Leesfragment: De koning

27 november 2015 , door Kader Abdolah

Afgelopen week verscheen de nieuwe roman van Kader Abdolah, De koning. Vanavond kunt u er enkele pagina's uit lezen.

Aan het einde van de negentiende eeuw bestijgt een nieuwe sjah de Perzische troon. Hij volgt zijn vader op, maar hij mist de daadkracht en de ambitie om zijn stempel op het bestuur te drukken. De koning heeft meer oog voor zijn harem, de kersentuin, de jacht en zijn rijkdommen dan voor de situatie waarin het volk en het land verkeren. Het leiderschap in het economische machtsspel waarin Perzië met Engeland, Frankrijk en Rusland is verwikkeld, laat hij over aan zijn raadgever, de vizier. De handige politicus ziet in de samenwerking met de westerse landen grote mogelijkheden om hervormingen door te voeren die voorspoed zullen brengen. Maar tegen welke prijs?
In een prachtig historisch en tegelijkertijd actueel verhaal vol betoverende personages verweeft Kader Abdolah de harde strijd om bodemschatten, land en macht met de magische sfeer van het aloude Perzië.

Kader Abdolah (Iran, 1954) debuteerde in 1993 met de verhalenbundel De adelaars. Na De meisjes en de partizanen (1995) verscheen zijn eerste roman De reis van de lege flessen (1997), gevolgd door Spijkerschrift (2000), Portretten en een oude droom (2003), Het huis van de moskee (2005) en het tweeluik De boodschapper en De Koran (2008). Zijn boeken zijn in meer dan twintig landen vertaald. In opdracht van het CPNB schreef Kader Abdolah het Boekenweekgeschenk 2011, getiteld De kraai.

3. De harem

De sjah had een zware erfenis gekregen van zijn vader.
De situatie in het land was slecht, de schatkist was leeg, het leger verkeerde in een armzalige staat, de bevolking was grotendeels analfabeet en leefde in armoede en onzekerheid. En altijd dreigde er oorlog aan de grens met India, waar de Britten de macht in handen hadden.
Het waren allemaal kwesties die de sjah tijdens zijn koningschap zou moeten aanpakken, maar hij wist niet hoe en hij liet het liever aan zijn vizier over. Mirza Kabir had wel een plan, een groots plan waar hij de instemming van de sjah voor nodig had. Zolang de sjah met zijn eigen zaken bezig was, had de vizier zijn handen vrij om voorbereidingen te treffen die nodig waren om zijn ideeën wat betreft hervormingen en de ontwikkeling van het land te realiseren.

De eerste zorg van de koning was de huisvesting van zijn vrouwen. Zijn vader had meer dan 1.200 vrouwen in zijn harem gehad, maar sjah Naser had er slechts 230. Ze waren nu al ruim twee weken onderweg om van de Russische grensstad Tabriz naar Teheran te komen.
De sjah ontving Ghadje Bashi, de baas van zijn harem. De vader van deze man was een trouwe knecht van de overleden koning geweest en hij had zijn zoon, toen hij nog een kind was, laten castreren zodat deze later als eunuch in de harem zou kunnen werken. Toen de jongen volwassen was, stuurde de oude koning hem naar Tabriz om in de harem van de kroonprins dienst te doen. Zijn trouw bezorgde hem later de titel Ghadje, een hoge koninklijke onderscheiding voor een eunuch.
Ghadje Bashi kreeg rechtstreeks opdrachten van de sjah en na de sjah had hij het voor het zeggen in de harem. Alles wat de vrouwen nodig hadden, werd door hem verzorgd. Zonder zijn toestemming mocht geen enkele vrouw een stap buiten de harem zetten. Ghadje bewaakte de toegang. De sjah kon via een doorgang van de harem naar zijn slaapkamer gaan.
Ghadje was nu door de sjah ontboden om verslag uit te brengen over de nieuwe huisvesting. De sjah stond midden in de spiegelzaal toen zijn hofmeester, een zwijgzame man in een lange zwarte strakke jas, vroeg of hij Ghadje Bashi mocht binnenlaten. De sjah knikte.
Ghadje had als gevolg van de castratie een lelijk, gelig, onbehaard gelaat gekregen. Dat hij zijn wenkbrauwen epileerde maakte hem er niet knapper op. Hij droeg een onafscheidelijke vuile donkerblauwe jas en een witte ongewassen sjaal. Ghadje wist alles over de lichamen en de geheimen van de vrouwen van de sjah. De sjah accepteerde dat hij stonk en onaangenaam was, alleen zo hielden de vrouwen afstand van de man. Onder zijn arm had Ghadje een stok, waarmee hij brutale vrouwen in het gareel hield. De sjah stond hem toe die stok onder zijn arm te houden in zijn bijzijn.
Aan zijn dikke leren riem droeg Ghadje altijd een ring met talloze sleutels. Iedereen kon hem, door het rinkelen van de sleutels, aan horen komen.

Binnen deed Ghadje zijn pet af, boog en bleef voor de deur staan.
‘Vertel, Ghadje, waar zijn de vrouwen?’ riep sjah Naser.
‘Ze zijn vlak bij Teheran, ik verwacht ze rond de middag in het paleis.’
‘Het was een lange reis, ze zullen zeker erg moe zijn’, zei de sjah.
‘Ze zijn nu zeventien dagen onderweg. Het was zwaar met de kinderen erbij, maar ze hebben onderweg goed kunnen uitrusten in de tenten.’
‘Laat ze feestelijk onthalen nu we de troon bestegen hebben’, zei de sjah.
‘Alles is geregeld, majesteit. Straks als ze aankomen is er een groot feest. Ze zijn niet moe, ze hebben gisteravond in een grote karavanserai net buiten Teheran geslapen en de grote hamam van de harem is gereed.’

De reis was voor de vrouwen onvergetelijk geweest. Normaal mochten ze alleen korte pelgrimstochten maken. De rest van hun leven verbleven ze binnen de vier muren van de harem. Ze waren nu te paard dwars door het land getrokken, gehuld in hun zwarte chador met hun blauwe nikab. Hun kinderen werden in koetsen vervoerd en de bedienden reden op muilezels achter hen. Een gewapende colonne van het leger begeleidde de stoet. Ze naderden nu de grote poort van Teheran en de ordebewakers maakten de weg vrij voor de bijzondere karavaan. Een ruiter blies op zijn legertrompet en riep: ‘Mensen, gedraag je. De harem van de sjah rijdt de stad binnen.’
Een grote groep muzikanten met trommels en trompetten stond klaar. Aan beide kanten van de weg verdrongen nieuwsgierige mensen zich. Jongens klommen in bomen en mannen zochten naar een verhoging. Sommige vrouwen stonden op de daken om van daar alles goed te kunnen zien.
Voorop reden militairen, daarna kwamen de gesluierde vrouwen van de sjah. In een oneindige rij passeerden ze de toeschouwers en niemand wist hoe te reageren. Er was een stilte gevallen waarin je alleen het geluid van de paardenhoeven en wielen van de koetsen en karren op de stenen hoorde. Af en toe klonk het gelach van een jongen die ergens in een boom zat. Het was indrukwekkend; de vrouwen van de sjah als zwarte silhouetten met een blauwe nikab op paarden die waren versierd met kleurrijke stoffen.
Aan die versiering kon je zien hoe belangrijk de vrouw was. De eerste paarden droegen over en langs hun hoofd zijde met vele schitterende kraaltjes. Hun benen waren bekleed met speciale ornamenten, en hun staarten waren met kraaltjes gevlochten. De vrouwen op die paarden kwamen uit dezelfde stam als de sjah.
Een groep gecastreerde jongemannen die als knecht in de harem werkten, sloot de rij. Deze mannen gedroegen zich vrouwelijk. Toen ze langsliepen brak de stilte en iedereen begon te lachen en naar hen te wijzen.

De vrouwen werden in het paleis feestelijk ontvangen. Vrouwelijke muzikanten begeleidden haremzangeressen die vrolijke welkomstliedjes zongen.
Nu er geen vreemde mannen meer waren, konden de vrouwen hun nikab en chador afdoen. Ze praatten met elkaar, lachten en schudden het stof van hun kleren. Ze waren nieuwsgierig naar hun nieuwe verblijf.
Onaangekondigd verscheen de sjah met de koningskroon op zijn hoofd boven aan de trappen. Zodra de vrouwen hem zagen, begonnen ze te gillen van geluk. De sjah was opgelucht en vrolijk dat zijn vrouwen allemaal gezond waren aangekomen, en daalde de trappen af.
De kinderen renden naar de sjah. Hij opende zijn armen. Hij omarmde hen niet, maar gebaarde naar Ghadje om hen mee te nemen en met lekkernijen te verwennen.
De vrouwen omringden de sjah, feliciteerden hem en bewonderden zijn gouden kroon. Men beweerde dat het dezelfde kroon was die Cyrus, de koning der koningen, had gedragen.
De sjah genoot van de aandacht van de mooiste vrouwen van het land. De vrouwen lachten en klaagden vervolgens bij hem over hun lange reis. De sjah liefkoosde hen en streek langs hun wangen en hals. Na een tijdje trok hij zich terug.
De teleurgestelde vrouwen schreeuwden door elkaar, tot Ghadje riep: ‘Dames!’
Ze zwegen meteen, want als hij sprak gaf hij de woorden van de sjah door: ‘Dames! Jullie hebben gezien dat de majesteit blij was dat jullie allemaal gezond aangekomen zijn. En naar zijn tevredenheid is alles goed voor jullie geregeld. Wat ik van jullie verwacht is dat jullie de regels naleven. Hier in Teheran en vooral hier in deze harem gaat alles er anders aan toe dan daar in Tabriz. Dit paleis is het belangrijkste en mooiste paleis van het land. En jullie harem is de indrukwekkendste van het hele land. De majesteit is geen kroonprins meer, hij is nu koning, dé koning. Mijn woord is dus het koningswoord. En het koningswoord is Gods woord. Daarom vraag ik jullie om je te gedragen en strikt naar mij te luisteren. Zonder mijn toestemming verlaat nog geen mug de harem en zonder mijn toestemming komt geen mug de harem binnen. Over de rest kom ik nog te spreken. Jullie kamers zijn gereed, de bedden zijn opgemaakt en de hamam is warm. Neem de tijd en rust goed uit.’
Hij vroeg alle vrouwen die kinderen hadden, bij hun zonen en dochters te gaan staan en liet hen als eerste naar binnen. Vervolgens stuurde hij de vrouwen zonder kinderen een voor een de harem in, waar ze door bedienden naar hun kamers werden geleid.
De vrouwen keken met verbazing naar hun nieuwe onderkomen. Het was een gigantisch ovaal gebouw met drie verdiepingen en meer dan honderd kamers. Er waren ontelbare gangen die van de ene ruimte naar de andere liepen en vele overdekte binnenplaatsen, waarop tientallen kamers uitkwamen. Theekamers, rustkamers, leeskamers, zorgkamers, eetkamers, muziekkamers, massagekamers, waterpijpkamers, vertelkamers, een kapsalon en een heel grote hamam, waar meer dan honderd vrouwen tegelijk konden baden. Omdat er meer kamers dan vrouwen waren, kreeg iedereen genoeg ruimte.
Achter het gebouw bevond zich een grote tuin met fruitbomen, lange lanen met geurige bloemen en lig- en zitbanken in de schaduw onder de bomen. Het gebouw was een groot doolhof, waar nieuwkomers de eerste weken verdwaalden totdat ze de weg naar hun kamer blindelings konden vinden. In het midden lag een grote vijver met kleurrijke vissen en daaromheen stonden houten ligbanken. Overal lagen magistrale tapijten en alles was met kleurige fijne zijde versierd.
De vrouwen met kinderen kregen ruime woningen aan de achterkant van het gebouw en de jonge vrouwen die recent aan de harem waren toegevoegd, hadden een kamer aan de lange grote gang op de eerste verdieping. Zo hoefde de sjah niet onnodig ver de harem in te lopen als hij met een van hen wilde slapen.

De meeste vrouwen in de harem kwamen van het platteland. De sjah had hen tijdens zijn reizen tussen de toeschouwers opgemerkt en meegenomen. De vrouwen waren eerst heel gelukkig dat de sjah voor hen koos en ze dachten dat het geluk als een adelaar op hun schouder had gezeten. Eenmaal in de harem speelde de sjah een paar nachten met hen, raakte ze aan, beet ze, kneep ze in hun hals, borsten en dijen om hen vervolgens wreed te nemen. Daarna keerde hij meestal niet meer bij hen terug. Deze jonge analfabete vrouwen kwamen terecht in een ingewikkeld labyrint van geloof, bijgeloof, ziektes, roddels, machtsspel, vrouwenlist, spionage en duistere politieke praktijken.
Dag en nacht zaten ze gevangen. Ze doodden de tijd door zich op te maken, waterpijp te roken, te eten en onderling te ruziën.

Toen de vrouwen hun ruimtes ingericht hadden, ging Ghadje voor de toegang zitten. De verhuizing was tot zijn vreugde zonder problemen verlopen. Een jonge knecht bracht hem een waterpijp. Ghadje leunde op een kussen en keek naar de vrouwen, die zich voorbereidden op de avondmaaltijd.
Het werd geleidelijk donker. De bedienden staken de kaarsen in de lantaarns aan. Er hing een zweem van droefheid over de harem. Een kat, de poes van de sjah, sloop naar binnen en sprong op een verhoging. In de schemering bekeek ze de vrouwen.

4. De grootvizier

Grootvizier Mirza Kabir had na de goedkeuring van de sjah een paar eenheden van het leger naar de oostelijke en zuidwestelijke provincies gestuurd om de opstandige halfbroers van de sjah te arresteren.
Toen de vader van de sjah zijn einde voelde naderen, had hij Mirza Kabir nadrukkelijk gevraagd om zijn zoon bij te staan totdat hij in staat was om de macht geheel in eigen hand te nemen.
De vader van Mirza Kabir was de eerste vizier van de overleden koning geweest. De jonge Mirza Kabir had in die tijd zijn vader geassisteerd. Later volgde hij zijn vader op als vizier van de oude koning. Hij was heel goed op de hoogte van de toestand van het land. Mirza Kabir was geliefd bij het volk, maar in hogere kringen had hij vele vijanden, onder wie de corrupte prinsen en politici. Hij volgde de ontwikkelingen in Rusland, Engeland en Frankrijk en wist dat zijn eigen land ver achtergebleven was in vergelijking met de westerse landen. De werkloosheid, het analfabetisme, de ziektes en de grote armoede in Perzië gingen hem aan het hart. Hij had bovendien niet kunnen voorkomen dat een kleine elite zich verrijkte en aanzienlijke macht had.
Een van zijn invloedrijkste tegenstanders was Mahdolia, de moeder van de kroonprins. Zij had een schaduwkabinet gevormd met vele oude ervaren politici. Ook had Mahdolia banden met geestelijken die beweerden dat ze in contact stonden met goddelijke krachten.
De vizier had er alles aan gedaan om de macht van Mahdolia te beperken. Hij probeerde corrupte mensen bij de oude koning te weren. Hij wilde de macht centraliseren om het land bestuurbaar te maken. Maar het was hem niet gelukt.
Als grootvizier van sjah Naser zag Mirza Kabir een nieuwe kans om zijn plannen te verwezenlijken.
Hij wilde het land een eigentijds gezicht geven. Hij was van plan om bedrijven te stichten, wegen aan te leggen, ziekenhuizen te bouwen en een westers onderwijssysteem in te voeren, maar hij wist dat hij zijn dromen alleen kon realiseren als de sjah ermee instemde. Van de heersende elite hoefde hij geen steun te verwachten. Zij stonden achter Mahdolia, de moeder van de sjah, om hun eigen zakken te vullen. Ze hadden onder het bewind van de vader van de sjah goed voor zichzelf gezorgd en bezaten huizen, kastelen en zelfs hele dorpen. De vizier had de toekomstige sjah zo opgeleid dat hij zou meegaan in de vernieuwingsplannen.
Mahdolia wilde de man dwarsbomen. Zij was erop uit zijn invloed op haar zoon te beperken. Daarom kleineerde ze haar zoon voortdurend met opmerkingen als: ‘Je bent jezelf niet, je bent de slaaf van je meester.’
‘Je bent de koning, maar je gedraagt je als een loopjongen van die man. Wees niet zo onderdanig.’
‘Die vizier gebruikt je voor zijn eigen plannen.’
‘Vergeet niet, hij moet jou gehoorzamen, niet andersom.’

Mirza Kabir kwam uit een gezaghebbende onafhankelijke familie waarvan de mannen altijd een grote literaire en politieke invloed op het land hadden gehad.
Tot vijf generaties terug had die familie een vizier voortgebracht die het land diende. Ook Mirza Kabir probeerde volkomen in dienst van het vaderland te handelen. Naar traditie had de sjah alle macht in handen. De vizier was ondergeschikt aan hem. Hij moest de sjah altijd voorzichtig van gebeurtenissen en ontwikkelingen op de hoogte brengen.
Op een dag, nadat de sjah zijn baard netjes had laten bijknippen, praatte de vizier hem bij.
‘Majesteit, we leven in een roerige tijd. In het noorden staat Rusland paraat om ons rijk binnen te vallen. In het oosten wacht het Britse leger. Zij zullen elk voorwendsel aangrijpen om via ons land hun aanwezigheid in India veilig te stellen.
Het koningschap is een zwaar ambt. Ik heb u onderwezen over het verleden van het land, ik heb openlijk zowel de sterke als de zwakke kanten van uw voorgangers met u besproken. Ik ben lang in Rusland geweest en ik ben op de hoogte van de veranderingen in Engeland. Een staatsman is nu meer dan ooit verantwoordelijk voor het welzijn van zijn onderdanen. De tijd dat mensen genoeg hadden aan een koe en een stukje grond en schapenwol om te spinnen ligt bijna achter ons. De wereld is vooruitgegaan, maar wij staan stil. Net als Engeland en Rusland moeten we fabrieken bouwen. Zo kunnen we duizenden mensen werk geven. We zullen onze slimme jonge mannen naar Frankrijk, Engeland en Rusland moeten sturen om hen daar te laten studeren. Onze kinderen moeten leren lezen. Daarom willen we een zevental scholen in Teheran stichten. De Fransen gaan ons helpen met een nieuw onderwijssysteem.’
‘Is dat alles?’ zei de sjah ironisch.
‘Ik wil dat de sjah achter deze plannen staat. Leg uw oor niet te luisteren bij hen die geen verstand van zaken hebben.’
‘Over wie heeft de vizier het?’ reageerde de sjah geïrriteerd.
Zowel de vizier als de sjah wist wie er bedoeld werden. Maar ze spraken de namen niet uit.
‘Het Perzische Rijk is als een doodzieke patiënt aan u en mij overgedragen. Regeer als een Russische tsaar en als een Britse koning. Niet zoals uw voorvaderen. Ik vraag u met klem om uw harem beperkt te houden. De vrouwen die u hebt zijn genoeg voor de eeuwigheid.’
‘De vizier mag zich niet met onze privézaken bemoeien. Het is beter dat de vizier zijn grenzen kent’, zei de sjah. In zijn achterhoofd hoorde hij de verwijten van zijn moeder.
‘De majesteit moet de vizier verontschuldigen, hij doet zijn plicht. Van uw vader heb ik de opdracht gekregen om hard en eerlijk tegen u te zijn. En u te attenderen op uw plichten.’
‘Wij zijn nu de koning en de vizier heeft geen verplichting meer om ons op te voeden’, antwoordde de sjah.
‘Ik voed u niet op. Het contact tussen de vizier en de sjah moet duidelijk, zuiver en zakelijk blijven. Ik vraag de majesteit alleen geen beslissingen te nemen zonder overleg met zijn vizier.’
‘Stop met deze belediging, de vizier praat met de sjah. Pas op uw woorden. Wij bepalen wat wij bepalen moeten.’
‘De vizier zal het nooit in zijn hoofd halen om de koning te beledigen. Integendeel, ik waardeer uw scherpzinnigheid. U leest uitstekend Frans, we hebben Franse boeken voor de majesteit besteld. Ze gaan over de verbazingwekkende veranderingen in Europa. De majesteit moet op de hoogte blijven.’
‘We moeten niets’, zei de sjah.
‘Zeker, de sjah moet niets, maar de sjah mag weten dat miljoenen van zijn onderdanen op het platteland als slaven voor de grootgrondbezitters werken. Ze hebben niets, terwijl hun meesters in paradijselijke kastelen wonen.
De sjah moet niets, maar de sjah mag weten dat buiten de muren van zijn paleis duizenden arme mensen elke dag vechten voor hun bestaan terwijl de prinsen een droomleven leiden in Teheran.
De sjah moet niets, maar de sjah mag weten dat hij niet meer kan regeren zoals in de tijd van zijn vader en grootvader. Doet u dat toch, dan vrees ik dat het afgelopen kan zijn met uw dynastie. U weet dat ik serieus ben. De sjah moet zich verre houden van de krachten die ons tegenwerken. Ik heb uw hulp nodig om het land te vernieuwen, ik denk dat u in de nabije toekomst een reis naar Engeland of Frankrijk moet maken.’
De sjah zweeg. Hij hield van reizen en hij reisde veel door zijn land. Eerder was hij twee keer in Rusland geweest. Maar als koning durfde hij het land niet te verlaten. Hij kende de geschiedenis en wist wat er kon gebeuren als de sjah afwezig was.
‘De sjah mag erover nadenken’, voegde de vizier toe.
De sjah luidde zijn belletje. De hofmeester kwam en de sjah gebaarde hem de vizier naar buiten te begeleiden.

© Kader Abdolah, 2011
Foto © Merlijn Doomernik

Uitgeverij De Geus

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum