): Ze hebben dat rauwe Noord-Engelse, zo van: we don’t give a fuck. Come on you, come on you. En die teksten, die zijn zo streetwise, zo cool. So fucking cool. Ik lag die ene keer ’s nachts in een bubbelbad in een hotel in Sheffield, en in mijn hoofd schemerde het. Scott wilde ’s middags per se naar het National Centre for Popular Music. Hij had een verleden, zei hij, en wreef zijn resterende haren de goede kant op. Hij was er ooit bij geweest, zei hij toen we de hoofdingang van dat gebouw, bestaande uit vier stalen drums, binnenliepen. Zelf had hij helemaal niks met die pliep-pliepmuziek die eind jaren zeventig uit Sheffield kwam. Cabaret Voltaire, Human League, Heaven 17, abc, Clock dva of Artery zorgden ervoor dat Sheffield voor even uit de schaduw kwam van beroemde Noord-Engelse muzieksteden als Liverpool en Manchester. Zijn vader had een banjo, en voor hij het wist had Scott een gitaar. Met Ian, de zoon van de slager, oefende hij in een hok achter de slagerij waar doorgaans de opengesneden koeien uitdruipten. Kenny kwam erbij, David ook, en ze wilden vooral als The Extras klinken – Sheffields rock-’n-rolltrots, die tijdens het grote succes van de elektronische muziek in Londen op een platencontract zaten te wachtten dat niet kwam. Zanger / innemer John Lake verzoop een paar jaar geleden in een zwembad tijdens zijn vakantie in Maleisië. Scott stond tijdens de optredens een beetje aan de zijkant. Ze maakten één plaatje, waarover in een punkfanzine werd geschreven dat de muziek no blitz was, niet goed dus. Toen Scott de vriendin van Ian zwanger maakte, was het gedaan met de band. De enige in de familie die nu nog muzikale ambities heeft, is zijn twintigjarige dochter June. Laten we nu flink gaan drinken, zei Scott, toen hij het Centre for Popular Music uitliep. That’s my rock ’n’ roll now. Een week na de dag dat ik naar de Arctic Monkeys ging, lag er een dvd in de brievenbus, Made in Sheffield. Een documentaire gemaakt door Eve Wood over de muziekscene van Sheffield, the birth of electronic pop. Eve Wood heet eigenlijk Everdien van Kooten, is geboren in Schoorl en woont al tien jaar in Sheffield. In Made in Sheffield uit 2001 vertellen Phil Oakey (Human League), Chris Watson (Cabaret Voltaire), John Peel (bbc-dj), Jarvis Cocker (Pulp) en Martyn Ware (Heaven 17) op bijzondere wijze hoe het allemaal zo gekomen is. Everdien (36, blond, spijkerbroek, tandpastaglimlach en veel verstand van Sheffieldse muziekzaken): a) De ervaring en traditie van de postpunkscene in Sheffield heeft invloed op de muziek die nu uit deze stad komt. De Arctic Monkeys komen voort uit die cultuur van de jaren zeventig en tachtig. Niet zozeer in een eenduidig geluid, maar die scene heeft veel muzikanten, producers en managers met veel ervaring in de industrie voortgebracht die nu nog in veel hedendaagse bands zijn terug te vinden. De manager van de Arctic Monkeys zat zelf in een band die Vitamin Z heette, begin jaren tachtig. b) Hun geluid is uniek, dat is eigen voor een band uit Sheffield. Sheffielders hebben passie voor wat ze doen, willen juist anders zijn dan de anderen en hun eigen weg gaan. Ze zijn gewend om buitenstaander te zijn en om door de rest van het land genegeerd te worden, wat ze altijd de vrijheid heeft gegeven om te doen wat ze willen. Niemand luistert toch. Op Sheffield wordt neergekeken. c) Het lijkt wel of de Sheffieldse muziekscene elke tien jaar internationaal succes heeft. De laatste successcene was begin jaren negentig, met Pulp, Moloko, Longpigs (de grote Richard Hawley, ook wel de Sheffield Sinatra genoemd was daar de gitarist) en Babybird. Het heeft deze keer iets langer geduurd. Er is zeker weer veel aan de hand in Sheffield en het succes van de Arctic Monkeys en ook van Richard Hawley heeft zeker een sense of excitement in de stad veroorzaakt. Elke avond zijn er bands, zoals de Harrisons, te zien, en meerdere bands sluiten nu hun deals. De piek is nog niet bereikt. Ik had zelfs de NME gekocht, op de dag dat ik naar de Arctic Monkeys ging, net als een pakje arctic gum van Sportlife. Pas op de laatste bladzijde van het Engelse popblad kwamen ze aan bod, in de rubriek The Recommender, met tien door hen verkozen nummers. Op nummer vier een belangrijk aanknopingspunt, Nouvelle Vague met ‘Guns of Brixton’. Uitstekende keuze, de Franse zangeres Camille verbossanovaat een nummer van The Clash, met essentiële levensvraag in de eerste strofe: When they kick at your front door How you gonna come? With your hands on your head Or on the trigger of your gun? Alleen een boek van Alan Sillitoe was in geen velden of wegen te bekennen, ook niet in een Nederlandse uitgave. Deze Engelse Ernest Hemingway heeft 21 romans, 7 verhalenbundels en 7 gedichtenbundels op zijn naam staan. Maar het gaat Arctic Monkeys technisch vooral om zijn debuut Saturday Night and Sunday Morning uit 1958. In dat boek zet hij een arbeider uit de Raleigh-fabriek neer die een meisje zwanger maakt en daar een hoop gedonder mee krijgt. Het boek werd twee jaar later verfilmd door Karel Reisz, en de arbeider werd vertolkt door Albert Finney. Whatever People Say I Am, That’s What I’m Not, de titel van de plaat, komt rechtstreeks van Sillitoe. Deze voormalige angry young man en luchtmachtpiloot, die in 2010 op 84-jarige leeftijd overleed, hield vooral van bigbandjazz. Toen hij hoorde over de Arctic Monkeys voelde hij zich zeer gevleid, en de muziek kreeg ’m aan het dansen. Zelf kwam hij uit Nottingham, maar dat lijkt een beetje op Sheffield. Wat ze volgens hem gedaan hebben, zei hij ooit, is dat ze hun hele zijn en achtergrond omgezet hebben in universele kunst, en daarmee overstijgen ze alle andere bandjes. Op de dag dat ik naar de Arctic Monkeys ging, dacht ik een beetje aan de historicus Johan Huizinga, maar vooral aan die geweldige dude uit Boston, Jonathan Richman. Huizinga beschreef in 1941 de Nederlandse gloriejaren in de zeventiende eeuw, en uitte vooral zijn verbazing over het gegeven dat zoiets onbeduidends als Nederland op wereldschaal zo dominant kon zijn: ‘Zoo klein, zoo groot.’ Jonathan Richman schreef een liedje over The Velvet Underground en daarin vroeg hij zich af waar in hemelsnaam het geluid vandaan kwam. Hoe zit dat? Wat gebeurt er dan precies? Hoe staat de maan? De sterren? Wat horen we toch? Hij zong: Now you can look at that band and wonder where All that sound was comin’ from With just four people there En verder: You could look at that band And at first sight Say that certain rules about modern music Wouldn’t apply tonight Ten slotte: Wild wild parties when they start to unwind A close encounter of the thirdest kind On the bandstand grooving, everybody moving How in the world are they making that sound? Velvet Underground En dus ook deze gasten, die pestventjes uit High Green, Sheffield. Toen ik weer buiten stond, regende het. Ik had ze de handen willen schudden. Ik wilde ze heel erg de handen schudden. Maar ik mocht ze niet de handen schudden. Ik mocht ze zeker niet de handen schudden, ook al zaten ze na het concert in de Melkweg muzikaal uit te buiken in de kleedkamer. No fuckin’ way, zei de stagemanager. Oprotten. Je bent geen groupie. De Arctic Monkeys zitten nu al heel diep vanbinnen, en ik ken ze pas net. De Fastway-bandbus werd volgeladen met drank, ze moesten doorrijden naar Brussel. Ik schreef het kentekennummer van de wagen op: X5WDT, en stopte het blaadje in mijn binnenzak. Terwijl ik door de plassen liep, bedacht ik me dat het misschien een geheime formule was, en dat het veel over de band, de plotselinge opkomst via internet, hun snelle wereldroem, hun punky Noord-Engelse muziek en hun rake snerende teksten zou verklaren, alleen konden we het mysterie nu nog niet ontrafelen. Tenminste, nu stond X5WDT vooral nergens voor. Maar op een dag zou ik de dag dat ik naar de Arctic Monkeys ging helemaal begrijpen.
© 2011 John Schoorl en Uitgeverij Van GennepFoto © Daniel Rosenthal