Leesfragment: De minnaars

27 november 2015 , door Vendela Vida
| |

Onlangs verscheen De minnaars, van Vendela Vida (The Lovers) in de vertaling van Mechteld Jansen. Deze Nacht kunt u een uitgebreid fragment lezen uit het eerste hoofdstuk.

Yvonne keert terug naar Datça, het kustdorpje in Turkije waar zij en haar echtgenoot ooit hun huwelijksreis doorbrachten. Ze hoopt zich te kunnen verliezen in het warme zand en de zee, en in haar herinneringen aan gelukkigere tijden. Maar dit plan raakt snel verstoord. En in plaats van haar troost te bieden, beginnen haar herinneringen haar steeds meer te benauwen. Overweldigd door haar verleden en de omgeving klampt ze zich vast aan haar vriendschap met Ahmet, een Turks jongetje dat schelpen verkoopt op het strand. Met Ahmet als haar gids krijgt Yvonne nieuwe inzichten over haar eigen kinderen en begint ze te genieten van de glinsterende zee en de ontspannen rust van de Turkse kust. Totdat een vreselijk ongeluk haar leven opnieuw in een draaikolk verandert.

Hoofdstuk 1

Toen er na een halfuur nog geen witte Renault te bekennen was begon Yvonne te vrezen dat ze was opgelicht. Haar vlucht uit Istanbul was de laatste van de dag geweest en het kleine vliegveld Dalaman begon leeg te raken. Ze stond buiten onder een roze geaderde hemel en keek om zich heen naar iemand die haar leek te zoeken. Er was niemand, afgezien van de taxichauffeurs die haar ‘Ik breng u wel’ toeriepen of haar dat zonder woorden duidelijk maakten. Ze liep de terminal weer binnen in de hoop dat ze de beloofde medewerker van meneer Çelik met haar naam op een vel papier over het hoofd had gezien. Maar het enige teken dat ze zag was een groot affiche aan de muur: turkije. waar oost en west elkaar ontmoeten. Op de affiche liepen twee mensen met een koffertje in de hand over een brug naar elkaar toe.
Ze klapte haar laptop open om te controleren wat er in de laatste e-mail van meneer Çelik had gestaan en had daar onmiddellijk spijt van. Een paar jongemannen in trainingspakken staarden haar aan. Een vrouw met een zwabber keek nu ook haar kant uit. Peter zou dit afgekeurd hebben; ze hadden negen – tien? Nee, elf – landen bereisd in de zesentwintig jaar van hun huwelijk en hij was er trots op geweest dat ze wisten hoe ze niet moesten opvallen. Dit was haar eerste reis na zijn dood en nu al brak ze hun regels.
De laptop was een cadeau geweest van haar zoon en zijn verloofde, en Yvonne had spijt dat ze hem had meegenomen. Ze had spijt dat ze hem bezat. Ze liep ermee naar de damestoiletten waar ze hem, nu alleen, opengeklapt op het blad met wasbakken zette. Ze zag tot haar verontrusting dat ze zich niet vergiste: in zijn laatste bericht schreef meneer Çelik dat ze op 15 juni om 19.30 voor vliegveld Dalaman zou worden opgehaald door een van zijn medewerkers, die haar naar zijn huis in Datça zou brengen. Zijn mail bevestigde ook dat hij de borg van duizend dollar had ontvangen dat ze op zijn rekening had gestort. Duizend dollar! Wat was ze een idioot geweest om zoveel geld aan te betalen voor een vakantiehuis dat ze alleen maar op een website had gezien. Ze schreef Ali Çeliks telefoonnummer zorgvuldig achter op haar instapkaart, liet haar computer in haar tas glijden en liep de toiletten uit. Er was nergens een telefooncel te bekennen.
Buiten, op de schaduwloze parkeerplaats, voelde de hitte compact aan, alsof die was ingedikt door de uren van de dag. Om de conservatieve Turken niet voor het hoofd te stoten had ze tijdens de vlucht een wijde blouse met lange mouwen en een rok tot over haar enkels gedragen – kleding die zowel smoorheet als overbodig bleek. Niemand in het vliegtuig uit Istanbul had een hoofddoek gedragen. De Turkse vrouwen, grotendeels jong en rijk, droegen spijkerbroeken, met lovertjes bezette T-shirts en hooggehakte sandalen. De rest van de stoelen werd ingenomen door Engelse studentes in zomerjurkjes, Turkse mannen in lange bermuda’s en Noorse meisjes met strakke, felgekleurde shirts en kleurloze vriendjes.
Vlak bij het parkeerterrein stond een klein café annex kiosk en Yvonne vroeg de man achter de kassa of ze even mocht bellen. Ze liet hem het nummer zien en hij trok een zwart telefoontoestel achter de bar tevoorschijn en draaide het nummer voor haar. Een klein genadeblijk; zij had geen idee hoeveel cijfers ze moest weglaten uit de lange reeks.
Ze was verbaasd toen er werd opgenomen.
‘Meneer Çelik?’ vroeg ze.
‘O, gelukkig, u bent het,’ zei hij. Zijn accent was te verwaarlozen.
‘Ja, ik ben het,’ zei ze.
‘Mijn medewerker heeft u overal gezocht!’ zei meneer Çelik. ‘Waar bent u?’
‘Vlak voor het vliegveld. In het café.’
‘Dan bent u aan de verkeerde kant het vliegveld uit gegaan.’
‘Is er nog een kant?’ vroeg ze. ‘Dan loop ik daar wel heen.’
‘Alstublieft. Nee. Blijf daar. Ik bel hem wel en laat hem naar u toe komen.’
‘Dank u,’ zei ze. Hij had al opgehangen. ‘Dank u,’ zei ze nogmaals en ze lachte van opluchting. Ze was niet opgelicht. Ze was geen idioot. De oceaan.
Nu, staand voor het café, kon Yvonne het water niet zien, maar ze kon het zout in de lucht proeven. Een witte auto kwam snel aanrijden en toen hij tot stilstand was gekomen stapten er niet één, maar twee mannen uit. De een was lang en de ander nog langer. Ze leken te groot voor de kleine auto.
‘Hallo!’ zei ze, alsof zij degene was die hen welkom heette in haar land. Beide mannen knikten haar toe.
De chauffeur tilde de koffer op die naast haar stond en zette hem op de achterbank. Hij hield vormelijk het portier voor haar open en zij stapte in. De achterbank was warm en plakkerig.
‘Jullie zijn met zijn tweeën,’ zei ze.
‘Hij spreekt geen Engels, dus ik ben hier om te vertalen,’ legde de man op de bijrijdersstoel uit. ‘Hij werkt voor meneer Ali Çelik. Zijn naam is Mehmet.’
Yvonne vroeg de tolk wat zijn naam was en toen ze zijn antwoord niet kon verstaan vroeg ze het nog eens, en toen gaf ze het op. ‘Hoe lang is het rijden?’ vroeg ze in plaats daarvan.
‘Drie uur, misschien niet zo veel. Ze maken de weg nieuw, dus misschien langer of kleiner. We stoppen voor koffie.’
De auto startte. De mannen spraken met elkaar en lachten, en Yvonne zat achterin naast Peters oude Samsonite. Dit was nu haar gezelschap.
Door het raam zag Yvonne rijen gedrongen palmbomen en turkooizen minaretten. De auto reed langzaam door de stad Marmaris en passeerde een eindeloze reeks bars, vele met Engelse vlaggen ervoor en roodverbrande toeristen op slippers op de terrasjes, bier drinkend uit smalle glazen.
Na Marmaris was het water af en toe korte stukken zichtbaar, tot de zon, die zijn aftocht lang gerekt had, eindelijk onderging. Toen: alleen vormen, geluiden – zo nu en dan een huis, een blaffende hond. Yvonne en de twee mannen verplaatsten zich snel: zodra ze ergens aankwamen lieten ze het alweer achter zich. Ze kon moeilijk begrijpen hoe de rit met hun huidige snelheid zelfs maar twee uur kon duren, maar zonder dat ze een bepaald dorp of herkenbaar punt passeerden, reden ze plotseling over een onverharde weg en kon ze elke hobbel, elke kilometer voelen. ‘We zijn nu op schiereiland Datça,’ zei de man op de passagiersstoel, terwijl hij zijn pokdalige kin in haar richting draaide. ‘Stad Datça ligt bijna aan het eind.’
Yvonne knikte tegen de sepia duisternis.
Niet lang daarna stopte de auto bij een verlicht en als tuin aangelegd terrein, een restaurant waar je alleen buiten kon zitten. De mannen bestelden koffie en Yvonne een Fanta Orange.
‘Hoe zeg je “Dank u”?’ vroeg ze aan de tolk terwijl ze naar een tafeltje liepen.
‘Makkelijkst voor u is “tea-and-sugar”. Zo klinkt het. Tea-and-sugar.’
‘Tea and sugar?’ vroeg Yvonne.
‘Geen dank,’ zei hij en lachte.
Ze gingen zitten aan een picknicktafel naast een korte brug over een vijvertje. Om hen heen, aan andere ronde en vierkante tafels, zaten datende stelletjes en grote groepen lachende en filterloze sigaretten rokende mannen. De geur was oud en rijp tegelijk.
Mehmet zei iets en zijn vriend vertaalde: ‘Meneer Çelik is een heel machtig man.’
Yvonne haalde haar schouders op. ‘Ik weet niet veel van hem.’
Ze keken haar aan alsof ze zich afvroegen hoe het mogelijk was dat ze zich niet bewust was van meneer Çeliks macht.
‘Wat weet u over Turkije?’ vroeg Mehmet.
‘Een paar dingen,’ zei ze. ‘Ik weet dat het een van de mooiste landen ter wereld is.’
Mehmets vriend glimlachte en vertaalde haar woorden. Mehmet knikte. Op al haar reizen, in welk land ook, had Yvonne nog nooit iemand ontmoet die tegensprak dat zijn land tot de allermooiste behoorde.
‘En verder?’
‘Ik weet dat Turkije – was dat vorige week? – niet is toegelaten tot de EU.’
Mehmet begreep het woord ‘EU’ en hij en zijn vriend begonnen een privédiscussie die tot een ruzie leek te escaleren.

‘Sorry,’ zei Yvonne.
‘Is oké,’ zei de tolk. ‘We zijn het gewoon niet eens. Ik denk: als EU ons niet wil, dan fuck EU. Maar Mehmet denkt dat Turkije naar zijn verleden moet kijken. Hij denkt dat Turkije eerlijk moet zijn over de geschiedenis.’
De mannen zetten hun verhitte discussie voort in het Turks. Yvonne dacht dat ze het woord ‘Armenië’ opving, maar ze wist het niet zeker. De tolk leek steeds meer moeite met het Engels te krijgen naarmate zijn frustratie toenam en hij deed steeds minder zijn best om haar in hun gesprek te betrekken.
Het was een opluchting om buitengesloten te worden. Yvonne stroopte de mouwen van haar blouse op en trok haar rok op tussen haar knieën zodat de warme lucht bij haar huid kon komen. Ze genoot van de rol van observator in plaats van geobserveerde. Hier, zittend in dit wegrestaurant op schiereiland Datça, begreep ze pas goed hoe claustrofobisch ze zich de afgelopen twee jaar had gevoeld. Ze had onder surveillance gestaan, zoals dat gaat met vrouwen die net weduwe zijn geworden. De docenten aan haar middelbare school, haar leerlingen, haar buren, de stomerij, het personeel in de videotheek – vooral het personeel – iedereen had haar in de gaten gehouden. ‘Hoe gaat het?’ was niet langer een achteloze vraag, want een ambivalent antwoord van Yvonne kon leiden tot roddels, die op hun beurt weer ongevraagde telefoontjes en bezorgde bezoekjes uitlokten.
Als iemand haar de laatste tijd had gevraagd wat ze in het weekend ging doen, had ze haar toevlucht gezocht tot een leugen. Ze beweerde dat haar kinderen of bepaalde naamloze nichtjes op bezoek kwamen zodat niemand zou merken dat ze haar dagen alleen sleet. Burlington in Vermont, haar thuis gedurende de helft van haar leven – de getrouwde helft – was veranderd in een poppenhuis met een ontbrekende vierde muur, zodat de ontruimde en rommelige kamers van haar solitaire bestaan zichtbaar waren voor iedereen. Waarom had ze zo lang gewacht voor ze wegging?

De uitputting sloeg toe tijdens de tweede etappe van de rit, maar de onverharde weg belemmerde haar het slapen. Steeds als ze weg leek te zakken schudde een bocht of een hobbel haar weer wakker. Tegen de tijd dat ze Datça naderde was elke gedachte aan rust uit haar lijf gerammeld en voelde haar hoofd hol en alert aan. Ze herkende het gevoel uit haar jetlag-avonturen met Peter en, recenter, uit haar grillige slaapcycli die haar na de begrafenis hadden uitgeteerd. Die maanden vol nachten waarin ze, uitgeput van het huilen, uiteindelijk in zo’n diepe slaap viel dat ze bij het ontwaken met haar ogen tegen het licht knipperde, dronken van de mogelijkheden van een nieuwe dag, tot een oogwenk later de werkelijkheid – dat Peter verongelukt en voor altijd weg was – haar weer beklemde.
Eenmaal in Datça sloeg Mehmet af en reed tien straten lang heuvelopwaarts. Hij zette de auto stil voor een wit huis. Yvonne herkende de vorm, hoewel de trap imposant was, veel groter dan hij op de foto’s had geleken. Die trap tastte het uiterlijk van het huis aan, zoals rotte tanden een brede glimlach verpesten. Toen ze uitstapte kon Yvonne de contouren zien van bloemen boven de poort. Ze wist van de foto’s dat het paarse waren. Bougainville.
Yvonne liep achter Mehmet aan de steile trap op en de tolk volgde hen met haar koffer en tas. De voordeur gaf toegang tot een betegelde hal met een eetkamer en keuken links en een woonkamer rechts. De inrichting was zwart-wit met rode, blauwe en gele accenten. Een Mondriaan-palet. Een grote, rode stalen spiltrap, als een klimrek in een speeltuin, wentelde zich omhoog en naar beneden. Ze was naar Turkije gegaan, land van ruïnes en oudheden, om er haar intrek te nemen in een modern huis.
Met kordate stappen liepen de mannen het huis door. In alle kamers die ze betraden ging het licht vanzelf aan. Eerst dacht Yvonne dat haar begeleiders controleerden of er niemand in huis was, maar toen begreep ze dat hun instincten minder beschermend waren: ze waren nieuwsgierig. Meneer Çelik was een rijk man, hun baas, en Yvonne vermoedde dat ze voor de eerste keer zonder toezicht in zijn huis waren.
‘Waar gaat meneer Çelik heen als hij dit huis verhuurt?’ vroeg Yvonne. Ze was naar de woonkamer gelopen waar zich een grote tv, een tapijt van zebrahuid, een blauwe leren bank en een collectie oude vuurwapens in een afgesloten vitrine bevonden.
‘Hij heeft veel huizen. Nu is hij in zijn huis bij de wijnmakerij,’ legde de tolk uit. Hij en Mehmet stonden voor de vuurwapencollectie. Yvonne zag dat ze onderling met bewondering en niet zo’n beetje jaloezie over meneer Çeliks verzameling spraken.
De tolk droeg haar koffer de rode wenteltrap op.
‘Welke kamer?’ riep hij naar beneden.
‘De ouderslaapkamer, lijkt me,’ zei Yvonne. ‘De grote,’ voegde ze eraan toe.
‘U bent alleen,’ zei hij toen hij beneden kwam.
‘Ik wacht op mijn familie.’ Haar uitleg werd prompt vertaald voor Mehmet. Beide mannen knikten. Het was niet helemaal gelogen, maar zoals zoveel onwaarheden gaf het iedereen een beter gevoel.
Ze kreeg de sleutels van het huis en de auto; dat had meneer Çelik ook geregeld. Toen ze hem liet weten dat ze overwoog een auto te huren op het vliegveld had hij haar direct teruggemaild: ‘Verspil uw geld niet. Ik ken wel iemand.’
Yvonne gaf Mehmet en zijn vriend een fooi. ‘Tea-and-sugar,’ zei ze. Ze leken het te waarderen. Ze vroeg hoe ze de heuvel weer af zouden komen – als lerares en moeder maakte ze zich constant zorgen over hoe andere mensen thuis moesten komen – en de tolk wees naar een andere auto die ze blijkbaar eerder voor het huis hadden geparkeerd. Ze knikte, glimlachte en zei gedag. Toen ze de voordeur achter hen dichtdeed, probeerde ze de geur van de bloemen op te snuiven voor ze zich herinnerde dat bougainville geen geur had.
Nu kon ze het huis in haar eentje bekijken. Ze besteeg de trap naar de tweede etage. Midden op de overloop lag de ingang naar een grote badkamer, met een douchegordijn met groene kikkers erop en een plank volgestapeld met bonte badhanddoeken. Aan de achterzijde van het huis lagen twee kleine slaapkamers, de een met een lits-jumeaux, de andere met een eenpersoonsbed en een strijkplank.
Haar koffer was in de grootste kamer neergezet, aan de voorzijde van het huis. Het bed was bedekt met een dunne gele sprei en één muur ging geheel schuil achter boeken. Yvonne trok de gordijnen open, die haar herinnerden aan een kanten jurkje dat een van haar zusjes op de lagere school had gehad. Ze drukte haar neus tegen het glas. Onder aan de heuvel lag de zee, kalm en stil.
De derde etage was kleiner, met maar één slaapkamer en een balkon. Op het bed lag een of ander fitnesstoestel met zwarte bandjes en zilveren kettingen klaar. Yvonne begreep niet waar het voor diende.
Ze liep drie verdiepingen de trap af tot ze in de kelder kwam. Zelfs met het licht aan was het er schemerig, vol tafeltjes en lampjes en met een bank in het midden. Ze waagde zich maar een paar stappen van de trap af voor ze, beducht voor het automatische licht dat zou kunnen uitgaan, terugkeerde naar de begane grond.
Voor de voordeur stond een houten bak in de vorm van een bootje, met een verzameling damesschoenen erin. Ze trok haar schoenen uit en paste een paar zwarte sandalen met lage hakken. Haar maat. Ze waren modieuzer dan de schoenen die ze gewend was te dragen – Callie, de verloofde van haar zoon, zou ze mooi vinden – en ze legde haar eigen praktische schoenen in de bak. Ze liep rond, genietend van het geluid dat de sandaaltjes maakten op de tegelvloer. Het geluid van elegantie, dacht ze. Het geluid van een vrouw die zich voorbereidt op een feest.

[...]

© 2010 Vendela Vida
© Nederlandse vertaling Mechteld Jansen en Uitgeverij J.M. Meulenhoff, 2011
Foto © Chloe Aftel

Uitgeverij Meulenhoff

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum