Leesfragment: De lange tocht

27 november 2015 , door Dan Sleigh

29 november verschijnt de nieuwe roman van Dan Sleigh, De lange tocht (Afstande), vertaald door Riet de Jong-Goossens. Het boek beschrijft de tocht van Xenofon en de Tienduizend. Vanavond publiceren we voor.

In 401 v.Chr. gaan tienduizend Griekse soldaten op expeditie om de machtige Perzische koning af te zetten. Maar de veldtocht mislukt, en het is aan Xenofon om de gedemoraliseerde manschappen naar huis te loodsen. Ze trekken, omringd door vijandelijke legers, door de droge, genadeloze woestijn en door bitterkoude, besneeuwde berglandschappen. De Griekse troepen lijden honger en zijn uitgeput – muiterij ligt op de loer

Op weg naar de kust van de Zwarte Zee reist ook de joodse eunuch Nagri mee. Hij werd als schrijver opgevoed aan het hof van de Perzische koning, maar ziet zichzelf als profeet. De Verlosser zal een Griek zijn, zo weet hij, en daarom klampt hij zich vast aan Xenofon. Dan Sleigh vertelt ons een verhaal van ontbering en heldenmoed, waarvoor hij inspiratie vond in de Anabasis (De tocht van de tienduizend) van Xenofon.

Dan Sleigh is historicus, gespecialiseerd in de Nederlandse koloniale geschiedenis. Van zijn eerdere boek, Stemmen uit zee, zijn in Nederland 25.000 exemplaren verkocht. Hij is een van de belangrijkste hedendaagse Zuid-Afrikaanse schrijvers.

Roshana

Die avond, terwijl hij zijn journaal schreef bij het bleke licht van een kaars die naar een jaar oud rundvet rook, kwam de bruid naar Xenofon. Er was geen ander licht in het huis. Ze was blootsvoets, gesluierd en geheel in het zwart gekleed. Ze trok het gordijn achter zich dicht, draaide zich om, een vinger op haar lippen.
Nagri stond op aan zijn kant van de tafel. Hij tilde zijn kleed op en trok zijn dolk uit de schede, die hij in zijn linkerhand hield. Welk duivels plan was dit nu, om zijn werk, de verkondiging van de komst van de Verlosser, te verhinderen?
‘Doe je wapen weg,’ zei Xenofon. ‘Luister naar wat ze wil.’
‘Ze mag hier niet komen, Heer. Ze is een heks. Het betekent de dood voor ons allemaal.’
‘Zwijg. Vraag het haar.’ Hij stond op en gaf haar een teken dichterbij te komen.
Nagri hield zijn wapen gereed, hij trok zich terug, weg van de magere vrouw. Hij fluisterde: ‘Ze wil met je praten, Heer. Ze zegt dat haar moeder je vraag heeft gehoord.’
‘Kom, wil je zitten?’ nodigde Xenofon haar uit en wees naar zijn kampstoel met het kussen van rode geitenvacht. Maar ze wilde niet. ‘Waar wil ze over praten?’
‘Ze zegt dat haar vader een boodschap naar haar man heeft gestuurd om terug te komen, Heer. Haar vader heeft haar man laten weten dat de Grieken hier geen schade zullen aanrichten. Maar dat was al dagen geleden.’
‘Waar is haar man?’
‘Hij heeft geen antwoord gestuurd. Haar moeder zegt dat hij haar heeft afgedankt. Ze vraagt of ze met jou mee mag. Deze toestand zal ongeluk over ons brengen, Heer.’ Nagri wees met zijn hand. ‘Het is een pasgetrouwde vrouw, zij hier.’
‘Mijn vraag was waar haar man is en waar is hij mee bezig?’
‘Zij zegt dat hij mensen ronselt in andere dorpen voor een aanval. Honderd of tweehonderd. Heer, pas op voor deze mensen. Geen plan is hun te min.’
De vrouw kwam een stap dichterbij en fluisterde weer achter haar sluier; haar ogen bleven op Xenofon gericht. ‘Ze zegt nu, en dat zijn haar eigen woorden, dat haar moeder wil dat ze vannacht bij jou blijft. Als je haar aardig vindt, mag je haar meenemen. Ze heeft bij de Grieken een beter leven dan hier. Jaag haar weg, Heer.’
‘En haar man?’
‘Haar moeder en zij mogen hem niet. De vaders en de ooms hebben het huwelijk geregeld.’
‘Zeg haar dat ze mee kan gaan.’
‘Let op, ze zijn alweer op zoek naar leiders, Heer. Draagt ze een dolk onder haar kleren? Blijf dan bij haar weg. Zij kent de pardah: een getrouwde vrouw mag niet met vreemdelingen praten.’
‘Ik wil graag met haar praten. Het is zeker al meer dan een jaar geleden dat ik met een vrouw heb gesproken.’
‘Als ze niet van plan is jou te vermoorden, zal ze beslist iets anders in de zin hebben. Vergeet niet wat er met Odysseus is gebeurd, denk aan de nimfen Kalipso en Kirke.’
‘Dromen, man. Vraag haar of ze bereid is haar ouders te verlaten en te verwerpen wat haar vader haar heeft geleerd.’
‘Ze zegt ja.’
‘Ik wil haar gezicht zien.’
‘Niet doen, Heer. Alsjeblieft. Dat is verboden. Je daagt de goden van het land uit. Misschien is zij Kirke zelf, dan komt niemand van ons hier weg.’
Xenofon maakte zijn zwaardkoppelriem los en liet het wapen en de schede op de kussens zakken. Ze stond toe dat hij de sluier voor haar gezicht wegnam. Een kind, niet bijzonder mooi, maar met een verrassend gezicht. Ze hield haar hoofd een beetje gebogen, zodat ze haar donkere ogen naar hem moest opslaan. Het linkeroog was levendiger dan de rest van haar gezicht, haar hele uitdrukking en persoonlijkheid lagen in dat oog. De streepdunne wenkbrauw en de oogkas waren enigszins anders gevormd dan die aan de rechterkant, het gaf haar gezicht een verwonderde uitdrukking, alsof ze hem vroeg: waarom? Xenofon staarde er met verbazing naar, maar de gloeiende nootbruine iris, met een wit randje, zichtbaar tussen iris en onderste ooglid, deed Nagri schrikken: dat was vreemd, pas op voor degenen bij wie je dáár wit ziet. Die brengen onheil, vertrouw hen nooit. Een Perzische koning liet al degenen met dit verschijnsel aan het hof doden. Xenofon keek lang naar haar en glimlachte. Hij was blij dat hij vanavond had kunnen baden en zich had kunnen scheren. ‘Hoe heet je?’
Nagri stond nu met zijn rug naar het meisje, hij smeekte, zijn stem een hoge fluistering. ‘Odysseus moest het leren, Heer: praat niet met haar, luister niet naar haar lied, neem niets aan van wat zij aanbiedt. Noem nooit haar naam. Kus haar vooral niet.’
‘Vraag haar naam.’
‘Roshana,’ fluisterde ze.
‘Roshana, zei de heks. Prinses in het Grieks.’
Xenofon raakte met zijn vingertoppen het magere gezicht van het kind aan, tussen haar donkere oog en haar fijn gevormde oor, als een zeeschelp. Ze liet het toe, en tevreden trok hij zijn hand terug. ‘Waarom zou ze met ons mee willen gaan?’
‘Ze vraagt het nu al voor de tweede keer: is het waar dat Griekse vrouwen zonder pardah kunnen praten met iedereen en zonder sluier buiten lopen en met hun man kunnen eten?’
‘Is ze bereid daarvoor te sterven, Jood? Hier gebeurt iets wonderlijks.’
‘Heer, hier is sprake van duivelswerk. Wurg haar, in godsnaam.’
Nagri schrok van zijn eigen woorden. Hij verwachtte dat de generaal op zijn minst zou zeggen: ‘Ophouden. Laat je persoonlijke gevoelens je plicht niet voor de voeten lopen.’ Maar dat gebeurde niet.
Xenofon keek hem kalm aan. ‘Zeg haar dat ze moet gaan slapen,’ zei hij.
Omdat Nagri een ernstige terechtwijzing had verwacht of hij mogelijk in ongenade was gevallen met de ernstigste gevolgen voor hem zelf, ging er iets verkeerd in zijn vertaling en begon zij de strikken op haar tengere schouders los te maken. Xenofon legde zijn hand op haar arm, schudde zijn hoofd. ‘Nee. Zeg haar dat dit een zaak is voor de officieren. Ik moet het met de kapiteins bespreken.’
‘Ze vraagt of ze mee mag gaan.’
‘Leg het haar goed uit. Mogelijk zullen we honderden mijlen achtervolgd worden. Omdat dat een gevaar betekent voor het regiment, moet ik het de kapiteins vragen. Ik zal later met haar praten.’ ‘Ze vraagt of we hier niemand iets over willen zeggen.’
‘Natuurlijk niet,’ zei Xenofon. ‘Beloof haar dat we dat niet zullen doen.’
Ze bond haar sluier weer voor en Nagri trok het gordijn voor haar opzij, opgelucht. Hij beefde van bezorgdheid toen hij zijn dolk wegstak. Gods plannen waren hem opeens duister. Misschien was dit meisje met dat vreemde gezicht ook naar hem gestuurd, en was er een erg goede reden voor haar verzoek. Was deze Roshana misschien voorbestemd om het leven te schenken aan de Verlosser? Hij herinnerde zich uit de geschriften hoe het meisje Ester door de Vaderen was neergelegd voor de vorige koning Artaxerxes, voor zijn genot, om daardoor hun politieke doel te bereiken. En hoe de schoonmoeder van Ruth zei: maak je mooi en ga vannacht bij de rijke heer liggen; als hij van je houdt, zal hij met je trouwen en daarna zal het beter met ons gaan. Allebei die vrouwen waren heldinnen van het Joodse volk, vrouwen door God uitverkoren, om met hun lichaam te vermogen wat Ehud, Jehu en David met het zwaard hadden gedaan.
De generaal ging naar buiten voor wat frisse ijskoude lucht. Had hij er verkeerd aan gedaan, in de ogen van de goden, om een vrouw te weigeren? Hij liep naar de wachtvuren om de piketwachten te waarschuwen dat deze huizen achterdeuren konden hebben, je hoorde de voetstappen niet. De hemel was opgeklaard. De sneeuw op de passen zou binnenkort gaan smelten.
De volgende ochtend waarschuwde hij ook de generaals. Ze besloten allemaal een lijfwacht buiten hun slaapplek te plaatsen. Als een generaal zijn slaapgelegenheid verliet, moest de lijfwacht hem vergezellen. Over de bruid zei hij niets, geen enkele generaal zou het met iemand bespreken als hij een vrouw of een jongen mee wilde nemen.
Hij wandelde elke dag met haar, eerst alleen in de ochtend, later ook in de schemerkoelte na het avondappèl, met Nagri om hun woorden weer te geven. Alle dorpelingen zagen het. Het dorpshoofd maakte elke keer bezwaar, soms liep hij met zijn sabel om met hen mee, en Xenofon probeerde hem gerust te stellen. Het was de eerste keer in een jaar dat hij in de buurt van een vrouw kwam en hij genoot van haar nabijheid. Ze lachte gemakkelijk, en dat was een klank die hij lang geleden voor het laatst had gehoord. Ze vroeg weer of ze met hem mee mocht gaan, en hij zei dat hij het nog niet wist. Hij nodigde haar uit voor het eten en haar vader stond erop mee te komen. Nagri kookte voor hen zoals dat in het paleis van de koning werd gedaan, maar hij at er zelf niet van. Hij zei tegen Xenofon: ‘Bij deze mensen is het samen eten van een man en een vrouw toestemming tot seks.’
‘Bij ons natuurlijk ook.’
Een sluier over haar neus en mond wanneer ze buiten liepen accentueerde haar levendige en vreemde ogen. Ze praatte opgewekt en vriendelijk, maar ze wist niets van de buitenwereld. Hij vertelde haar over schepen, over zijn meester Sokrates, over de stad Athene en over de meest opvallende verschillen tussen Atheners en Spartanen, en hij wist nooit zeker of Nagri correct tolkte, maar hij vertrouwde op zijn oordeel. Hij stelde haar vragen over haar leven en haar toekomst. Het leven hier zou voor haar zijn als dat van haar moeder en haar grootmoeder, het zou niet anders zijn, zij zag iedere dag van haar toekomst al helder voor zich. Ze bood hem een sherbet te drinken aan. Nagri waarschuwde wanhopig: denk aan de lotuseters, Heer, wat ze met Odysseus wilden doen, hem en zijn mensen in varkens veranderen.
‘De droom van een verhalenverteller, Jood. Die ouwe Homeros heeft het verzonnen.’ Xenofon proefde aan de rand van het versierde drinkschaaltje. ‘Wat is dit? Het ruikt naar vruchten.’
‘Vruchtensap met suiker, licht gegist en met sneeuw gekoeld. Maar pas op, Heer: ze doen er het sap van papavers in, opdat je hier nooit meer weg wilt.’
‘Al met al niet zo’n slecht plan. Maar we zijn hier helemaal veilig. Ze wil zelf ook weg uit dit valleitje.’
Hij probeerde haar bij de hand te nemen als hij naast haar wandelde, maar ze stopte hem weg in de plooien van haar kleren. Hij dacht glimlachend: dat zal niet lang meer duren; uit ervaring wist hij dat het nooit lang duurde. Hij reciteerde gedichtjes van Sapfo voor haar, en de laatste twaalf regels van het gesprek tussen Helena van Sparta en de oude vader Priamos, die zo begonnen: Er was een streek... en eindigden met: Of was dit alles slechts een droom? Hij vertrouwde erop dat Nagri’s vertaling er recht aan deed, en dat ze zou begrijpen dat het uiterst gevaarlijk was wat zij en haar moeder van hem vroegen, wat een verschrikkelijke gevolgen het kon hebben.
Na een paar dagen liepen ze hand in hand wanneer haar vader er niet bij was. Hij voelde dat zij nog niet echt een vrouw was; haar lichaam recht en benig, haar heupen hoekig. Als onervaren kind, gevangen tussen haar vaders wetten en tradities en haar moeders dromen, zou ze ook bang zijn. Maar ze had een mooie lach, een zachte stem en dan dat interessante gezicht.
Het leger bleef negen dagen in de vallei om de zieken weer op de been te brengen, en hij genoot van haar stem en haar ogen, de koele geurige drank en de frisse kruidige reuk van haar haren. Gedachten aan een kolonie in dit vruchtbare dal kwamen bij hem op, en hoe meer hij aan haar gewend raakte, hoe meer hij geloofde dat het goed zou zijn. Het was een milde streek met weidevelden en graanakkers, wijngaarden en fruit. Hij zou hier met plezier wonen, maar zou het regiment hier willen blijven om een Griekse kolonie te stichten? Hij wilde geen onderdaan van de satraap worden; ze zouden kunnen weigeren belasting te betalen en zoals de Kardouchen voor hun vrijheid kunnen vechten. Hij sprak met Nagri over de mogelijkheid van een kolonie, dat ze grond zouden bezetten en hier blijven zolang ze wilden. Hoe dacht die daarover?
‘Odysseus’ verlangen naar een zacht bed en een huis maakte dat hij bij Kirke en Kalipso wilde blijven. En totaal verloren was geweest, als jullie goden geen medelijden met hem hadden gekregen.’
‘Ik dacht dat ik mijn vervelende pedagoog thuis had achtergelaten, Jood. Kijk, ik kan mijn huis hier vestigen, de soldaten zullen het fijn vinden om hier te wonen. Vrije Grieken, eindelijk onder Sparta uit.’
‘Dan moet ik een andere generaal zoeken. Ik moet naar Jeruzalem. Laat mij alsjeblieft gaan.’
‘Nee.’ De generaal zei het met een paradestem. Het was een bevel. Diezelfde dag sprak Xenofon met kapitein Agasios over de mogelijkheid van een kolonie. Hoe dacht hij erover?
De kapitein keerde zich half om, vloekte en sprak toen rechtuit. ‘Je kunt je kapiteins weer bij elkaar roepen,’ zei hij, ‘zoals indertijd bij de Zapatas, en zien hoe alles in het niets verdwijnt wat jij voor die mensen betekent. Ook je naam, alsof je nooit iemand bent geweest. Ik wil geen andere generaal hebben. Ik denk dat je moe bent, Xenofon. Je hebt nu dat meisje, en de zee is nog ver, maar een paar dagen op mars en je bent weer in orde.’
Xenofon antwoordde hem met een stomp tegen de schouder. ‘Je hebt een stuk koud marmer in plaats van een hart, Agasios.’

De volgende ochtend zei het dorpshoofd dat de man van zijn dochter haar was komen halen. Hij zei het met een glimlach.
Xenofon kon het nauwelijks geloven. ‘Langs onze wachten?’
‘Ja.’
Hield die man zijn dochter ergens verstopt? Waren de wachtposten omgekocht, of had elk huis toch een achterdeur? Hij vond het erg dat ze tegen haar zin was meegenomen en dat er geen afscheid was geweest. Het gevoel van haar harde magere lichaam en haar vreemde, ongewone gezicht bleven in zijn gedachten, overdag en ’s nachts wanneer hij zijn ogen dichtdeed, nog vele dagen daarna.
Zijn gevoelens van verlies veranderden in onrust. Ze moesten hier weg, de wapens weer opnemen, de aftocht vervolgen. De mensen van Odysseus waren in varkens veranderd. Hij zei tegen Agasios en Nagri dat het goed zou zijn als ze zich klaar begonnen te maken om weer te vertrekken. Daarna sprak hij met de krijgsraad. Sommige generaals protesteerden, hun regimenten waren er nog niet klaar voor, sommige hadden nog graan nodig, andere zout of moesten slachten om huiden voor schoenen en harnassen te krijgen, sommige rookten nog vlees, de smid brandde nog houtskool voor het komfoor van de vuurdrager.
Toen de tiende dag aanbrak was het weer mooi genoeg om de mars te hervatten. Het regiment bracht zijn overtollige proviand naar het pakhuis van de hoofdman en wat van het leger over was, kwam weer bij elkaar voor het appèl. Uit elk dorp werden paarden gebracht voor de zieken en voor hen met ernstige verwondingen. Meestal konden er twee op een paard zitten en voor de ergste gevallen waren er nog altijd draagbaren. Slaven schoffelden sneeuw over latrinegreppels.
Xenofon bracht het dorpshoofd naar Keirisifos als gids, zoals hij had beloofd, bij de voorhoede, en stuurde de geitenhoeder die hen tot hier had gebracht weg met proviand voor onderweg en een poot van de zilveren rustbank van de satraap, door de smid even verhit en in elkaar gehamerd. Toen werd de laatste bagage ingepakt, en werden de vroege offers aan Zeus en Apollo gebracht, het ontbijt gegeten en het ochtendappèl gehouden.
De hoofdman was niet vastgebonden en reed over het stenige pad bedekt met enkeldiepe sneeuw, vooraan tussen de verkenners. Zijn vrouw en twee jongste kinderen stonden buiten toen het leger uit hun vallei en hun leven vertrok. Xenofon hief zijn hand in dank, knikte bij wijze van groet. Op de ingeving van het moment keerde hij zijn paard en tilde de jongen op. ‘Voor het geval dat,’ zei hij en keek over het hoofd van de vrouw heen naar de witte berg op een afstand van twee of drie marsen.
De vrouw gooide haar doek over haar gezicht, gilde en hief haar handen ten hemel, kermend. Xenofon gaf de spartelende jongen aan zijn bediende, opdat die voor hem zou zorgen, met de gedachte dat als zijn vader een betrouwbare gids was, ze samen teruggestuurd konden worden. Nagri gaf hem haastig aan Agasios, die hem het zwijgen oplegde met een flinke klap in zijn gezicht.

Oorspronkelijke titel Afstande
Copyright © 2010 Dan Sleigh, Kaapstad, Tafelberg-Uitgewers
Copyright vertaler © 2011 Riet de Jong-Goossens / Athenaeum—Polak & Van Gennep, Singel 262, 1016 AC Amsterdam
Copyright auteursportret ©  Geert Snoeijer

Athenaeum - Polak & Van Gennep

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum