Leesfragment: De kaart en het gebied

27 november 2015 , door Michel Houellebecq

26 mei verschijnt de nieuwe en met de Prix Goncourt bekroonde Michel Houellebecq, De kaart en het gebied (La Carte et le territoire, vertaald door Martin de Haan). Dit weekend kunt u de eerste drie hoofdstukken lezen, en uw exemplaar reserveren.

De kaart en het gebied, winnaar van de Prix Goncourt 2010, is een licht weemoedige, onverwacht subtiele roman over leven en dood, waarmee Michel Houellebecq zichzelf op een fenomenale manier heeft vernieuwd.

  • Michel Houellebecq bevestigt [...] zijn reputatie als de belangrijkste hedendaagse Franse schrijver. - Maarten van Buuren in De Groene Amsterdammer

Als Jed Martin, hoofdpersoon van deze roman, het verhaal ervan moest navertellen, zou hij misschien beginnen bij een combiketel die het begaf op een koude dag in december. Of bij zijn vader, een bekend, geëngageerd architect, met wie hij tal van eenzame kerstdiners heeft genoten. Hij zou in elk geval melding maken van Olga, een beeldschone Russische die hij aan het begin van zijn carrière heeft ontmoet toen hij voor het eerst zijn fotografische werk op basis van Michelinkaarten exposeerde. Dat was vóór hij wereldwijd succes boekte met zijn ‘ vakken’-reeks, waarin hij persoonlijkheden uit alle mogelijke milieus (onder wie de schrijver Michel Houellebecq) portretteerde tijdens de uitoefening van hun beroep. Hij zou ook moeten vertellen hoe hij commissaris Jasselin een gruwelijke moordzaak hielp oplossen, waarvan de afschuwelijke details het politiekorps nog lang zouden heugen. Tegen het einde van zijn leven zou hij een zekere sereniteit bereiken en alleen nog gefluister voortbrengen.

  • De Goncourt voor Michel Houellebecq, niet alleen omdat hij die allang had moeten krijgen, maar ook omdat dit zijn beste roman is. – Le Nouvel Observateur
  • De beste Houellebecq sinds Elementaire deeltjes. – Martin de Haan op www.hofhaan.nl   
  • Een grote greep, zijn tot hiertoe beste roman. – Süddeutsche Zeitung

Michel Houellebecq (1958) is het even verguisde als bewierookte paradepaard van de Franse letteren. Vooral met zijn grote romans en de daarin verwoorde (vaak tegenstrijdige) opvattingen verwierf hij mondiale bekendheid. Sinds 1998 leeft hij in zelfverkozen ballingschap in Ierland.

Zie ook de speciale Facebookpagina.

Jeff Koons was net overeind gekomen uit zijn stoel, zijn armen uitgestoken in een enthousiast gebaar. Een beetje in elkaar gezakt op de witlederen, deels met zijde overtrokken sofa tegenover hem leek Damien Hirst een tegenwerping te willen maken; hij had een hoogrood, chagrijnig gezicht. Allebei droegen ze een zwart pak – dat van Koons met een fijn streepje –, een wit overhemd en een zwarte stropdas. Op de salontafel tussen de twee mannen in stond een mandje met gekonfijte vruchten, waar ze geen van beiden aandacht aan schonken; Hirst dronk een Budweiser Light.
Achter hen bood een glazen wand uitzicht op een landschap van hoge flatgebouwen, dat als een Babylonische wirwar van reusachtige veelhoeken tot aan de horizon reikte; de nacht was helder, de lucht volmaakt transparant. Het had in Qatar of Dubai kunnen zijn; in werkelijkheid was de inrichting van de kamer geïnspireerd op een reclamefoto van hotel Emirates in Abu Dhabi, afkomstig uit een Duitse glossy publicatie.
Het voorhoofd van Jeff Koons blonk een beetje; Jed doezelde het met de kwast en zette drie stappen naar achteren. Er was met Koons echt een probleem. Hirst was eigenlijk vrij makkelijk te treffen: je kon hem hard en cynisch maken, zo van ‘ik schijt op jullie neer vanaf mijn poen’; je kon ook een rebelse kunstenaar (maar wel met geld) van hem maken, gedreven door een angstige obsessie met de dood; en tot slot had zijn gezicht iets driftigs en grofs, typisch Engels, waardoor hij op een doorsnee Arsenalsupporter leek. Er waren kortom verschillende aspecten, die niettemin konden worden gecombineerd tot een coherent, toonbaar portret van een typische Britse kunstenaar van zijn generatie. Terwijl Koons iets dubbels leek te hebben, een soort onoplosbare tegenspraak tussen de doortraptheid van de handelsagent en de extase van de asceet. Daarom retoucheerde Jed al drie weken lang de gezichtsuitdrukking van Koons die overeind kwam uit zijn stoel, zijn armen uitgestoken in een enthousiast gebaar alsof hij Hirst probeerde te overtuigen; het was even moeilijk als het schilderen van een mormoonse pornograaf.
Er bestonden foto’s van Koons alleen, met Roman Abramovitsj, met Madonna, met Barack Obama, met Bono, met Warren Buffett, met Bill Gates... Geen enkel beeld wist ook maar iets van zijn persoonlijkheid te vangen, verder te komen dan het masker van Chevrolet-cabrioverkoper waarmee hij zich aan de wereld had besloten te vertonen, het was om wanhopig van te worden, overigens werd Jed al veel langer wanhopig van fotografen, in het bijzonder van grote fotografen, met de arrogantie waarmee ze op hun beelden de waarheid van hun modellen pretendeerden te onthullen; ze onthulden helemaal niets, ze gingen gewoon voor je staan, zetten de motor van hun toestel aan en schoten kirrend honderden lukrake plaatjes, waarvan ze later de minst slechte uitkozen, zo gingen al die grote fotografen zonder uitzondering te werk, Jed kende er een paar persoonlijk en had niets dan minachting voor ze, hij vond ze stuk voor stuk ongeveer even creatief als een fotoautomaat.

In de keuken, een paar meter achter hem, liet de combiketel een paar droge klikjes horen. Hij schrok en verstijfde. Het was al 15 december.

 

Een jaar eerder, rond dezelfde datum, had zijn combiketel dezelfde reeks klikjes laten horen, waarna hij helemaal was stilgevallen. In een paar uur tijd was de temperatuur in het atelier gedaald tot 3°c. Het was hem gelukt nog wat te slapen, of eerder te dommelen, met lange onderbrekingen. Om zes uur ’s ochtends had hij de laatste liters uit de boiler gebruikt voor een snelle wasbeurt, toen had hij een kop koffie gezet in afwachting van de technicus van De Installatiespecialist – ze hadden beloofd ’s morgens vroeg meteen iemand te sturen.
Op zijn website nam De Installatiespecialist zich voor ‘het loodgieten een plaats te geven in het derde millennium’; ze zouden om te beginnen hun afspraken eens kunnen nakomen, mopperde Jed tegen elven, terwijl hij rondjes door het atelier liep zonder warm te worden. Hij werkte op dat moment aan een schilderij van zijn vader, dat hij de titel De architect Jean- Pierre Martin treedt terug als directeur van zijn bedrijf zou meegeven; door de temperatuurdaling zou het drogen van de laatste laag onherroepelijk vertraging oplopen. Hij had er zoals elk jaar mee ingestemd op kerstavond bij zijn vader te komen eten, dat was over twee weken en hij hoopte het schilderij voor die tijd af te hebben; als er niet snel een loodgieter kwam, zou zijn plan in gevaar kunnen komen. Eerlijk gezegd maakte dat in absolute zin niets uit, het was niet zijn bedoeling zijn vader het schilderij cadeau te doen, hij wilde het hem alleen laten zien; waarom hechtte hij er dan opeens zo veel belang aan? Hij was duidelijk aan het eind van zijn Latijn, hij werkte te veel, was aan zes schilderijen tegelijk begonnen en deed al een paar maanden niets anders, het was niet gezond meer.
Om drie uur besloot hij De Installatiespecialist nogmaals te bellen; de lijn was voortdurend bezet. Iets na vijven werd er eindelijk opgenomen; de dame van de klantenservice voerde ter verontschuldiging aan dat er door het invallen van de vorst veel meer spoedgevallen waren dan normaal, maar zegde iemand toe voor de volgende ochtend, gegarandeerd. Jed hing weer op en reserveerde vervolgens een kamer in het Mercurehotel aan de Boulevard Auguste-Blanqui.
De hele volgende dag wachtte hij opnieuw op De Installatiespecialist, maar ook op De Installatiekoning, die hij in de tussentijd had weten te bereiken. De Installatiekoning beloofde de ambachtelijke waarden van de ‘grote loodgieterstraditie’ te respecteren, maar bleek al evenmin in staat om een afspraak na te komen.

Op het schilderij dat hij van hem gemaakt had hief Jeds vader, staand op een verhoging te midden van de groep van ongeveer vijftig medewerkers die het bedrijf in dienst had, met een wrange glimlach zijn glas. De afscheidsborrel vond plaats in de open space van zijn architectenbureau, een grote ruimte van dertig bij twintig meter met witte muren, verlicht door een glazen dak, waar kriskras door elkaar de digitale ontwerp-units en de schraagtafels met driedimensionale maquettes van de lopende projecten stonden. De aanwezigen waren voor het grootste deel jongelui die eruitzagen als nerds – de 3d-ontwerpers. Onder de verhoging stonden drie architecten van een jaar of veertig om zijn vader heen. In een opstelling die ontleend was aan een minder bekend werk van Lorenzo Lotto vermeed ieder van hen de blik van de twee anderen, terwijl ze allemaal de blik van zijn vader probeerden te vangen; ieder van hen, zo begreep je meteen, hoopte hem op te volgen aan het hoofd van het bedrijf. Behalve het verlangen om zijn team nog één keer om zich heen te verenigen sprak uit de blik van zijn vader, die gericht was op een punt ergens vlak boven de hoofden van de aanwezigen, redelijk veel vertrouwen in de toekomst, maar vooral dodelijke bedroefdheid. Bedroefdheid omdat hij het bedrijf verliet dat hij had opgericht en waaraan hij het beste van zichzelf had gegeven, bedroefdheid vanwege het onvermijdelijke: de man die hier stond was duidelijk op.
Halverwege de middag probeerde Jed vergeefs, een keer of tien, Plumbers-4-u te bereiken, die radio Skyrock gebruikten als wachtmuziek, terwijl De Installatiekoning met Rires et Chansons voor een wat luchthartiger toets had geopteerd.
Om vijf uur was hij weer bij het Mercure. De nacht viel over de Boulevard Auguste-Blanqui; op de ventweg hadden daklozen een vuur aangestoken.

De dagen daarna verstreken op ongeveer dezelfde manier, met het opbellen van loodgietersbedrijven, het bijna meteen doorgeschakeld worden naar een wachtmuziekje en het afwachten, terwijl de kou steeds ijziger werd, bij het schilderij dat niet wilde drogen.
Op 24 december deed zich ’s ochtends een oplossing voor in de persoon van een Kroatische ambachtsman die vlakbij in de Avenue Stephen-Pichon woonde – Jed had het bordje toevallig gezien op de weg terug van het Mercure. Hij was beschikbaar, ja, meteen. Het was een kleine man met zwart haar, een bleke huid en harmonieuze, fijne trekken, getooid met een nogal belle époque-achtig snorretje; hij leek eigenlijk wel een beetje op Jed – afgezien van de snor.
Zodra hij de flat had betreden, onderwierp hij de combiketel aan een langdurig onderzoek, demonteerde het bedieningspaneel, volgde met zijn dunne vingers de ingewikkelde loop van de buizen. Hij had het over kleppen, en over sifons. Hij leek veel van het leven te weten, in het algemeen.
Na een onderzoek van een kwartier luidde zijn diagnose als volgt: hij kon het repareren, ja, hij was tot een soort van reparatie in staat, die zo’n vijftig euro zou kosten, hooguit. Maar eigenlijk zou het geen echte reparatie zijn, eerder een houtjetouwtjesoplossing, die het een paar maanden zou houden, in het beste geval een paar jaar, maar waarvoor hij op de lange termijn niet kon instaan; meer in het algemeen leek het hem niet raadzaam om ervan uit te gaan dat deze combiketel nog een erg lang leven beschoren was.
Jed zuchtte; het verbaasde hem niet, gaf hij toe. Hij herinnerde zich nog goed hoe hij op een dag, negen jaar geleden, had besloten dit flatje te kopen; hij zag de gedrongen, zelfgenoegzame makelaar nog het uitzonderlijke licht aanprijzen, zonder de noodzaak van bepaalde ‘opfrissingen’ te verhullen. Hij had toen bij zichzelf gezegd dat hij makelaar had moeten worden, of gynaecoloog.
De gedrongen makelaar, die tijdens de eerste minuten gewoon hartelijk deed, werd door een ware lyrische trance bevangen toen hij hoorde dat Jed kunstenaar was. Het was de eerste keer, riep hij uit, dat hij de kans had om een kunstenaarsatelier te verkopen aan een kunstenaar! Jed vreesde even dat hij zich solidair ging verklaren met de echte kunstenaars in hun strijd tegen de bobo’s en andere filisters van hetzelfde kaliber, die de prijzen opdreven en kunstenaarsateliers daarmee voor kunstenaars onbereikbaar maakten, en wat moet je ik kan toch niet tegen de marktwerking ingaan dat is niet mijn rol, maar gelukkig gebeurde er niets van dien aard, de gedrongen makelaar gaf hem alleen tien procent korting – die hij waarschijnlijk allang van plan was te geven na een piepkleine onderhandeling.
‘Kunstenaarsatelier’, het was maar hoe je het noemen wilde: een zolder met een glazen dak, een mooi dak weliswaar, en een paar obscure zijkamertjes, alles bij elkaar amper genoeg, zelfs voor iemand met beperkte hygiënische behoeften, zoals Jed. Maar het uitzicht was inderdaad schitterend: het reikte tot de Place des Alpes met daarachter de Boulevard Vincent-Auriol en de bovengrondse metro, en in de verte de vierkante forten die halverwege de jaren 1970 zijn gebouwd in volmaakt contrast met de rest van het Parijse esthetische landschap – verreweg het mooiste wat Jed in de hoofdstad kende op architectonisch gebied.

De Kroaat verrichtte de reparatie en incasseerde de vijftig euro. Hij gaf Jed geen factuur, dat had deze trouwens ook niet verwacht. Nog maar net stond hij buiten of hij klopte weer aan, met kleine, droge tikjes. Jed opende de deur op een kier.
‘En eh, meneer,’ zei de man, ‘vrolijk kerstfeest. Dat wilde ik nog zeggen: vrolijk kerstfeest.’
‘O ja, dat is waar ook,’ zei Jed, in verlegenheid gebracht. ‘Vrolijk kerstfeest, u ook.’
Dat was het moment waarop hij zich bewust werd van het taxiprobleem. Zoals hij al verwachtte weigerde Taxissimo botweg hem naar Le Raincy te brengen, en Speedtax wilde hooguit tot het station gaan, desnoods tot het gemeentehuis, maar zeker niet tot in de buurt van de Cité des Cigales. ‘Veiligheidsredenen, meneer...’ mompelde de telefonist op lichtelijk verwijtende toon. ‘Wij doen alleen volkomen veilige zones, meneer,’ gaf de receptionist van Taxi Fernand Garcin op zijn beurt met rimpelloze zwaarwichtigheid te kennen. Hij begon zich langzaam schuldig te voelen dat hij zijn kerstavond wilde doorbrengen in zo’n ongepaste omgeving als de Cité des Cigales, en zoals elk jaar werd hij steeds bozer op zijn vader met zijn halsstarrige weigering om weg te gaan uit die villa met dat grote park eromheen, die door de bevolkingsmigratie geleidelijk aan was ingesloten in een steeds gevaarlijker buurt – een buurt, om precies te zijn, waar de gangs het sinds kort volledig voor het zeggen hadden.
Ze hadden de muur om het terrein moeten versterken, er schrikdraad en een directe videoverbinding met het politiebureau op moeten aanbrengen, dat alles om te garanderen dat zijn vader eenzaam kon blijven ronddolen door twaalf onverwarmbare vertrekken waar verder nooit iemand kwam behalve Jed, elk jaar op kerstavond. De buurtwinkels waren allang verdwenen, en het was onmogelijk om je lopend over straat te begeven – zelfs auto’s werden bij de rode stoplichten regelmatig gemolesteerd. De gemeente Le Raincy had hem een huishoudelijke hulp toegewezen – een nurkse of zeg maar gewoon kwaadaardige Senegalese, Fatty geheten, die vanaf de eerste minuut een hekel aan hem had gehad, niet vaker dan één keer per maand zijn lakens wenste te verschonen en hem hoogstwaarschijnlijk bestal bij de boodschappen.

Hoe het ook zij, de temperatuur in de kamer ging langzaam omhoog. Jed maakte een foto van het schilderij waaraan hij werkte, zo zou hij in elk geval iets hebben om aan zijn vader te laten zien. Hij trok zijn broek en zijn trui uit, nam in lotushouding plaats op het smalle matras plat op de grond dat hij als bed gebruikte en sloeg een deken om zich heen. Geleidelijk vertraagde hij zijn ademhaling. Hij stelde zich golven voor die traag en loom kwamen aanrollen onder een grauwe schemering. Hij probeerde zijn geest naar een gebied van rust te leiden; zo goed hij kon bereidde hij zijn geest voor op die nieuwe kerstavond in gezelschap van zijn vader.
De mentale voorbereiding wierp haar vruchten af, de avond was een neutrale, haast gezellige tijdruimte; al heel lang was dat het enige waar hij op hoopte.
In de veronderstelling dat ook de gangs kerstavond hadden gevierd begaf Jed zich de volgende ochtend om zeven uur te voet naar het station van Le Raincy, en zonder belemmeringen bereikte hij Parijs.

 

Een jaar later had de reparatie nog altijd gehouden, het was de eerste keer dat de combiketel een teken van zwakte vertoonde. De architect Jean-Pierre Martin treedt terug als directeur van zijn bedrijf was allang af, opgeslagen in het depot van Jeds galeriehouder in afwachting van een solotentoonstelling die maar niet georganiseerd werd. Jean-Pierre Martin zelf had – tot verbazing van zijn zoon, die er allang niet meer over durfde te beginnen – besloten de villa in Le Raincy te verruilen voor een verzorgingstehuis in Boulogne. Hun jaarlijkse maaltijd zou dit keer plaatsvinden in een brasserie aan de Avenue Bosquet met de naam Chez Papa. Jed had het restaurant uitgekozen in Pariscope op grond van een advertentie die traditionele, ouderwetse kwaliteit beloofde, en die belofte werd globaal gezien ook nagekomen. In de halflege zaal, waar overal kerstmannen en met slingers versierde kerstbomen stonden, bevonden zich voornamelijk kleine groepjes bejaarden of zelfs hoogbejaarden, die ijverig, gewetensvol en haast verwoed hun traditionele schotels zaten weg te kauwen. Er was everzwijn, speenvarken, kalkoen; en als dessert had het etablissement, waarvan het beleefde, discrete personeel in alle stilte te werk ging, als in een brandwondencentrum, vanzelfsprekend een traditionele kerstboomstam op het menu staan. Het was een beetje idioot van Jed om zijn vader een dergelijke maaltijd aan te bieden, dat besefte hij heel goed. Die koele, ernstige man met zijn lange, strenge gezicht leek nooit bijzonder veel te hebben gegeven om de geneugten van de dis, en de zeldzame keren dat Jed met hem buiten de deur had gegeten, als hij hem in de buurt van zijn werk moest spreken, had zijn vader een sushirestaurant uitgekozen – altijd hetzelfde. Het was pathetisch en zinloos om een sfeer van gastronomische gezelligheid te willen creëren die geen bestaansrecht meer had, die waarschijnlijk nooit bestaansrecht had gehad – zijn vrouw, toen zij nog leefde, had nooit van koken gehouden. Maar het was kerst, en wat moesten ze anders? Zijn vader was onverschillig voor kleding, las steeds minder en leek zich nauwelijks meer ergens voor te interesseren. Hij was volgens de directrice van het verzorgingstehuis ‘redelijk goed geïntegreerd’, wat waarschijnlijk inhield dat hij met bijna niemand sprak. Op dit moment kauwde hij verbeten op zijn speenvarken, met ongeveer dezelfde expressie als wanneer het een blok rubber was geweest, niets duidde erop dat hij de aanhoudende stilte wilde doorbreken, en verhit zocht Jed (hij had geen gewürztraminer bij de oesters moeten nemen, hij wist het meteen toen hij de bestelling had gedaan, van witte wijn raakten zijn gedachten altijd in de war) uit alle macht naar iets wat op een gespreksonderwerp zou kunnen lijken. Als hij getrouwd was geweest of tenminste een vriendin had gehad, nou ja wat voor vrouw dan ook, dan zou het allemaal heel anders zijn gegaan – vrouwen zijn in die familiedingen toch beter dan mannen, het is zo’n beetje hun basisspecialiteit, zelfs als ze in werkelijkheid geen kinderen hebben zijn die er toch, in potentiële zin, aan de horizon van het gesprek, en oude mannen interesseren zich voor hun kleinkinderen, dat is bekend, ze associëren die met de cycli van de natuur of iets in die trant, nou ja er is een soort emotie die weet te ontluiken in hun oude hoofd, de zoon is de dood van de vader, zeker, maar voor de grootvader is de kleinzoon een soort wedergeboorte of revanche, en dat is ruimschoots voldoende, voor de duur van een kerstmaaltijd in elk geval. Jed zei weleens bij zichzelf dat hij voor die kerstavonden een escort zou moeten inhuren om een toneelstukje op poten te zetten, een korte briefing twee uur van tevoren zou genoeg zijn, zijn vader was niet bijzonder nieuwsgierig naar andermans leven, niet meer dan andere mannen.
In Latijnse landen kan politiek volstaan om in de gespreksbehoeften van mannen van middelbare of hoge leeftijd te voorzien; in de lagere bevolkingsklassen wordt dat onderwerp soms afgewisseld met sport. Bij mensen die sterk door de Angelsaksische waarden zijn beïnvloed, wordt de rol van de politiek eerder vervuld door economie en financiën; literatuur kan een aanvullend onderwerp vormen. Maar noch Jed, noch zijn vader interesseerde zich echt voor economie, en voor politiek al niet veel méér. Jean-Pierre Martin kon zich globaal gezien wel vinden in de manier waarop het land werd bestuurd, en zijn zoon had geen mening; ministerie na ministerie in detail besprekend hielden ze het daar al met al toch mee uit tot het kaaswagentje.
Tijdens de kaas kwam Jeds vader een beetje tot leven, en hij vroeg zijn zoon naar zijn artistieke projecten. Helaas was Jed nu degene die de sfeer loodzwaar dreigde te maken doordat hij zijn laatste schilderij, Damien Hirst en Jeff Koons verdelen onderling de kunstmarkt, echt niet meer zag zitten, hij kwam niet vooruit, er was een soort kracht waar hij al een jaar of twee door werd gedragen en die nu begon op te raken, af te brokkelen, maar waarom zou hij zijn vader dat allemaal vertellen, hij kon er niks aan doen, niemand kon er trouwens iets aan doen, bij het horen van zo’n ontboezeming konden mensen alleen een beetje droevig worden, eigenlijk stellen menselijke relaties toch maar weinig voor.
‘Ik werk aan een solotentoonstelling voor komende lente,’ kondigde hij ten slotte aan. ‘Nou ja, het gaat allemaal een beetje traag. Franz, mijn galeriehouder, wil voor de catalogus graag een schrijver. Hij denkt aan Houellebecq.’
‘Michel Houellebecq?’
‘Ken je die?’ vroeg Jed verbaasd. Hij had nooit gedacht dat zijn vader zich nog zou kunnen interesseren voor wat voor cultuuruiting dan ook.
‘Het verzorgingstehuis heeft een kleine bibliotheek, ik heb twee romans van hem gelezen. Het is volgens mij een goede schrijver. Prettig om te lezen, en hij heeft een behoorlijk juiste kijk op de samenleving. Heeft hij geantwoord?’
‘Nee, nog niet...’ Jed dacht nu razendsnel na. Als zelfs iemand die zo door en door vastzat in een uitzichtloze, dodelijke routine, iemand die zo door en door het donkere pad, de laan van de Schaduwen des Doods had betreden als zijn vader, als zelfs zo iemand het bestaan van Houellebecq al had opgemerkt, dan moest die schrijver echt wel wat bijzonders hebben. Hij bedacht ineens dat hij was vergeten Houellebecq nog eens per mail te benaderen, zoals Franz hem al een paar keer had gevraagd. En toch was er haast bij. Gezien de data van Art Basel en de Frieze Art Fair moest de tentoonstelling in april plaatsvinden, op zijn laatst in mei, en ze konden moeilijk van Houellebecq verlangen dat hij in twee weken een catalogustekst schreef, het was een beroemde schrijver, een wereldberoemde zelfs, volgens Franz althans.
De opwinding van zijn vader was weer gezakt, hij kauwde zijn saint-nectaire met even weinig enthousiasme weg als het speenvarken. Waarschijnlijk veronderstelt men uit medelijden dat oude mensen veel van lekker eten houden, omdat men zichzelf wil wijsmaken dat ze dát tenminste nog hebben, terwijl het smaakgenot in de meeste gevallen onherroepelijk verdwijnt, net als alle andere dingen. Wat overblijft zijn de spijsverteringsproblemen en de prostaatkanker.
Een paar meter links van hen leken drie vrouwen van in de tachtig een ogenblik stilte in acht te nemen boven hun fruitsalade – misschien als eerbetoon aan hun overleden echtgenoten. Een van hen strekte haar hand uit naar haar glas champagne, toen viel haar hand terug op de tafel; haar borst kwam omhoog van de inspanning. Na een paar seconden waagde ze een nieuwe poging, haar hand trilde vreselijk, haar gezicht was verkrampt van de concentratie. Jed moest zich inhouden om niet te hulp te schieten, hij verkeerde absoluut niet in de positie om te hulp te schieten. Zelfs de ober, die een paar meter verderop stond en de hele operatie met een bezorgde blik gadesloeg, verkeerde niet meer in de positie om te hulp te schieten; die vrouw stond nu in rechtstreeks contact met God. Ze was in leeftijd waarschijnlijk dichter bij de negentig dan bij de tachtig jaar.
Opdat geschiede wat geschieden moest, werden ook de desserts geserveerd. Berustend begon Jeds vader aan zijn traditionele kerstboomstam. Het zou nu zo afgelopen zijn. De tijd verstreek tussen hen op een vreemde manier: hoewel er niets werd gezegd, en hoewel de stilte die zich nu definitief rond het tafeltje had gevestigd een gevoel van totale zwaarte had moeten geven, leek het alsof de seconden, en zelfs de minuten, bliksemsnel voorbijgingen. Een halfuur later, zonder dat er ook maar één gedachte echt door zijn hoofd was gegaan, bracht Jed zijn vader terug naar de taxistandplaats. Het was amper tien uur ’s avonds, maar Jed wist dat de andere bewoners van het verzorgingstehuis zijn vader al een geluksvogel vonden; omdat hij, een paar uur lang, iemand had gehad voor kerst. ‘U hebt een goede zoon...’ hadden ze hem al een paar keer gezegd. Eenmaal opgenomen in een verzorgingstehuis bevindt de voormalige senior – die nu echt onomstotelijk een bejaarde is geworden – zich weer een beetje in de positie van de kostschoolleerling. Soms krijgt hij bezoek: dat is een heerlijk moment, hij kan de wereld ontdekken, Pepito’s eten en de Ronald McDonald-clown ontmoeten. Maar meestal krijgt hij geen bezoek: dan dwaalt hij vreugdeloos rond tussen de handbalgoals, over het geasfalteerde plein van het verlaten internaat. Hij wacht tot hij vrijkomt, tot hij kan uitvliegen.
Thuisgekomen in zijn atelier constateerde Jed dat de combiketel het nog altijd deed, de temperatuur was normaal, heet zelfs. Hij kleedde zich half uit, ging op zijn matras liggen en viel meteen in slaap, met een volkomen leeg hoofd.

Copyright © 2010 Michel Houellebecq en Flammarion
Copyright Nederlandse vertaling © 2011 Martin de Haan / bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam
Oorspronkelijke titel: La Carte et le territoire

Copyright foto Philippe Matsas © Flammarion

Uitgeverij De Arbeiderspers

pro-mbooks1 : athenaeum