Leesfragment: De zomer beschrijf je het best op een winterdag

27 november 2015 , door Henrik Ibsen

22 februari verschijnt het nieuwste deel in de reeks Privédomein, Henrik Ibsens De zomer beschrijf je het best op een winterdag. Brieven, geselecteerd, vertaald, ingeleid en van commentaar voorzien door Suze van der Poll en Rob van der Zalm in samenwerking met Jeanne Dullaert-van Tol en Sjoukje Marsman. Vanavond publiceren we een deel voor uit de inleiding en een boze brief naar aanleiding van de ontvangst van Peer Gynt.

De Noorse toneelschrijver Henrik Ibsen (Skien 1828-Kristiana/Oslo 1906) was de invloedrijkste toneelschrijver van de negentiende eeuw, en misschien ook wel de beste. Niet voor niets werd hij 'de Shakespeare van de moderne tijd' genoemd. In 1867 vestigde hij in eigen land zijn reputatie met Peer Gynt, een dramatisch gedicht waarin hij Noorse volksvertellingen verwerkte. Zijn internationale roem heeft hij vooral te danken aan de stukken waarin hij genadeloos de burgerlijke samenleving van zijn tijd portretteerde: Een poppenhuis, Spoken en Hedda Gabler bijvoorbeeld.

Aanvankelijk riep zijn werk overal veel weerstand op. Pas later werd duidelijk hoe diep Ibsen gepeild had. Zijn stukken zijn tijdloze klassiekers geworden, ook in Nederland en België. De vele heropvoeringen van zijn stukken getuigen hiervan.

Deze eerste Nederlandstalige uitgave van Ibsens brieven geeft een rijkgeschakeerd beeld van de persoon en de toneelschrijver Ibsen. In deze bloemlezing komen naast het negentiende-eeuwse theaterleven ook zijn familie en vrienden, zijn vrouw en zijn vriendinnen en de brandende kwesties van zijn tijd aan bod.  

Henrik Ibsen: Briefschrijver

Ibsen heeft niet de reputatie een groot briefschrijver te zijn, kwantitatief noch kwalitatief. De verontschuldigingen waar zijn brieven nogal eens mee aanvangen – en dan meestal voor het feit dat een antwoord zo lang op zich heeft laten wachten – hebben zeker bijgedragen aan die reputatie. Wat de hoeveelheid brieven betreft lijkt er op het eerste gezicht ook weinig tegen in te brengen. Van Ibsen zijn tegen de 3000 brieven bewaard gebleven. Beroemde Scandinavische tijdgenoten hebben er veel meer nagelaten, zoals Bjørnstjerne Bjørnson en Georg Brandes, twee kopstukken met wie Ibsen correspondeerde. Van Bjørnson zijn circa 30.000 brieven bewaard gebleven. Het aantal brieven dat Brandes naliet is nooit geteld, maar ze zijn ooit gebundeld in zeventien kloeke delen. De Deense literatuurcriticus ontving er tussen midden jaren tachtig van de negentiende eeuw en zijn dood in 1927 ruim een kwart miljoen. Van de Zweedse toneelschrijver August Strindberg, die andere zeer beroemde tijdgenoot van Ibsen, zijn in totaal 10.000 brieven bewaard gebleven, gepubliceerd in 22 delen.
Als reden voor die enorme hoeveelheid brieven van deze Scandinavische prominenten, wordt wel aangevoerd dat ze vaak elders in Europa verbleven. De behoefte die zij hadden om contact te houden met het thuisfront en op de hoogte te blijven van alles wat er ‘daarboven’, in het noorden, gaande was, was een belangrijke reden voor die correspondentiedrift. Een stimulans zal daarbij geweest zijn dat de verbindingen, over de weg, per boot of per trein, in de loop van de negentiende eeuw steeds beter werden en – mede daardoor – het postverkeer steeds intensiever werd. In Kristiania werd er op een gegeven moment wel zes keer per dag post bezorgd! Het was dus ook mogelijk om via brieven redelijk bij te blijven.
Wat daarnaast een rol speelde, is dat ook in Scandinavië veel schrijvers beïnvloed waren door, of behoorden tot de realistische of naturalistische stroming. Zij beschouwden brieven en dagboekfragmenten als belangrijke egodocumenten, die ook een zekere literaire waarde hadden. Gaandeweg de negentiende eeuw traden ze met die egodocumenten dan ook meer en meer in de openbaarheid.
Voor Ibsen geldt dit alles niet of in veel mindere mate. Gedurende de lange periode dat hij in Italië en Duitsland verbleef, liet hij zich graag op de hoogte houden van alles wat er zich ‘thuis’ voordeed; soms vroeg hij ook om kranten, boeken of specifiek Noorse producten. Maar veel aandrang om het thuisfront te laten weten hoe hij en zijn gezin het maakten, of om zijn visie te geven op actuele kwesties had hij niet. Er zijn slechts een paar collega’s c.q. vrienden geweest voor wie hij, bij vlagen en dan vooral in het begin van zijn zelfverkozen ballingschap, een uitzondering maakte. Wat dat andere punt betreft, de brief als egodocument met een zekere literaire waarde: als zodanig beschouwde Ibsen zijn correspondentie zeker niet. Sterker nog, in 1881 schrijft hij aan de vrouw van Bjørnstjerne Bjørnson dat hij er zo’n moeite mee heeft om zich in zijn brieven uit te spreken, omdat hij zijn stem zijn hele leven lang aan toneelpersonages heeft uitgeleend. Maar dan is Ibsen al een beroemde Europeaan. 23 jaar eerder lijkt het omgekeerde nog waar te zijn. In een openhartige brief aan een jeugdvriend legt hij verantwoording af voor zijn gedrag tijdens een gemeenschappelijke wandeltocht en schrijft hij dat hij zich in het dagelijks contact vaak zo geremd voelt. Iets vergelijkbaars zal hij later aan Bjørnson schrijven, en aan zijn schoonmoeder, Margaretha Thoresen. Op papier spreekt de jonge, zoekende Ibsen zich in die periode makkelijker uit dan in de dagelijkse omgang. Zijn reis naar Italië en de doorbraak die het epische gedicht Brand in zijn literaire ontwikkeling betekende, markeren in dit opzicht een ommekeer. Tot dat moment waren zijn persoon en zijn werk van elkaar gescheiden, zo betoogt hij. Als hij uit Noorwegen weg is en hij zich heeft voorgenomen te schrijven zoals hij wil en te zeggen wat hij wil, is dat probleem verholpen.
Hoe het ook zij – veel, weinig, literair, zakelijk, persoonlijk of niet –, het lezen van Ibsens brieven geeft een prachtig beeld van wie hij was, wat hij deed, waar hij zich mee bezighield en hoe hij en zijn carrière zich ontwikkelden. De eerste brief die hier is opgenomen – pas in 1996 ontdekt – dateert uit 1846. Het gaat om een formeel schrijven aan de vrederechter Johan Caspar Preus, waarin Ibsen, dan achttien jaar oud, erkent – en niet van harte – dat hij de vader zou kunnen zijn van een jongetje dat op 9 oktober dat jaar geboren is. De laatste brief die is overgeleverd, is een kattebelletje van 15 januari 1901 aan Rosa Fitinghoff, een van de vier jongedames die het hart van Ibsen in de laatste fase van zijn leven sneller lieten kloppen, wat tot licht geëxalteerde briefwisselingen leidde én tot conflicten met zijn echtgenote.
In de hier opgenomen selectie brieven uit de tussenliggende 55 jaar komt een keur aan onderwerpen aan de orde, met voorop Ibsens visie op de eigentijdse Noorse politiek-maatschappelijke verhoudingen. Daarbij laten ze zien hoe verbeten Ibsen zich aan de armoede probeerde te ontworstelen, hoe hij ijverde voor een – zijns inziens – rechtvaardige beloning voor zijn literaire inspanningen en hoe hij hengelde naar maatschappelijke erkenning. Maar ook wordt duidelijk hoe het theater aan het eind van de negentiende eeuw functioneerde, hoe Ibsen dacht over bepaalde actuele kwesties, hoe zijn relatie was met zijn gezin, zijn familie, zijn collega’s, zijn vrienden en – last but not least – die vriendinnetjes.
Wat ons bij dat alles vooral ook getroffen heeft, is hoe hecht de relatie is tussen Ibsens oeuvre en zijn persoonlijke leven, veel hechter dan over het algemeen wordt aangenomen. Natuurlijk is er een aantal evidente verbanden, waar in de secundaire literatuur ook steevast naar verwezen wordt. Zo vertonen de lotgevallen van Nora in Een poppenhuis duidelijke overeenkomsten met het wel en vooral wee van Laura Kieler, een Noorse schrijfster die Ibsen persoonlijk kende. En Ibsens kennismaking en intensieve omgang met een jonge Weense, in de zomer van 1889, vonden hun neerslag in Hedda Gabler. Maar er is veel meer. Het kan daarbij om concrete gebeurtenissen of situaties gaan, maar ook om stemmingen. Om slechts enkele voorbeelden te noemen: in 1880 verhindert de ‘zwarte theologenbende’, die de burelen van het Noorse ministerie van Kerkzaken en Onderwijs bevolkte, dat Ibsens zoon zijn rechtenstudie voort zou zetten aan de universiteit van Kristiania. Ibsen zet hun dat betaald door in Spoken de huichelachtige dominee Manders op te voeren. Zijn reis door Noorwegen, in de zomer van 1885, en de observaties die hij daar doet, kristalliseren uit in Rosmersholm; het verlangen naar de zee, dat hij in 1888 thematiseert in De vrouw van de zee, blijkt een verlangen te zijn waar hij ook zelf door geplaagd wordt. Kleine Eyolf verschijnt een jaar na de geboorte van zijn kleinzoon, John Gabriël Borkman een jaar nadat zijn huwelijk serieus onder druk heeft gestaan. Ibsen heeft zelf ooit gezegd dat het in zijn oeuvre niet gaat om zaken die hij heeft beleefd, maar heeft doorleefd. Die uitspraak wint wat ons betreft tijdens het lezen van zijn brieven heel veel aan gewicht.

*

Op 14 november 1867 lag Peer Gynt in de boekhandels. In een brief aan Ibsen, van 11 november, betoonde Bjørnson zich zeer enthousiast over dit ‘dramatische gedicht’. Bjørnsons goede vriend, de criticus Clemens Petersen, kwam daarentegen op 30 november met een negatieve bespreking in Fædrelandet, tot grote woede van Ibsen.

Aan Bjørnstjerne Bjørnson; Rome, 9 december 1867

Beste Bjørnson,
Wat is dat toch een gedonderjaag elke keer, altijd en eeuwig gebeurt er wel weer iets wat onenigheid moet veroorzaken tussen ons! Of de duivel ermee speelt!
Ik heb je brief gekregen. Zoals je daarin schrijft, dat kan niet anders dan oprecht gemeend zijn. Bepaalde dingen zijn nu eenmaal onmogelijk te simuleren. Ik heb jou ook teruggeschreven, een brief recht uit mijn dankbare hart. En het zijn niet zozeer de lovende woorden, als wel het begrepen-zijn, waarvoor ik onnoemelijk dankbaar ben.
Nu slaat dat antwoord echter nergens meer op; ik heb het verscheurd. Een uur geleden las ik in Fædrelandet de recensie van de heer Clemens Petersen. Had ik je nu een brief geschreven, dan was ik heel anders begonnen: ‘Bij deze bevestig ik de ontvangst van je brief van die en die datum met bijbehorende kritiek uit genoemde krant.’
Als ik in Kopenhagen was en ik kende daar iemand met wie ik zo goed bevriend was als jij met Clemens Petersen, dan had ik hem nog liever zijn hersens ingeslagen dan dat ik hem zo’n wandaad had laten begaan: zo bevooroordeeld, zo’n aanfluiting van waarheid en recht. De heer Petersen verdraait de waarheid in zijn artikel, niet door wat hij schrijft, maar juist door wat hij weglaat. En in dit geval is er met opzet veel weggelaten. Laat hem deze brief gerust lezen. Hem kennende neemt hij de dingen serieus die het leven het waard maken om geleefd te worden. Daarom weet ik ook dat deze recensie hem nog eens geducht zal gaan opbreken. Je kunt even erg liegen door iets te verzwijgen als door het hardop te zeggen. [...]
Denk nou niet dat ik een verwaande idioot ben, dat ik totaal gespeend ben van zelfkritiek. Ik kan je verzekeren dat ik tijdens een rustig ogenblik aardig in mijn binnenste kan zitten wroeten, en dan vooral daar waar het het meest pijn doet. Maar mijn boek ís poëzie; en als het dat niet is, dan zal het dat worden. Mijn boek zal in Noorwegen het begrip ‘poëzie’ herdefiniëren. Er bestaat geen stabiliteit in de Wereld der Begrippen. [...]
Er valt van Clemens Petersen een hoop te leren, en ik heb ook veel van hem geleerd. Maar één ding zou misschien toch ook voor hém nuttig kunnen zijn, en dat heb ik, ook al kan ik het hem misschien niet bijbrengen, op hem voor, en dat is wat jij in je brief ‘trouw’ noemt. Dat is het precies! En dan bedoel ik niet trouw aan een vriend of aan een voornemen of zoiets, maar aan iets oneindig veel hogers.
Toch ben ik blij met het onrecht dat mij is aangedaan; ik voel er de hand van God in, want ik voel mijn krachten groeien bij dit onrecht. Als het oorlog moet zijn, het zij zo! Als ik geen dichter ben, heb ik immers niets te verliezen! Ik zal mijn geluk beproeven als fotograaf. Het Noorwegen van nu, stukje voor stukje, persoon na persoon, zal ik onder handen nemen, zoals ik dat gedaan heb met de taalridders. Ik zal geen kind in de moederschoot sparen, geen gedachte of gevoel achter de woorden van eenieder wie de eer toekomt aangepakt te worden.
Beste Bjørnson, je hebt me zoveel moois en goeds geschonken, meer dan ik je ooit zal kunnen vergoeden. Je bent een warmhartig persoon, een bevoorrecht mens; maar er is íéts in je wat maakt dat juist dit laatste heel gemakkelijk zou kunnen omslaan in een vloek. Ik mag dit tegen je zeggen, want ik weet van mezelf dat ik achter die façade van grappen en grollen altijd zeer serieus ben geweest in mijn manier van leven. Weet je dat ik voor de rest van mijn leven gebroken heb met mijn eigen ouders, ja, met mijn hele familie, alleen omdat ik er niet tegen kon een halfslachtige relatie met ze te hebben?
Het klinkt misschien tamelijk onsamenhangend wat ik hier zit te schrijven [...]. Maar ook al zijn er buiten en ook binnen in mij krachten werkzaam die mij er soms toe drijven de poten onder mijn eigen stoel vandaan te zagen, één ding wil ik wel heel graag. En dat is, zo waarlijk helpe mij God, altijd zijn en blijven,
Jouw trouw en oprecht toegenegen
Henrik Ibsen

Ik heb er een nachtje over geslapen en het bovenstaande nog eens doorgelezen, nu mijn eerste boosheid wat bekoeld is. Wel een afspiegeling van de staat waarin ik gisteren was. Maar versturen doe ik het toch.
Ik heb nog eens goed nagedacht en ik zal je precies zeggen wat het gevolg is van het artikel van de heer Clemens Petersen.
Ik laat me niet goedschiks wegjagen door de heer Clemens Petersen, die tijd is voorbij. Misschien krijgt hij me zover dat ik mij terugtrek uit Denemarken; maar in dat geval zal ik niet alleen van uitgever veranderen. Vergis je niet, ik heb aardig wat vrienden en aanhang in Noorwegen. Dat partijblad dat zijn kolommen heeft opengesteld voor zoiets onrechtvaardigs jegens mij, zal merken dat ik niet alleen sta. Voorbij een zekere grens ken ik geen scrupules meer. Dan zorg ik ervoor – en ik ben er ook toe in staat – dat dit bandeloze gemoed gepaard wordt aan koelbloedigheid waar het de keuze van mijn middelen betreft. Dan zullen mijn vijanden ervaren dat ik een man ben die, als hij niet kan opbouwen, alles om zich heen neer zal halen. [...]
Beste Bjørnson, laten we toch zorgen dat we één front blijven vormen. Onze ‘vrienden’ hebben al vaak genoeg geprobeerd ons tegen te werken en ons het leven zuur te maken. Dat ik je in deze kwestie volkomen vertrouw, moet duidelijk zijn, anders had ik je dit allemaal niet geschreven. Nooit ofte nimmer zal ik de kant van mijn aanhangers kiezen als dat betekent dat ik dan tegen jou zou moeten zijn. Wat je vrienden betreft, dat is een andere kwestie.
Nogmaals, het artikel van de heer Petersen zal mij echt geen kwaad doen. Dat is het voordeel als je ver weg zit. Maar hij heeft er geen goed aan gedaan een dergelijke recensie te schrijven. In zijn recensie over Brand heeft hij mij met respect behandeld, en het publiek zal in de tussenliggende periode niets vinden wat zijn verachting rechtvaardigt. Het publiek zal niet toestaan dat de heer Petersen zich het recht toe-eigent mij buitenspel te zetten, zoals hij nu probeert. Zoiets kan hij beter overlaten aan zijn collega’s, die van hun kritisch werk leven; terwijl ik tot op heden altijd heb gedacht dat de heer Petersen voor het zijne leefde.
Jou verwijt ik alleen je passiviteit. Het was niet fraai van je dat je een dergelijke poging om in mijn afwezigheid mijn literaire positie onder de veilinghamer te brengen niet verhinderd hebt.
Zo! Dat heb ik van me af geschreven! Scheld me nu maar mijn huid vol, liefst in een heel lange brief, mocht je daar behoefte aan hebben! Dan kun je daarna zonder al te negatieve gedachten onze hartelijke groeten in ontvangst nemen voor jou en je gezin. Laat deze brief maar niet aan je vrouw lezen; maar breng haar wel onze beste wensen over voor kerst en nieuwjaar en vooral voor de derde grote gebeurtenis die aanstaande is!
Je Henrik Ibsen

• Petersen oordeelde dat Peer Gynt geen poëzie was omdat het ‘in de omzetting van realiteit in kunst tekortschiet, zowel wat betreft de eisen die de kunst stelt, als die welke de realiteit stelt’. Verder vond hij Peer Gynt niet idealistisch genoeg. Volgens Petersen kwamen de personages niet tot leven en zat het stuk vol ‘holle raadsels’. • Bjørnson had Ibsen vlak na zijn brief van 11 november op 18 november opnieuw geschreven en de loftrompet gestoken over Ibsens trouw, zijn trouw aan de grote doelen, van de Deense zaak tot het ‘hoogst ideale’. • Met de ‘taalridders’ verwees Ibsen naar het vierde bedrijf van Peer Gynt, waarin het personage Huhu optreedt, een taalridder van de kust van Malebar. Ibsen parodieerde met dit personage de Noorse taalstrijd, waarbij voorstanders van een op het Deens lijkende schrijftaal lijnrecht tegenover degenen stonden die een zo Noors mogelijke schrijftaal nastreefden. • De krant waarin Petersens bespreking werd gepubliceerd, Fædrelandet, was het platform voor de Deense nationaal-liberalen. Petersen had eerder in hetzelfde blad Brand zeer positief besproken. • De derde grote gebeurtenis waaraan Ibsen refereerde, was de aanstaande geboorte van het derde kind van de Bjørnsons, Erling, dat in april 1868 geboren zou worden.

Copyright Nederlandse vertaling © 2011 Suze van der Poll / Rob van der Zalm / Jeanne Dullaert-van Tol / Sjoukje Marsman / BV Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam
Oorspronkelijke titel: Samlede Verker, Brev 1845-1905. Ny samling, www.hf.uio.no/is/

Uitgeverij De Arbeiderspers

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum