Leesfragment: Het ondiepe

27 november 2015 , door Nicholas Carr
| |

31 januari verschijnt Het ondiepe (oorspronkelijke titel The Shallows, vertaald door Maarten Schellekens en Marcel van Engelen), waarin Nicolas Carr zich buigt over het internet, de nieuwste in een reeks uitvindingen die ook wel de ‘gereedschappen van het brein’ genoemd worden. Vanavond kunt u alvast het voorwoord en enkele bladzijden uit het eerste hoofdstuk lezen.

Toen Nietzsche overstapte naar de typemachine werden zijn zinnen korter en zijn beweringen stelliger. Elke uitvinding brengt niet alleen nieuwe capaciteiten met zich mee, maar ook een nieuwe manier van denken. In Het ondiepe toont Nicolas Carr op elegante wijze hoe het internet niet alleen een krachtig nieuw medium is, maar dat het ook onze identiteit en zelfs onze hersenen aan het veranderen is.

Zie ook de recensie van de Engelstalige uitvoering door Arjen van Veelen. We hebben ook een Big Think-interview met Carr opgenomen.

Voorwoord
De waakhond en de dief

In 1964, het jaar waarin The Beatles de Amerikaanse ether veroverden, publiceerde Marshall McLuhan zijn boek Understanding Media: The Extensions of Man, dat hem van een obscure academicus veranderde in een beroemdheid. Het boek verwierf een profetische status, bracht een denkomslag teweeg, was kortom een typisch product van de jaren zestig, dat vervlogen tijdperk van lsd-trips en beelden van de maan, van reizen in de menselijke geest en in de ruimte. Understanding Media was in de kern een voorspelling: het voorspelde de ontbinding van ons lineaire denken. McLuhan beweerde dat de ‘elektrische media’ van de twintigste eeuw – telefoon, radio, film, televisie – korte metten zouden maken met de heerschappij van het geschreven woord over onze gedachten en gevoelens. Onze geïsoleerde, versplinterde wezens, eeuwenlang opgesloten in het afgezonderde lezen van gedrukte pagina’s, zouden weer een geheel worden en opgaan in het mondiale equivalent van een tribaal dorp. Wij stevenden af op de ‘technologische simulatie van bewustzijn, nu het creatieve proces van kennisverwerving zich collectief en corporatief zal uitstrekken over de hele menselijke samenleving’
Zelfs op het hoogtepunt van zijn roem was Understanding Media een boek waar weliswaar veel mensen over spraken, maar dat weinigen lazen. Tegenwoordig is het een cultureel relikwie dat alleen nog ter sprake komt tijdens colleges over massamedia op de universiteit. Maar McLuhan, evenzeer een publiekstrekker als een geleerde, was een taalkunstenaar en een van zijn vondsten leeft vandaag de dag voort als populair citaat. Het staat in Understanding Media en luidt: ‘The medium is the message’. Wat vaak wordt vergeten bij het herhalen van dit raadselachtige aforisme, is dat McLuhan niet alleen de veranderende macht van de nieuwe communicatietechnologieën bevestigde en verheerlijkte. Hij waarschuwde ook voor het gevaar van die macht – en voor het risico dat mensen zich niet bewust waren van dat gevaar. ‘De elektrische technologie verdwijnt niet meer uit ons leven,’ schreef hij, ‘en wij zijn ongevoelig, doof, blind en stom voor de botsing tussen deze technologie en de Gutenberg-technologie, waarmee en waardoor de Amerikaanse manier van leven vorm heeft gekregen.’
McLuhan begreep dat telkens wanneer er een nieuw communicatiemiddel opduikt, de mensen vanzelf verstrikt raken in de informatie – de content – die dat medium overbrengt. Ze houden zich bezig met het nieuws in de kranten, de muziek op de radio, de shows op tv, de woorden die gesproken worden door de persoon aan de andere kant van de telefoonlijn. Maar de technologie van dat medium, hoe verbazingwekkend die ook moge zijn, verdwijnt achter datgene wat er door wordt overgebracht – feiten, amusement, instructies, gesprekken. Wanneer mensen in debat gaan (zoals ze altijd doen) over de vraag of de effecten van een bepaald communicatiemiddel goed of slecht zijn, hebben ze het altijd over de inhoud. Voorstanders verheerlijken die; sceptici verketteren die. De argumenten in de discussies zijn bij alle nieuwe informatietechnologieën ongeveer dezelfde geweest, vanaf de eerste boeken die van de Gutenberg-pers rolden. Fervente voorstander prijzen, met reden, de stroom van nieuwe ‘content’ die de nieuwe technologie vrijlaat en zien het als een teken van ‘democratisering’ van de cultuur. Sceptici veroordelen, met even goede redenen, de grofheid van de inhoud en zien het als een ‘debilisering’ van de cultuur. Wat voor de één een overvloedig paradijs is, is voor de ander een uitgestrekte woestenij.
Het nieuwste medium dat dit debat heeft aangewakkerd, is het internet. De strijd tussen enthousiastelingen en sceptici die de laatste twintig jaar via tientallen boeken en artikelen en duizenden blogs, videoclips en podcasts is gevoerd, is gepolariseerd als altijd. De eerste groep voorspelt een nieuwe Gouden Eeuw van toegang en deelname, terwijl de tweede sombere tijden profeteert waarin middelmatigheid en narcisme de boventoon voeren. De discussie is belangrijk – inhoud doet er wel degelijk toe – maar omdat ze om persoonlijke ideologieën en smaak draait, is ze muurvast komen te zitten. De standpunten zijn extreem geworden, de aanvallen persoonlijk. Termen als ‘conservatievelingen’, ‘dwaze optimisten’ en ‘onheilsprofeten’ zijn niet van de lucht.
Wat zowel de enthousiastelingen als de sceptici over het hoofd zien, zag McLuhan wel, namelijk dat op de lange duur de inhoud van een medium minder invloed heeft op de manier waarop we denken en handelen dan het medium zelf. Een populair medium geeft vorm aan wat we zien en hoe we het zien, als ons venster op de wereld en op onszelf. En als we het medium lang genoeg gebruiken, zal het ook onszelf veranderen, als individuen en als maatschappij. ‘De gevolgen van technologie spelen niet op het niveau van meningen of concepten,’ schreef McLuhan. Het is veeleer zo dat de technologie ‘op een gestage manier en zonder enige weerstand onze perceptiepatronen verandert’ De publieksspeler McLuhan overdrijft hier weliswaar, maar hij heeft een punt. De media brengen heil toe, of onheil, aan ons zenuwstelsel zelf.
De aandacht die we steeds hebben voor de content van een medium kan ons blind maken voor deze diepe effecten. We zijn te verblind of verontrust door de programma’s om nog te zien wat er in ons hoofd omgaat. Uiteindelijk doen we alsof de technologie zelf niet meer ter zake doet. We maken onszelf wijs dat het erom gaat hoe we de technologie gebruiken. De implicatie is, troostend in al haar hoogmoed, dat we zelf heer en meester zijn. De technologie is maar een stuk gereedschap dat niets doet totdat we het oppakken, en dat wederom niets doet zodra we het neergelegd hebben.
McLuhan haalde een verhelderend citaat aan van David Sarnoff, de mediatycoon die eerder radio maakte bij rca en tv bij nbc. In een toespraak aan University of Notre Dame in 1955 woof Sarnoff kritiek weg op de massamedia, die immers de basis vormden van zijn imperium en rijkdom. Hij verschoof de schuld van eventuele kwalijke gevolgen van de massamedia, van de technologie naar de luisteraars en de kijkers: ‘Wij zijn geneigd om de technologische instrumenten de schuld te geven voor het zondige gedrag van degenen die deze instrumenten gebruiken. De producten van de moderne wetenschap zijn niet in zichzelf goed of slecht; het is de manier waarop ze gebruikt worden die hun waarde bepaalt.’ McLuhan vond dit standpunt belachelijk en verweet Sarnoff dat hij met ‘de stem van de huidige generatie slaapwandelaars sprak'. Elk nieuw medium, begreep McLuhan, verandert ons. ‘De conventionele reactie op alle media, namelijk dat telt hoe ze gebruikt worden, is het dwaze standpunt van de technologische idioot,’ schreef hij. De inhoud van een medium is slechts ‘het sappige stukje vlees dat een inbreker bij zich heeft om de waakhond van het verstand af te leiden’
Zelfs McLuhan had het feestmaal dat het internet op ons bord heeft gelegd niet kunnen voorzien: het ene gerecht na het andere, het ene nog sappiger dan het volgende, waarbij we nauwelijks tijd hebben om op adem te komen tussen het ene hapje en het volgende. En nu netwerkcomputers geslonken zijn tot de omvang van iPhones en BlackBerry’s, kun je het feestmaal gewoon meenemen, is het altijd en overal beschikbaar. Thuis, op kantoor, in de auto, in het klaslokaal, je kunt de hapjes zelfs bewaren in je portefeuille of broekzak. Zelfs mensen die beducht zijn voor de toenemende invloed van het internet, maken alom gebruik van de technologie. De filmcriticus David Thomson merkte ooit op dat ‘twijfels af kunnen zwakken wanneer het medium zekerheid uitstraalt’. Hij had het over film en hoe die zijn gewaarwordingen en gevoeligheden niet alleen op het scherm projecteert maar ook op ons, het geboeide en gewillige publiek. Zijn commentaar heeft in nog sterkere mate betrekking op het net. Het computerscherm walst met zijn prikkels en gemakken onze twijfels plat. Het is zozeer onze knecht, dat het dom lijkt om te zien dat het ook onze meester is.

Een
hal en ik

‘Dave, stop. Stop, asjeblieft? Stop, Dave. Asjeblieft, stop?’ Dat zijn de woorden die de supercomputer hal richt tot de onverzoenlijke astronaut Dave Bowman in de beroemde scène aan het eind van Stanley Kubricks film 2001: A Space Odyssey. Bowman, die bijna voor dood de onpeilbare ruimte is ingestuurd door de slecht functionerende machine, ontkoppelt heel rustig de geheugenschakelingen van hal’s kunstmatige hersenen. ‘Dave, mijn geest verlaat me,’ zegt hal wanhopig. ‘Ik voel het. Ik voel het.’
Ook ik voel het. De laatste paar jaar heb ik het onprettige gevoel dat iemand, of iets, aan mijn hersenen zit te prutsen, bezig is met het opnieuw inrichten van mijn zenuwstelsel en het herprogrammeren van mijn geheugen. Voor zover ik weet, verlaat mijn verstand me niet, maar het verandert wel. Ik denk niet meer op de manier waarop ik vroeger dacht. Ik merk dat het sterkst als ik aan het lezen ben. Vroeger kon ik me altijd moeiteloos verdiepen in een boek of een lang artikel. Ik raakte geboeid door de verhaallijn of argumentatie en vermaakte mij urenlang met flinke lappen proza. Tegenwoordig is dat nog maar zelden het geval. Nu laat mijn concentratie na een bladzijde of twee te wensen over. Ik word ongedurig en ga op zoek naar een andere bezigheid. Het voelt alsof ik mijn afdwalende hersenen de hele tijd terug moet slepen naar de tekst. Het diepe, geconcentreerde lezen dat altijd vanzelf ging, is een gevecht geworden.
Ik denk dat ik weet wat er aan de hand is. Inmiddels surf ik al meer dan tien jaar op het internet. Ik zoek er allerlei dingen op en soms lever ik ook een eigen bijdrage. Voor mij als schrijver is het web een godsgeschenk. Dingen die ik vroeger op moest zoeken in archieven of bibliotheken en die mij dagen kostten, vind ik nu binnen enkele minuten. Een paar pogingen via Google, een paar hyperlinks, en ik heb het cruciale feit of het kernachtige citaat waar ik naar op zoek was te pakken. Het zou ondoenlijk zijn om de uren op te tellen of de liters benzine uit te rekenen die het net me bespaard heeft. Ik doe mijn meeste bankzaken online en koop ook behoorlijk wat artikelen via internet. Ik gebruik mijn browser om rekeningen te betalen, afspraken te maken, vluchten en hotels te boeken, mijn rijbewijs te verlengen en uitnodigingen en verjaardagskaarten te versturen. Zelfs als ik niet werk, houd ik me vaak bezig met internet – ik lees en schrijf e-mails, neem krantenkoppen door, post een blogbericht, volg Facebook-updates, bekijk videofilmpjes of ik ben bezig met het downloaden van muziek. En soms hop ik gewoon van de ene link naar de andere.
Voor mij is het internet een medium voor velerlei doeleinden, een systeem waardoor ik via mijn ogen en oren verreweg de meeste informatie binnenkrijg in mijn hersenen. De voordelen van onmiddellijke toegang tot deze ongelooflijk rijke en makkelijk te doorzoeken voorraad gegevens zijn talloos en ze zijn uitgebreid beschreven en verheerlijkt in diverse boeken. ‘Google is een enorme zegen voor de mensheid omdat het gegevens en ideeën verzamelt en concentreert die voorheen zo verbrokkeld waren over de hele wereld dat niemand ervan kon profiteren,’ aldus Heather Pringle van het blad Archaeology. ‘De onvoorstelbare geheugencapaciteit van een siliconenchip kan een enorm voordeel zijn voor het denkproces,' aldus Clive Thompson van Wired.
De voordelen van het net zijn onmiskenbaar. Maar we moeten er wel een prijs voor betalen. Zoals McLuhan al opmerkte, zijn de media méér dan alleen informatiekanalen. Zij leveren het voedsel voor onze gedachten maar ze vormen ook ons denkproces. En het net lijkt mijn vermogen tot concentratie en contemplatie uit te hollen. Of ik nu online ben of niet, mijn hersenen zijn er op ingesteld dat ik informatie verwerk op de manier zoals het net die verspreidt: in een snel bewegende stroom van deeltjes. Ooit was ik een diepzeeduiker in een zee van woorden. Nu glijd ik over de oppervlakte als een jetskiër.
Misschien ben ik een uitzondering, maar ik denk het eigenlijk niet. Als ik mijn leesmoeilijkheden met vrienden bespreek, beweren veel van hen dat ze dezelfde soort problemen hebben. Hoe meer ze het web gebruiken, hoe meer moeite ze hebben hun concentratie op peil te houden bij lange stukken tekst. Er zijn erbij die bang zijn dat ze geleidelijk chronische warhoofden worden. Van de bloggers die ik volg, heeft een aantal dit fenomeen ook al opgemerkt. Scott Karp, die vroeger voor een tijdschrift werkte en nu een blog bijhoudt over onlinemedia, geeft ruiterlijk toe dat hij helemáál geen boeken meer leest. ‘Literatuur was mijn hoofdvak op de universiteit en ooit verslond ik boeken,’ schrijft hij. ‘Wat is er gebeurd?’ Naar het antwoord kan hij alleen maar gissen. ‘Misschien lees ik nu vrijwel alles op het web, niet zozeer omdat mijn manier van lezen is veranderd, dat wil zeggen dat het voortkomt uit gemakzucht, maar omdat mijn manier van DENKEN is veranderd.’
Bruce Friedman, die blogt over het gebruik van computers in de gezondheidszorg, beschrijft eveneens hoe internet zijn mentale gewoonten verandert. ‘Het vermogen om een lang artikel op het web of van papier te lezen en in me op te nemen, ben ik bijna helemaal kwijt,’ zegt hij. Friedman is als patholoog verbonden aan de medische faculteit van de Universiteit van Michigan. In een telefoongesprek verduidelijkte hij zijn opmerking. Zijn denken, zei hij, is tegenwoordig veel meer ‘staccato’, verwijzend naar de manier waarop hij snel korte passages tekst doorneemt uit talloze onlinebronnen. ‘Oorlog en vrede kan ik niet meer lezen,’ gaf hij toe. ‘Zelfs een blog van meer dan drie of vier alinea’s kan ik al niet meer tot me door laten dringen. Dat lees ik vluchtig door.’ Philip Davis is student communicatiewetenschappen aan de Universiteit van Cornell en schrijft voor het blog van de Society for Scholarly Publishing. Hij herinnert zich hoe hij in de jaren negentig het gebruik van een webbrowser uitlegde aan een vriendin. Hij zegt dat hij ‘verbaasd’ en ‘zelfs geïrriteerd’ was toen deze vriendin even de tijd nam om de tekst te lezen van de sites waar ze op terecht kwam. ‘Het is niet de bedoeling dat je die webpagina’s leest, je moet gewoon op de hyperlinks klikken!’ veegde hij haar de mantel uit. Tegenwoordig, schrijft Davis, ‘lees ik veel – of eigenlijk zou ik veel moeten lezen, maar ik doe het niet. Ik loop snel door de tekst heen. Ik scroll. Ik heb erg weinig geduld voor lange, uitgerekte, genuanceerde argumenten, ook al beschuldig ik anderen ervan dat ze een simpel wereldbeeld hebben.
Karp, Friedman en Davis – allemaal ontwikkelde mensen met een levendige belangstelling voor schrijven – lijken niet erg verontrust nu hun vermogen tot lezen en concentratie duidelijk is afgenomen. Al met al, zo zeggen ze, wegen de voordelen van internet – snelle toegang tot massa’s informatie, krachtige zoeken filtermachines, een makkelijke manier om meningen te delen met een klein maar geïnteresseerd publiek – op tegen het verlies van het vermogen om stil te zitten en de bladzijden van een boek of tijdschrift om te slaan. Friedman vertelde me in een e-mail dat hij nog nooit zo creatief is geweest en schrijft dat toe aan zijn blog en aan de mogelijkheid om een enorme hoop informatie op het web te bekijken en te scannen. Karp is tot de conclusie gekomen dat het onlinelezen van korte, aan elkaar gerelateerde fragmenten een efficiëntere manier is om zijn kennis te vergroten dan het lezen van een boek van 250 bladzijden. Maar, zegt hij, ‘we herkennen de superioriteit van dit netwerkdenken nog niet omdat we het afmeten aan ons oude lineaire denkproces’. ‘Misschien ben ik door het internet een minder geduldige lezer geworden, maar ik denk dat ik in veel opzichten wel een stuk slimmer ben geworden. Meer toegang tot documenten, artefacten en mensen betekent meer externe invloeden op mijn denken en dus op mijn schrijven.’ Alle drie weten ze dat ze iets belangrijks hebben opgeofferd, maar ze zouden niet terug willen naar de oude situatie.
Voor sommigen is alleen al de gedachte aan het lezen van een boek ouderwets en zelfs een beetje dwaas – te vergelijken met het maken van je eigen kleren of het zelf slachten van vee. ‘Ik lees geen boeken,’ zegt Joe O’Shea, voormalig preses van de studentenvereniging van de Universiteit van Florida die in 2008 een prestigieuze Rhodes-studiebeurs ontving. ‘Ik ga naar Google en kan alle relevante informatie snel tot me nemen.’ O’Shea, die filosofie studeert, ziet geen enkele reden om allerlei hoofdstukken door te ploegen als hij binnen een minuut de relevante passages kan opzoeken via Google Book Search. ‘Het heeft geen zin om een boek van begin tot eind door te nemen,’ zegt hij. ‘Dat is pure tijdverspilling als ik alle informatie die ik nodig heb, sneller kan vinden via het web. Zodra je geleerd hebt om online een “handige jager” te zijn, worden boeken overbodig,’ aldus O’Shea.
De insteek van O’Shea lijkt eerder regel dan uitzondering. In 2008 publiceerde het bureau nGenera de resultaten van een onderzoek naar de effecten van het internet op de jeugd. Het bedrijf ondervroeg ongeveer zesduizend kinderen van de ‘internetgeneratie’, die is opgegroeid met het web. Volgens de leider van het onderzoek ‘heeft onderdompeling in de digitale wereld invloed op de manier waarop kinderen informatie opnemen. Ze lezen niet noodzakelijkerwijs een bladzijde van links naar rechts en van boven naar beneden. In plaats daarvan scannen ze de tekst, op zoek naar informatie die voor hen van belang is.’ Tijdens een lezing bekende professor Katherine Hayles, verbonden aan de Duke University: ‘Het lukt me niet om mijn studenten nog hele boeken te laten lezen.’ Hayles doceert Engels en de studenten over wie ze het heeft, hebben literatuur als hoofdvak.
Mensen gebruiken het internet op allerlei manieren. Sommigen zijn enthousiaste, zelfs dwangmatige volgers van de nieuwste technologieën. Ze staan ingeschreven bij tientallen onlinediensten en zijn geabonneerd op allerlei informatiestromen. Ze bloggen en taggen, ze chatten en twitteren. Anderen houden zich minder bezig met nieuwe ontwikkelingen, maar zijn toch uren online, tikkend op de toetsen van hun desktop, laptop of mobiele telefoon. Het net is onmisbaar geworden voor werk, school of sociaal leven en vaak voor alle drie. Weer anderen loggen slechts een paar keer per dag in: om hun e-mail te checken, het nieuws bij te houden, iets na te zoeken dat hen interesseert of om iets te kopen. En er zijn natuurlijk ook veel mensen die internet helemaal niet gebruiken, omdat ze zich dat niet kunnen veroorloven of omdat ze het niet willen. Duidelijk is dat sinds softwareprogrammeur Tim Berners-Lee twintig jaar geleden de code ontwikkelde voor het world wide web, het net voor de maatschappij als geheel het meest gebruikte communicatie- en informatiekanaal geworden is. De reikwijdte qua gebruik is ongeëvenaard, zelfs als we het afzetten tegen de massamedia van de twintigste eeuw. De reikwijdte van de invloed is niet minder groot. Doelbewust of uit noodzaak hebben we internets unieke mitrailleurachtige manier van informatievergaring en -verstrekking omarmd.

© 2010 Nicholas Carr / W.W. Norton & Company, New York
© 2011 Nederlandse vertaling Maven Publishing B.V., Amsterdam
Maarten Schellekens/Marcel van Engelen

Maven Publishing

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum