Leesfragment: De Midaksteeg

27 november 2015 , door Nagieb Mahfoez

Morgen verschijnt een nieuwe roman van Nagieb Mahfoez, De Midaksteeg. Vanavond kunt u er al een fragment uit lezen.

De mensen in de chaotische achterafsteegjes van Caïro bewegen zich tussen economische vooruitgang en diepgewortelde tradities. Zo is er Kirsja, de koffiehuiseigenaar met een voorliefde voor jonge jongens en drugs, Zita, de gebrekenmaker, Abbaas al-Hilw, de kapper die hebzucht aanziet voor liefde, en Hamieda, die haar ziel verkoopt om te kunnen ontsnappen aan het leven in de benauwde steegjes. Ze roepen een levendig beeld op – in kleuren en geuren –van de stad. Nog lang nadat je het boek hebt dichtgeslagen, ruik je de geur van vers brood en staan de mannen die zich voor hun avondritueel naar het café begeven op je netvlies.

Nagieb Mahfoez wordt beschouwd als de vader van de hedendaagse Arabische literatuur en het geweten van Egypte. Voor zijn omvangrijke oeuvre ontving hij in 1988 als eerste Arabische auteur de Nobelprijs voor Literatuur. Mahfoez begon te schrijven op zijn zeventiende. Zijn werk varieert van oude mythen tot subtiele commentaren op de hedendaagse Egyptische politiek en cultuur. Hij overleed in 2006.

Fragment

Namiddag … Langzaam keerde de steeg terug naar de wereld van de duisternis. Hamieda hulde zich in haar milaja* en liep naar beneden, luisterend naar het klapperende geluid van haar slippers op de trap. Eenmaal buiten probeerde ze zo goed mogelijk op haar houding te letten, want ze wist dat ze werd gevolgd door twee paar priemende, nieuwsgierige ogen: die van Saliem Alwaan, de eigenaar van de handelsfirma, en die van Abbaas al-Hilw, de kapper. Ze was zich bewust van haar armoedige kleding: een grove katoenen rok, een oude, vale milaja en een paar afgedragen slippers met doorgesleten zolen. Maar ze had haar milaja zo gedrapeerd, dat haar slanke taille, haar ronde billen en haar volle, stevige borsten goed tot hun recht kwamen. Ze droeg enkelbanden om haar blote enkels en haar aantrekkelijke, gebronsde gezicht was omlijst door haar zwarte haar, dat slechts ten dele bedekt was, doordat haar milaja naar achter was gegleden.

Ze was vastbesloten zich niet te storen aan haar omgeving. Van de Sanadikiyyastraat boog ze af naar Ghoeriyya en liep via de Sikka-l-Gdieda naar de Moeskistraat. Zodra ze de loerende blikken achter zich had gelaten, verscheen er een tevreden glimlach om haar lippen en liet ze haar mooie ogen door de drukke, levendige straat dwalen.

Hoewel Hamieda onbemiddeld was en niet uit een goede familie kwam, blaakte ze van zelfvertrouwen. Misschien had ze die innerlijke kracht deels aan haar opvallende schoonheid te danken, maar dat was het niet alleen. Ze had van nature een sterk karakter. Volgens sommigen deed die kracht, die haar nooit in de steek liet en vooral uit haar mooie ogen sprak, afbreuk aan haar schoonheid, maar anderen vonden juist dat ze er mooier van werd. Ze had een onbedwingbare behoefte om anderen te domineren en te onderdrukken, die vooral tot uiting kwam in het plezier dat ze beleefde aan het verleiden van mannen en het tiranniseren van haar moeder. Haar machtswellust manifesteerde zich op de meest negatieve manier in de ruzies en scheldpartijen die regelmatig tussen haar en de vrouwen uit de steeg plaatsvonden. Het gevolg was dat alle vrouwen een hekel aan haar hadden en de ergste dingen over haar zeiden. Vreemd genoeg vonden ze allemaal dat ze niet met kinderen kon omgaan, dat ze onbeschaafd was en dat ze geen greintje vrouwelijkheid bezat. Daarom koesterde de vrouw van meester Kirsja, haar zoogmoeder, de vurige hoop dat ze haar ooit nog eens zou zien als een moeder met kinderen, onder de vleugels van een tirannieke echtgenoot, die haar elke dag, zowel ’s morgens bij het opstaan als ’s avonds voor het slapengaan, een flink pak slaag gaf. Hamieda vervolgde haar weg, terwijl ze zich vergaapte aan de etalages van de dicht op elkaar staande winkels. De prachtige kleren en de kostbare voorwerpen die in de vitrines lagen uitgestald, riepen betoverende dromen in haar heerszuchtige, ambitieuze geest wakker. Voor Hamieda stond geld namelijk gelijk aan macht, want geld was de toversleutel die toegang gaf tot de wereld, en tegelijkertijd zou ze het kunnen gebruiken om haar verborgen krachten los te maken. Kortom, ze droomde ervan dat ze ooit zo veel geld zou krijgen dat ze al die kleren en andere begerenswaardige spullen zou kunnen kopen. Ze zal zich heus weleens hebben afgevraagd of haar droom ooit zou uitkomen, want ze was nuchter genoeg en ze was zich bewust van de realiteit. Maar anderzijds moest ze steeds denken aan het verhaal van dat meisje uit de Sanadikiyyastraat, dat ooit net zo arm was geweest als zij, tot het lot een rijke aannemer op haar pad had gebracht, die haar uit de goot had gehaald en omhoog had getild. Waarom zou zoiets niet nog eens kunnen gebeuren? Waarom zou het geluk niet twee meisjes in dezelfde wijk kunnen toelachen? Qua uiterlijk deed ze niet onder voor dat meisje, en was het niet zo dat het lot, dat zo’n bepalende rol in het leven van die ander had gespeeld, zich moeiteloos meerdere keren kon herhalen zonder schade te berokkenen?

Overigens moet wel gezegd worden dat Hamieda’s ambities beperkt bleven tot haar eigen, kleine wereldje dat eindigde bij het Malika Fariedaplein. Ze had geen idee van wat zich daarachter afspeelde en ze wist niets van de mensen en hun levens in de grote wereld. Ze wist niet hoeveel mensen het geluk hadden gevonden en in welstand leefden, noch hoeveel er net als zij zoekende waren en geen houvast in het bestaan hadden.

Plotseling zag ze van een afstand haar vriendinnen uit de fabriek aankomen. Ze zette alle zorgen uit haar hoofd en rende op ze af. Nadat ze elkaar hadden begroet, begonnen ze over van alles en nog wat te kletsen. Ondertussen keek Hamieda nieuwsgierig naar hun gezichten en hun kleren. Ze was jaloers op de vrijheid en het aanzien die ze genoten. De meesten kwamen uit Darrasa. Dankzij de oorlog en de armoede hadden ze zich kunnen bevrijden van de oude tradities en waren ze net als hun joodse buurmeisjes gaan werken. Ze waren binnengekomen als armlastige, oververmoeide, magere scharminkels, maar in een mum van tijd was alles veranderd. Ze hadden geen honger meer, liepen niet meer in vodden rond en zagen er gezond en weldoorvoed uit. Net zoals de joodse meisjes hadden ze er nu alles voor over om slank te blijven en er mooi uit te blijven zien. Sommigen hadden zich een nieuw accent aangemeten en ze deinsden er niet voor terug om in het openbaar arm in arm te lopen en in de zogenaamde ‘romantische straatjes’ rond te hangen. Ze hadden levenservaring opgedaan en waren wijzer geworden, kortom, ze stonden klaar om zich in het avontuur van het echte leven te storten.

Maar dat alles gold niet voor Hamieda, want zij was te oud en te onwetend om haar kansen te benutten. Ze deed alsof ze bij hen hoorde, maar diep in haar hart benijdde ze hen om het gerieflijke leven dat ze leidden, de geborduurde kleren die ze droegen en het geld dat ze in hun zak hadden. Ze lachte met hen mee, terwijl de afgunst aan haar hart knaagde. Ze schrok er niet voor terug om hen te belasteren, zij het op een speelse manier: ze vond dat de één een onbeschaafd korte rok droeg en dat de ander een slechte smaak had. De derde keek scheel van het staren naar de mannen en de vierde was kennelijk vergeten hoe de luizen destijds als mieren in haar hals waren gekropen.

De ontmoetingen met de meisjes waren zonder twijfel de oorzaak van Hamieda’s recalcitrante gedrag, maar ze waren ook haar enige bron van vermaak tijdens de lange dagen vol ruzie en verveling. Op een dag had ze zuchtend tegen haar moeder gezegd dat die joodse meisjes ‘pas echt’ leefden, waarop haar moeder woedend had geroepen dat ze een duivelskind was en dat ze nog van geluk mocht spreken dat ze haar echte dochter niet was. Alsof ze haar moeder nog niet boos genoeg had gemaakt, had het meisje gezegd: ‘Misschien ben ik wel de dochter van een pasja, of een onwettige dochter van een van zijn haremvrouwen.’ Maar de vrouw had haar hoofd geschud en met de nodige ironie gezegd: ‘Nee hoor, je arme vader verkocht palmvruchten in Margoesj. God hebbe zijn ziel.’ Hamieda liep verder met haar vriendinnen, pronkend met haar schoonheid en gewapend met haar scherpe tong. Het deed haar goed dat de ogen van de voorbijgangers allemaal op haar bleven rusten. Toen ze halverwege de Moeskistraat waren, zag ze ineens dat Abbaas al-Hilw achter hen aan slenterde en zoals altijd zijn ogen niet van haar af kon houden. Ze vroeg zich af wat hem bezielde om zijn winkel op dit uur van de dag te sluiten. Dat was niet zijn gewoonte. Was hij haar opzettelijk gevolgd? Betekende dat dat hij geen genoegen meer nam met alleen oogcontact? Ondanks zijn armoede zag hij er modieus uit, zoals de meeste kappers. Ze hoefde zich dus niet voor hem te generen. Haar vriendinnen zouden zich geen betere man kunnen wensen.

Hamieda koesterde tegenstrijdige gevoelens jegens Abbaas. Enerzijds was hij de enige jongen in de steeg die in aanmerking kwam, maar anderzijds droomde ze ervan om net zoals dat meisje uit de Sanadikiyyastraat met een rijke aannemer te trouwen. Maar hoewel ze niet van hem hield en ook niet naar hem verlangde, wees ze hem ook niet categorisch af. Waarschijnlijk voelde ze zich gevleid door zijn hunkerende blikken.

Zoals altijd bracht ze ook deze keer de meisjes tot het einde van Darrasa. Daar zou ze afscheid van hen nemen en in haar eentje terugwandelen naar de steeg. Terwijl ze tussen hen in liep, wierp ze af en toe een heimelijke blik op Abbaas. Ze twijfelde er niet meer aan dat hij met haar wilde praten en haar daarom opzettelijk was gevolgd. En inderdaad, ze bleek gelijk te hebben, want zodra ze van het laatste meisje afscheid had genomen en zich had omgedraaid om naar huis te gaan, kwam hij met gejaagde passen en een opgewonden gezicht op haar afgelopen. Toen hij haar was genaderd, zei hij met een bevende stem: ‘Goedenavond, Hamieda.’

Uitgeverij De Geus

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum