Leesfragment: De wereld die er nooit kwam

27 november 2015 , door Alex Butterworth

9 augustus verschijnt Alex Butterworths De wereld die er nooit kwam. Een geschiedenis van het anarchisme (The World That Never Was, vertaald door Ineke Mertens). 'De vermenging van diverse verhalen maakt dit boek zo veel boeiender dan een traditionele biografie of geschiedenis van een beweging,' schreef Martin Smit over het Engelse origineel op deze site. Vanavond kunt u het voorwoord lezen.

Voorwoord

In de beginjaren van de eenentwintigste eeuw adviseerde een Britse minister van Binnenlandse Zaken aan eenieder die iets wilde begrijpen van wat toen nog de ‘oorlog tegen het terrorisme’ werd genoemd, eens terug te kijken naar de jaren 1890. In brede kringen werden parallellen getrokken met de golf van bomaanslagen en moorden die Europa en Amerika aan het einde van de negentiende eeuw had geteisterd, begaan door anarchisten en nihilisten die in Londen en Zwitserland een wijkplaats hadden gevonden. Zowel toen als nu, zo werd opgemerkt, hadden jongere mannen uit de sterk gegroeide immigrantengemeenschappen zich in hun onvrede door verkondigers van een extremistische ideologie laten radicaliseren en verleiden tot geweld. Sommige commentatoren schreven over ‘islamoanarchisme’, terwijl andere opmerkten dat Al-Zawahiri, het ‘brein’ achter Al-Qaida, ongetwijfeld de revolutionaire geschriften van Michail Bakoenin, de peetvader van het anarchisme, had bestudeerd.
De parallellen waren overtuigend en de vergelijking van deze nieuwe bedreiging voor de westerse beschaving met een andere die lang geleden overwonnenwas, leek bijna geruststellend. Toch zijn zulke verwijzingen zeer misleidend wanneer ze losstaan van begrip van de omstandigheden waardoor de revolutionairen van de negentiende eeuw werden gevormd en gedwongen op zoek te gaan naar een alternatieve en betere toekomst. Wanneer je hun wereld bekijkt vanuit de positie die zij uit vrije keuze of door pech in de marges van de samenleving innamen, zie je de periode die om haar oppervlakkige schittering een belle époque of gilded age werd genoemd, in een ander licht.
De perverse welvaartsverschillen tussen rijk en arm waren in de laatste decennia van de negentiende eeuw, toen beide klassen in steden als Londen dicht op elkaar leefden, pijnlijk zichtbaar, maar zijn nu in de global village nauwelijks minder verontrustend en nog extremer. In die tijd waren de industriële exploitatie van arbeid en de hebzucht van de bevoorrechte bovenlaag de oorzaken van sociale ongelijkheid en economische instabiliteit; de onwil van politici om kwade machten in de zakelijke en financiële wereld aan te pakken leidde zelfs in verklaarde democratieën tot desillusie; en dit alles tegen een achtergrond van economieën die van crisis naar crisis wankelden, niet wetend hoe een ongebreideld, op hol geslagen kapitalisme te beteugelen. De georganiseerde religie, waartegen de wetenschap allerlei twijfels had opgeroepen, vocht wanhopig tegen het verlies van haar gezag, terwijl anderen een veel sterkere spirituele dreiging zagen in de opkomende consumptiecultuur en de opdringerigheid van de reclame. Massamigratie stelde de veerkracht van nationale culturen op de proef en bracht een sterk, door kruisbestuiving ontstaan internationalisme voort. Intussen vormden de verschuivingen in het evenwicht van de economische dynamiek in een door de geopolitiek van de grootmachten gevormde multipolaire wereld een bedreiging voor de vrede en hoopte men met moeizame bondgenootschappen de dans naar de afgrond af te wenden of te vertragen.
Men moet uiterst voorzichtig zijn met de veronderstelling dat de geschiedenis ooit rijmt, laat staan zich herhaalt. Niettemin hebben de krantenkoppen in de jaren die ik aan het onderzoek en schrijven van dit boek heb besteed, steeds weer de indruk bij me achtergelaten dat de afgelopen eeuwop een merkwaardige manier weer naar zijn beginpunt is teruggekeerd. Wij moeten oprecht hopen dat niet ook wij ongemerkt in zo’n dodelijke dans gevangen raken, en dat de meest extreme gevolgen van de gebreken van die wereld zich niet zullen herhalen. Tijdens de betreffende periode was er net zoals nu een stilzwijgend, geheim mechanisme van intriges en manipulaties werkzaam om de status quo te beschermen, maar zowel toen als nu viel het gevaar van onvoorziene omstandigheden niet te onderschatten.
Omkaderd door twee revoluties, beginnend met de Commune van Parijs van 1871 en eindigend met de Oktoberrevolutie van de bolsjewieken in 1917, zijn dit jaren die geplaagd werden door een voortdurende angst voor de mogelijkheid van een gewelddadige omwenteling. Het was een periode die door veel maatschappelijke commentatoren van die tijd als decadent of gedegenereerd werd gekenschetst, een moment van crisis, misschien wel voor de menselijke soort als geheel. De anarchisten, die als voorstanders van vernietiging en verkondigers van terreur gezien werden, werden veelal als het schokkendste symptoom van de malaise opgevoerd. Velen zagen de beteugeling, onderdrukking en uiteindelijke demonisering van deze duivelse sekte als een morele plicht en voor vele officiële verdedigers van orde en wet was het behalve een plicht duidelijk ook een genoegen. Voor hen was ‘anarchisme’ een handig etiket voor de subversieve dreiging die er van revolutionairen van alle schakeringen uitging. De anarchisten hoefden ook niet te rekenen op enige solidariteit van hun veronderstelde broeders aan de politieke linkerzijde, die net zo weinig met hun liberale kritiek op het staatssocialisme ophadden als de politieke machthebbers met hun socialistische kritiek op het kapitalisme. In deze situatie, waarin het anarchisme door vijanden werd omringd, was het geweld dat in zijn naam door enkele dwarse jongelui werd gepleegd, meer dan genoeg om de beweging voorgoed de status van paria te bezorgen.
Het was een onverdiend lot voor de leidende ideologen van de beweging, onder wie figuren van internationaal wetenschappelijk aanzien, die met de dogmatische marxisten hadden gewedijverd om zich de voorvechters van een vorm van ‘wetenschappelijk socialisme’ te mogen noemen. Afwisselend uitgelachen als utopistische dromers en gehoond als wanhopige samenzweerders, komen zij achteraf over als aannemelijke visionairs. Zelfs de sociaaldemocratische erfgenamen van hun felste critici zouden moeilijk kunnen ontkennen dat heel wat van hun remedies door de geschiedenis zijn bewezen: vrouwenemancipatie met overheidssteun voor de zorg en opvoeding van kinderen, collectieve sociale zekerheid, duurzame gemeenschappen met een zo breed mogelijk gedelegeerde macht, met een federale Verenigde Staten van Europa om de continentale oorlogen die zij voorspelden te voorkomen. Tegenover de dode hand van de centralisatie moest juist de menselijke geest gehuldigd worden, en zelfontplooiing zou worden bereikt door creatieve arbeid in plaats van materieel gewin: de essentie van de politieke agenda van het ‘welzijn’ die nu in zwang is. Zelfs hun omarming van autonome federale gemeenschappen als de basis voor een nieuwe maatschappijvorm loopt vooruit op de ideeën over lokalisme en duurzaamheid die volgens velen nu in de praktijk moeten worden gebracht om de planeet gezond te houden.
De theorie van Pjotr Kropotkin over wederzijdse hulp, die uitging van het evolutionaire argument dat de natuurlijke staat van menselijke relaties veeleer op samenwerking gebaseerd is dan op competitie, is sindsdien door nieuwe ontdekkingen op het gebied van de genetica ondersteund. Het enige wat nodig was om de beste instincten van de menselijke soort te laten gedijen, betoogden hij en zijn geestverwanten, was dat de gegroeide instituties, hiërarchieën en privileges, die de maatschappij hadden gecorrumpeerd, werden weggevaagd. Aan zichzelf overgelaten zouden de mensen snel en doelgericht een coöperatief paradijs scheppen. En toch was het juist dit naïeve optimisme dat de beweging zo kwetsbaar maakte voor aanvallen en manipulatie.
Gemeten naar de maatstaven van politiek pragmatisme was het standpunt dat Kropotkin en anderen kozen, in tal van opzichten rampzalig. In een tijd waarin veel andere socialistische groeperingen ijverig hun troepen verzamelden en de uitvoerende macht in handen gaven van een elite van samenzweerders, schuwde het anarchisme elke vorm van formele organisatie of leiderschap, omdat het terugdeinsde voor dwang en centrale controle. Door zoveel vertrouwen in het persoonlijke geweten te stellen en elke oprecht gekoesterde mening geldig te verklaren was consensus onvermijdelijk lastig te bereiken, terwijl de beweging bijna uit principe weerloos bleef tegenover zowel kwaadwillige infiltratie als annexatie door figuren die eropuit waren om politiek idealisme als een dekmantel voor criminele bedoelingen te gebruiken. En hoewel de hoop van de anarchistische filosofen dat de sociale revolutie zich met weinig of geen bloedvergieten zou voltrekken ongetwijfeld oprecht was, is het moeilijk te verontschuldigen dat ze niet hebben voorkomen dat hun aanhangers hun toevlucht namen tot extreem geweld, gedreven door de frustratie dat bij de massa iedere behoefte aan een creatievere apocalyps ontbrak. Gevaarlijke lichtgelovigheid was echter niet het alleenrecht van degenen die op Utopia wachtten.
Geconfronteerd met een snel veranderende wereld, die steeds complexer werd, hunkerde een zelfgenoegzame bourgeoisie naar simpele verklaringen voor alles wat haar kalme bestaan bedreigde. In zo’n situatie kon het fenomeen van de alomvattende ‘samenzweringstheorie’ gemakkelijk wortel schieten. De fantastische theorie over een internationaal gecoördineerde anarchistische revolutie, waarvan de geïsoleerde aanslagen met bommen, dolkmessen en revolvers de eerste schermutselingen vormden, was slechts één voorbeeld. Anderen bedotten de lichtgelovige massa’s met bizarre verhalen over satanisme onder vrijmetselaars en megalomane superhelden. Het genre zou pas werkelijk worden gedefinieerd door een denkbeeldige samenzwering die gebruikmaakte van het opkomende antisemitisme: De protocollen van de wijzen van Zion. En al was de publieke opinie nog niet bereid om de eenvoudigste, meest meedogenloze oplossingen voor deze vermeende dreiging te aanvaarden, het gevoerde debat over criminele antropologie en eugenetica vormde wel een duistere voorafschaduwing van wat er in het verschiet lag. Dat zulke ideeën door politiek links met de meest humane bedoelingen naar voren werden gebracht en aangemoedigd, is typerend voor het paradoxale karakter van die tijd.
Uit een onontwarbare kluwen van vervalsingen, provocaties, zwarte propaganda, misplaatst idealisme en verwrongen politieke loyaliteiten groeiden de daarin wortel schietende gruwelen van wereldoorlogen, totalitarisme en genocide die de twintigste eeuw zouden teisteren. Er zijn aannemelijke theorieën in omloop dat de kiemvan het fascisme in het negentiende-eeuwse anarchisme ligt of dat het Franse nationalisme van het fin de siècle, dat zelfweer elementen van het linkse radicalisme overnam, wellicht het nazisme heeft voortgebracht. Het is hier echter vooral mijn bedoeling om de ingewikkelde misleidingen en intriges te ontwarren die door alle kampen werden opgezet, in een poging zicht te krijgen op de combinatie van factoren die tot de eerste internationale ‘oorlog tegen het terrorisme’ heeft geleid, en op de gevolgen die eruit voortvloeiden. Ergens in die warboel van alarmisme en misleiding ligt namelijk een werkelijk soort samenzwering verborgen, minder samenhangend en universeel dan die waarover de Protocollen schrijven, ook al hebben ze een gemeenschappelijke auteur, maar niettemin verstrekkend. En als er waardevolle lessen uit deze periode te trekken zijn, zijn hier misschien wel de dwingendste te vinden, al zijn ze nog zo verontrustend.
Bij mijn onderzoek naar deze duistere wereld verbaasde het me niet dat de bewijzen moeilijk te achterhalen waren en de officiële sporen op papier meestal schaars. Wat zou het welkom zijn als de koffer weer opdook, in de jaren dertig voor het laatst in Parijs gezien, die de persoonlijke papieren van Pjotr Ratsjkovski bevatte, het hoofd van de Russische buitenlandse Ochrana en de spil van zoveel van de intriges in die tijd. Wat zou het handig zijn als de archiefmappen over de Londense activiteiten van de Ochrana en haar banden met het Amerikaanse Pinkerton Agentschap niet op een bepaald moment waren geleegd; of als het Belgische kabinet bijvoorbeeld had vergeten de instructie te geven om cruciale politierapporten in geheime dossiers te laten verdwijnen om nooit meer boven water te komen.
Wat me evenwel verraste was de hardnekkigheid waarmee de Speciale Afdeling van de Londense politie heeft geprobeerd elke inzage in haar kennelijk summiere archieven uit die tijd te verhinderen, een aantal registers waarin informatie uit een brede reeks van bronnen is opgenomen. Lange tijd werd gedacht dat de registers met de correspondentie zelf verloren waren gegaan: versnipperd tijdens de oorlog, luidde de verklaring, of vernietigd door een bom. Sinds ze in 2001 tot ieders verrassing weer zijn opgedoken om het materiaal te leveren voor een proefschrift van een agent in dienst van de Speciale Afdeling, zijn ze niet meteen toegankelijk geworden voor andere onderzoekers, ondanks een jaren durende zaak die ik in het kader van de Wet Vrijheid van Informatie heb aangespannen. Nadat de Information Commissioner zich vóór opening van de archieven had uitgesproken en de Metropolitan Police was berispt wegens hun optreden in deze zaak, deed de politie in 2009 een beroep op het Informatie Tribunaal, met als resultaat dat alle namen in de documenten werden bewerkt. Het gecensureerde materiaal roept evenveel vragen op als het beantwoordt.
Niettemin zijn er voor een geduldige onderzoeker voldoende documenten beschikbaar om een beeld vande verborgen wereld van het laat negentiende-eeuwse politiewerk te reconstrueren. Omdat het Parijse archief van de Ochrana na de Russische Revolutie heimelijk naar Amerika werd overgebracht en in de jaren 1950 in de Hoover Institution boven water kwam, is een rijke bron van informatie behouden gebleven. Dit geldt ook voor de archieven van de Parijse politieprefectuur, waar dozen vol materiaal in de kelders staan opgestapeld, met daarin onder meer de veldrapporten van agenten. Deze zijn op verzoek vrij toegankelijk voor het publiek. Officiële documenten wedijveren met een fascinerende hoeveelheid materiaal van een meer twijfelachtige betrouwbaarheid: rapporten van valse informanten die door gissingen als feiten voor te stellen wilden bewijzen dat ze onmisbaar waren; krantenberichten over politieoperaties onder valse vlag. En dan zijn er nog de gepubliceerde memoires van politiemensen en revolutionairen, die allemaal hun eigen agenda voor ogen hebben of hun daden dramatiseren of rechtvaardigen.
De wereld die ik in dit boek wil portretteren, is er een van waarheden waarop moeilijk greep te krijgen is, een wereld waarin de sleutel tot het succes in het manipuleren van de publieke opinie ligt, waarin meesters in de misleiding soms zo’n ingewikkeld web weven dat ze uiteindelijk zichzelf vangen, en een klinische paranoialijder een van de scherpzinnigste getuigenissen levert. Ik heb besloten die wereld te schilderen op een manier die meer nadruk legt op het verhaal dan op de analyse, en om iets van de subjectieve ervaring van de betrokkenen te vangen heb ik soms het eigen oordeel van de personages gevolgd en verhalen die ze over zichzelf vertelden als feiten weergegeven. Voor de volledige achtergrond van deze beslissingen en voor aanvullend materiaal met betrekking tot bepaalde terreinen die ik heb behandeld, verwijs ik de lezer naar de begeleidende aantekeningen online: de hier gepubliceerde noten geven slechts minimale vermeldingen.
Literatuur die meer uitgesproken fictie is of in enige andere vorm een creatieve interpretatie van deze periode geeft, wordt wat kritischer weergegeven. De radicale politiek en de bohème ontmoetten elkaar geregeld, beide op zoek naar nieuwe waarheden in een streven de werkelijkheid te herscheppen, en de contemporaine kunst en literatuur zijn buitengewoon onthullend over het leven in dat milieu en de ideeën die het inspireerden. Het fantasiegenre van de ‘toekomstroman’, indertijd zeer geliefd, verwoordde aanvankelijk de belofte van technologische vooruitgang waarop de anarchisten hun blik richtten voor de fundering van een utopische toekomst, maar beschreef later vooral de destructieve gruwelen waartoe het anarchisme in staat werd geacht. Op een vergelijkbare manier bieden de socialistisch realistische romans van die tijd een uniek inzicht in de misère en het onrecht van het dagelijks leven en openen ze soms ook een venster naar de onderwereld van de intriges.
Al berustten de ideeën over een internationale samenzwering grotendeels op waandenkbeelden, de geografische omvang van de anarchistische beweging en de activiteiten van de daartoe behorende revolutionairen waren werkelijk wereldwijd. De groep van personages die in dit boek een hoofdrol spelen, kwam zelden voor langere tijd tot rust en raakte steeds weer opnieuw verspreid door verbanning, deportatie of vlucht, overal heen reizend om in actie te komen waar de vooruitzichten op een opstand het gunstigst leken. Hun netwerk van sporen wordt gevolgd over vijf continenten, terwijl de gemeenschappen in Sint Petersburg, Parijs, Londen en andere plaatsen waar ze elkaar van tijd tot tijd troffen voor een congres of op zoek naar een toevluchtsoord, wat grondiger worden bekeken. Maar evenveel aandacht wordt geschonken aan de politiefunctionarissen die de anarchisten volgen of anders met twijfelachtige bedoelingen in de schaduw op de loer liggen. De grote lijn van het boek is chronologisch, al dient de lezer er rekening mee te houden dat opeenvolgende hoofdstukken elkaar nogal eens in tijd overlappen om gelijke tred te houden met de diverse levens van de onderwerpen. Individuen en thema’s kunnen tijdelijk op de achtergrond raken, maar de lijn van hun verhaal zal zelden uit het zicht verdwijnen.
Hoewel Rusland voor het anarchisme nogal achterop liep, speelt het een prominente rol als verspreider van terrorisme en centrum van revolutionaire geestdrift. Paradoxaal genoeg blijven Spanje en Duitsland, broeinesten van anarchisme en socialisme, grotendeels buiten beeld, behalve wanneer de gebeurtenissen daar van invloed zijn op het verhaal in andere landen. Als landen die discreter waren in hun nationale bewegingen, rechtvaardigen ze allebei zelfstandige boeken, waarvan er ook heel wat bestaan. Op cruciale punten in mijn verhaal wordt veel oorspronkelijk onderzoek benut. Op andere plaatsen is het geschilderde panorama grotendeels een werk van samenvoegen, en ik ben dan ook dank verschuldigd aan al degenen uit wier specialistische onderzoek ik heb kunnen putten, vooral ook als het nog niet gepubliceerd was.
Voor het victoriaanse publiek, dat trots was op de nationale traditie van een liberale politie en van Engeland als een baken van tolerantie, droeg alleen het idee van een politieke politie al het stigma van buitenlands despotisme. In de negentiende eeuw zouden Engelands gekozen politici nooit iets hebben aangedurfd wat op het soort wetgeving had geleken dat de laatste jaren is aangenomen, eigenlijk zonder dat iemand met de ogen knipperde, om de burgerlijke vrijheden te bedreigen die generaties lang als vanzelfsprekend hebben gegolden. Dat veranderende tijden om veranderende wetten vragen, staat buiten kijf, maar als er nieuwe bevoegdheden worden verleend, is het van wezenlijk belang dat we nog waakzamer worden wat misbruik betreft. Daarnaast geldt dat, als onze politieke leiders achteloos mogen volhouden dat de ‘geschiedenis’ over hen moet oordelen, er toch tenminste geen twijfel over mag bestaan dat historici in de toekomst inzage krijgen in het materiaal dat nodig is om die leiders ter verantwoording te roepen voor welke misleiding dan ook. Officieel gesanctioneerde geschiedschrijving van het soort dat onze tegenwoordige geheime diensten aanspreekt, vormt geen bevredigend alternatief. Met dit boek wil ik een kiezelsteentje op de andere kant van de weegschaal leggen.

Oorspronkelijke titel The World That Never Was: A True Story of Dreamers, Schemers, Anarchists and Secret Agents
© 2010 Alex Butterworth

Athenaeum - Polak & Van Gennep

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum