Leesfragment: Het romantisch misverstand

27 november 2015 , door Jan Drost

30 maart wordt bij Athenaeum Boekhandel Het romantisch misverstand door Jan Drost gepresenteerd. Vanavond kunt u al het eerste hoofdstuk lezen.

Het romantisch misverstand is geen boek voor cynische mensen. Aan de hand van filosofen en schrijvers als Plato, Schopenhauer, Nietzsche, Stendhal, Saul Bellow en Amos Oz laat Jan Drost zien hoe ideeën over liefde en romantiek van alle kanten ons hoofd binnen waaien en daar doorwerken, ten goede en ten kwade. Romantische idealen, macht, jaloezie, seks, vreemdgaan, trouw – het komt allemaal aan de orde. Ons denken kan het vermogen tot liefhebben een goede dienst bewijzen, bijvoorbeeld door het ontmaskeren van romantische idealen die onze liefde in de weg staan, zo niet onmogelijk maken; en veel liefde gaat verloren aan romantiek en misverstand. Drost is ervan overtuigd dat onze manier van denken ons voelen en handelen beïnvloedt – en dat anders denken tot ander handelen kan leiden. Wij zijn vrijer dan we veronderstellen. En wij kunnen zoveel beter, zoveel mooier, ook in liefde. Vooral in liefde.

Jan Drost (1975) is schrijver en filosoof. Hij woont en werkt in Amsterdam. Drost is verbonden aan de Hogeschool van Amsterdam. Hij heeft zich gespecialiseerd in cultuurfilosofie; met name de filosofie van de liefde. Jan Drost schrijft voor nrc.next.

1
Denken over liefde

Een bekende romantische overtuiging luidt dat je over liefde niet moet nadenken. Liefde is voelen. Het moment dat je over liefde begint na te denken, is het begin van het einde, het teken dat er iets mis is.
Als dit waar is, dan zijn liefde en filosofie elkaars tegenpolen. Dan staan ze elkaar zelfs naar het leven. In de filosofie wordt nagedacht. Als je filosofeert gebruik je je redelijke vermogens zo goed je kunt. Dus wil je een gelukkige liefde beleven, houd je dan verre van filosofie en filosoferen (en filosofen).
Wanneer je iemand zou vragen liefde te tekenen, grote kans dat het een hart wordt, een mooi rood hart, symbool van warmbloedig gevoel (en van het naar elkaar toe nijgen, zullen sommigen daar wellicht nog beeldend aan toevoegen). En denken, hoe zou iemand dat tekenen? Waarschijnlijk met grijs, een bloedeloze amorfe homp hersenen waar minstens even grijze en bloedeloze gedachten in elkaar worden geknutseld. Een bloedrood hart en een koude grijze brij: zie die maar eens te rijmen.
Deze achterdocht ten opzichte van het denken komt volgens mij hieruit voort, dat veel mensen denken opvatten als een teken van twijfel. Zodra iemand ergens over wil nadenken, menen zij, duidt dat op twijfel en onzekerheid. En als wij ergens niet op zitten te wachten als het op liefde aankomt, dan is het op twijfel en onzekerheid. Al helemaal niet bij de ander. Als de persoon op wie wij verliefd zijn te kennen geeft erover na te willen denken, dan vormt dat een potentiële bedreiging voor ons. Bovendien vinden wij dat liefde spontaan moet zijn, en nadenken is niet spontaan. In die zin is spontaniteit een vorm van onnadenkendheid. Wie spontaan handelt, handelt onmiddellijk en direct, zonder erbij stil te staan. Doorgaans waarderen wij spontaniteit in liefdeszaken in hoge mate. Romantiek floreert bij de gratie van een zekere onnadenkendheid, ze veronderstelt met andere woorden een zekere gewilde naïviteit. Wie nadenkt twijfelt, dus wie zeker is van zijn liefde (lees: zijn gevoel), die hoeft niet na te denken. Nadenken verraadt de twijfelaar en wie twijfelt, weet niet wat liefde is. Het romantische motto luidt dan ook: volg je gevoel!
‘Weet je wat jij moet doen? Je moet je gevoel volgen, je moet gewoon je gevoel volgen. Volg je gevoel en alles zal goed komen.’ Vooral dat ‘gewoon’ is misleidend. Hoezo ‘gewoon’ je gevoel volgen? Het klinkt eenvoudig. En dat is denk ik ook de reden dat wij het onszelf en anderen graag wijsmaken, het maakt het leven eenvoudig – maar die eenvoud is bedrieglijk, verraderlijk zelfs. Als ik ook maar even een blik in mijn binnenste werp, tref ik daar algauw meer dan één gevoel aan. Welk gevoel moet ik dan zogenaamd volgen? Sommige van die gevoelens zijn tegenstrijdig, zelfs tegengesteld, dus het maakt wel degelijk uit welk gevoel ik als richting kies. Daarbij komt dat niet alle gevoelens even betrouwbaar zijn als richtingaanwijzer.
Neem het onderscheid tussen kortetermijngevoelens en langetermijngevoelens. Een man zit in het café en ziet de vrouw van zijn dromen, en prompt is hij vergeten dat hij een vrouw heeft, een kind, een gedeeld leven, al dat soort langetermijndingen. Zijn gevoel zegt hem dat hij nog maar één ding wil en dat is naar die vrouw daar toe gaan, diep inademen, springen, verdrinken en dan alles vanzelf, overgave, gevoelvolle overgave. Hij legt zijn vriend die naast hem zit zijn situatie uit. Als zijn vriend nu een romantisch ingesteld persoon is, zou hij hem zomaar het volgende advies kunnen geven: ‘Volg je gevoel, volg gewoon je gevoel, dat zal je brengen waar je hoort te zijn.’
Een dergelijk advies kan het begin van een hoop goeds zijn, maar, vrees ik, ook van een hoop narigheid. En spijt. Achteraf. Als het te laat is. Een mens kan heel wat aanrichten als hij naar elk gevoel handelt dat in hem opkomt. Romantiek vertroebelt het onderscheid tussen kortetermijngevoelens en langetermijngevoelens.
Het is verleidelijk te denken dat we slechts ons gevoel hoeven te volgen om liefde en geluk te vinden, omdat het liefde en geluk zo eenvoudig maakt, terwijl ze dat meestal niet zijn, althans, niet zó eenvoudig. Het is naïef te denken dat ons gevoel er niet vreselijk naast kan zitten. Gevoelens ontspruiten niet altijd aan een pure bron, maar kunnen voortkomen uit gedachten die ondoordacht, ongenuanceerd of onjuist zijn. Romantisch of niet, er zal gedacht moeten worden, er zal vergeleken moeten worden, afgewogen, er zal beheerst moeten worden. In het cafévoorbeeld: grote kans dat de man op het punt stond niet zijn hart, maar een heel ander deel van zijn lichaam te volgen. Onderscheid kunnen maken tussen die twee bronnen van beroering is moeilijk, maar zeer de moeite waard.
Hanteren we een meer letterlijke betekenis van het woord emotie, namelijk dat wat ons beweegt, dan kunnen wij onze emoties en gevoelens zien als onze beweegredenen. Het woord ‘beweegreden’ wijst erop dat een emotie niet iets is wat ons vreemd is of vreemd moet blijven. In die zin gaat het erom ons onze emoties eigen te maken, ze dus begrijpelijk en denkbaar te maken. Want ook dat kan verleidelijk zijn: naar ons eigen gevoel kijken als iets wat losstaat van onszelf en zelfstandig zijn koers bepaalt, waardoor wij zonder enige verantwoordelijkheid alleen maar volgzaam kunnen zijn aan deze pure, betrouwbare, nog niet door onze gebrekkige persoon aangetaste bron. Het is moreel op zijn minst bedenkelijk te doen alsof onze gevoelens ons niet toebehoren. Liefde is niet alleen voelen, liefde is ook denken, en daarmee een kwestie van ons geweten. Wat de gevoelige romantische visie ook mag beweren, ook van onze gevoelens verlangen wij dat ze uiteindelijk stromen binnen een gewetensvolle bedding.

Denken als twijfelachtige krachteloosheid, als verstandelijk onvermogen. Denken als intellectuele liefdeloosheid, als ongevoelige spelbrekerij. Denken, kortom, als het tegenovergestelde van liefhebben, dat enkel voelen is. Het zal geen verbazing meer wekken dat ik niet achter deze zienswijze sta. Sterker, ik heb er zo’n afkeer van dat ik de moeite neem een boek te schrijven waarin ik deze zienswijze probeer te ontkrachten en er een alternatief tegenover te stellen.
Wil je wetenschap bedrijven, zegt men vaak, dan gebruik je je verstand, je rationele vermogens. Wil je liefhebben en verlang je naar romantiek, dan schakel je je denken uit en geef je je over aan je gevoel. Het is of het een of het ander.
Maar zo eenvoudig is het niet. Gelukkig niet. Want als het zo met ons was gesteld, dan zouden we weerloos zijn in onze liefdesrelaties, dan zouden we letterlijk niet weten wat we moesten doen als het mis dreigt te gaan. Denken en voelen hangen nauw samen, gaan ingewikkelde verbanden aan, zijn soms nauwelijks van elkaar te onderscheiden, maar ze staan hoe dan ook niet los van elkaar en ook niet lijnrecht tegenover elkaar. Dat is een onjuiste, dualistische manier van denken, een hardnekkig misverstand. Het is ons geluk dat we kunnen denken, ook over liefde, over onze liefde en hoe het nu verder moet. Daarover nadenken, daarmee verstandig bezig zijn, is geen teken van naderend onheil, geen eerste duw in de richting van de afgrond, maar kan juist een begin zijn, een nieuw begin, op weg naar beter, naar mooier. Voor mensen die blijven volhouden dat liefde een kwestie van niet nadenken is, zou ik willen variëren op een bekende uitspraak van Schopenhauer: Wat moeten zij weinig te voelen hebben gehad, dat zij zo weinig hoefden te denken.

Onze hoofden zitten vol met ideeën. We menen misschien dat we al die ideeën zelf bedacht hebben, maar dat is niet zo. Van alle kanten komen de ideeën op ons af en belanden in onze hoofden. Onze hoofden zijn net duiventillen. Overal vandaan komen de duiven aangevlogen, van onze ouders, onze vrienden, onze vijanden, onze scholen, universiteiten, wetenschappen, kranten, tijdschriften, romans, romannetjes, dichtbundels, liedjes, radio, televisie, bioscopen… vanuit onze hele cultuur, en niet alleen de onze. Hordes duiven fladderen op, scheren hoog of laag over, strekken hun pootjes en landen in onze hoofden, die vaak maar al te open staan voor wat maar binnen wil komen.
Een van de grootste duivenfokkers op aarde is Hollywood. Daar worden aan de lopende band duiven geproduceerd en op ons af gezonden. We worden er bijna letterlijk onder bedolven. Romantische film na romantische film na romantische film fladdert ons in het gezicht en achterovergedrukt in onze bioscoopstoelen laten wij ze diep op ons in- en in ons doorwerken. De duiven nestelen zich in onze hoofden, waar ze zich voeden met wat ze kunnen vinden aan behoeften en verlangens. Ze scharrelen rond, laten hopen duivenpoep achter en ondernemen monter de gang naar beneden, naar ons hart, onze buik, onze onderbuik, tot onze benen smachtend in beweging komen en beginnen te lopen, te rennen om onze lang gekoesterde hersenschimmen na te jagen. Met een op zijn minst bedenkelijk resultaat.
Hebben wij daar iets over te zeggen? Meestal maar weinig. En helaas zijn lang niet alle duiven uit op vrede. Laat staan op liefde. Er zitten zelfs vermomde aasgieren tussen, parmantig rondstappende roofvogels op zoek naar prooi. Als onze hoofden vol zitten met gedachten, ideeën en opvattingen die van overal op ons af en in ons terechtkomen, en als die ideeën bepalend zijn voor hoe wij kijken naar onszelf en de wereld om ons heen en de mensen die daarin rondlopen, is het dan niet van het allergrootste belang dat wij daar enige zeggenschap over hebben? Als wij ons naar elkaar toe wenden met onze duiventilhoofden en elkaar de liefde verklaren en van plan zijn eeuwig bij elkaar te blijven, moeten wij dan niet iets kunnen doen? Ons denken beïnvloedt ons voelen. In zekere zin voelen wij wat we denken. Ik stel dat wanneer wij iets willen veranderen het gemakkelijker is, of iets minder moeilijk, bij ons denken te beginnen en niet bij ons voelen. Want hoe pak je zoiets aan, je voelen veranderen? Nu, onder andere door te denken. Wat (filosofisch) denken ons kan leren is distantie, een redelijke, door de rede gestuurde afstand, een zekere mate van abstractie die dingen helderder maakt, overzichtelijker, enige orde schept in wat een verhit kluwen van emoties kan schijnen. Afstand niet alleen van de problematiek van onze concrete situatie, maar ook van de tijd van nu, van de waan van de dag. Wat willen mensen van elkaar, van zichzelf, en wat verwachten zij van liefde en een geliefde? Deze vragen moeten gesteld worden, willen we tot meer begrip en bewustzijn komen.
Nadenken over onze duiven dus. Ze vangen om ze de kans te geven ons te laten zien wat ze waard zijn, en of ze hun plaats in ons hoofd verdienen.
Om duidelijk te maken hoe liefde en denken samenhangen, is het misschien verhelderend een beeld te gebruiken, een allegorie. De beroemdste allegorie uit de filosofie is die van de grot van Plato. Voor wie deze grot niet kent, volgt hier een korte beschrijving.
Een kleine tweeënhalfduizend jaar geleden schreef de filosoof Plato een symbolisch verhaal om de mensen duidelijk te maken hoe het er met hun ontwikkeling voor stond. Socrates, leermeester van Plato en hoofdpersonage van zijn boeken, vertelt in de dialoog Het Bestel (beter bekend als De Staat):

‘Stel je mensen voor die verblijven in een soort onderaardse, grotachtige ruimte. Die heeft een lange toegang waardoor het licht invalt over de volle breedte van de grot. Van jongs af zitten ze daar, met boeien rond hun benen en hun nek. Zo kunnen ze niet weg en kunnen ze alleen recht voor zich uit kijken, want die boeien maken het hun onmogelijk het hoofd te draaien. Licht krijgen ze van een vuur dat ergens boven hen, ver weg, achter hun rug brandt. Tussen het vuur en de gevangenen in loopt er in de hoogte een weg. Je moet je voorstellen dat daar een muurtje langs is gebouwd, net zo’n afscheiding als bij een poppenkast vóór de spelers wordt gezet en waarboven ze de poppen vertonen.’1

Socrates legt uit hoe deze mensen aan hun ideeën over de werkelijkheid komen en wat zij als werkelijk ervaren. Wat zij van zichzelf en elkaar en de wereld zien, zijn niet meer dan de schaduwen die op de rotswand vóór hen worden geworpen door het vuurtje achter hen. Een afschaduwing van de werkelijkheid, meer zien zij niet. Is dat een beklagenswaardige toestand? Dat zou je wel zeggen. En het is de toestand waarin ook wij verkeren. Wij zijn die gevangenen. Wij zijn het die slechts gebrekkige schaduwen en afspiegelingen van onszelf, elkaar en de wereld zien. Schaduwen in de vorm van ongefundeerde meningen, vooroordelen, vergissingen, misverstanden, onwetendheid, gebrekkig inzicht, geloof, bijgeloof, goedgelovigheid, illusies, onjuiste interpretaties, angstdromen, wensdromen, onrealistische idealen en verwachtingen, domheid, simpelheid, gemakzucht, egoïsme, vermoeidheid, vervreemding…
Door donkere zonnebrillen nemen wij waar en wij zijn vergeten of hebben nooit geweten dat wij door een bril kijken, we zijn met het ding vergroeid en denken dat wat wij zien, is zoals het is. De ons omringende wereld werpt grillige schaduwen. Binnen die grotachtige wereld zijn onze hoofden kleine grotten die het zonlicht nauwelijks binnenlaten. En we zitten vast, tot en met onze hoofden zijn wij geboeid en kunnen geen millimeter bewegen.
Ik kan het niet laten een overeenkomst te zien tussen deze oude grot van Plato en onze eigentijdse bioscopen en filmzalen. In de bioscoop zitten wij ook naast elkaar en staren geboeid naar wat er vóór ons te zien is op het witte doek. Achter ons brandt geen vuurtje, maar staat wel een projector te stralen. Geboeid zijn wij dan misschien niet letterlijk, maar in een andere betekenis des te meer. En kunnen we opzij kijken? Nauwelijks, want net als in de grot is het in onze bioscoopzalen donker, is het licht uitgedaan, opdat onze blik niet wordt afgeleid van wat zich op de wand afspeelt. En wat zien we daar? De meest fantastische verhalen. Meeslepende liefdesgeschiedenissen die ons naar adem doen snakken en na afloop – als het vreselijke licht weer is aangegaan – alleen nog maar doen hopen dat ook voor ons een dergelijke meeslepende liefde is weggelegd. We blijven achter in de grot en weten van geen buiten.
Als liefde voor ons het belangrijkste is, dat waar ons leven om draait, dan kunnen we wellicht iets leren van de films die we zien en de boeken die we lezen. We verlangen naar een leven vol liefde en beschikken over een eindeloze stroom liefdesverhalen die we kunnen volgen bij het zoeken naar onze eigen liefde. Wat een rijkdom. Als we maar genoeg films kijken en boeken lezen zullen we weten hoe liefde eruitziet en haar herkennen als we haar tegenkomen. Dat zou mooi zijn.
Maar wat zie je wanneer je goed naar deze verhalen kijkt en probeert het beeld van liefde dat zij weergeven eruit te destilleren? Dan zie je over het algemeen liefdesverhalen die eindigen bij het begin, dat wil zeggen, bij het gelukkige begin, dat het happy end wordt genoemd. Een film lang zoeken de geliefden elkaar, krijgen elkaar maar niet, stuiten op obstakels (dwarsliggende derden, echtgenoten, echtgenotes, misplaatst plichtsbesef, onbegrip, verwarring, per ongeluk opgevangen en verkeerd geïnterpreteerde roddels, bureaucratie, families, maatschappijen, culturen, oorlogen, soms zelfs tijdzones waardoor de elkaar begerende geliefden zich in onbereikbaar verschillende jaartallen bevinden) en als zij elkaar dan na lange strijd of moedige jacht eindelijk in de armen vallen en met smakkende lippen hun liefde bezegelen, wanneer dus hun liefde eindelijk kan beginnen en iedereen die meekijkt en die iets wil leren over hoe je dat doet, een leven lang samen blijven en je liefde onderhouden, aandachtig klaarzit, met pen en papier bij wijze van spreken, ja dan, dan – valt het doek. Begint de aftiteling. Gaat het licht aan en kunnen we vertrekken. Moeten we vertrekken, want de zaal moet worden opgeruimd en ontdaan van omgevallen flesjes en plakkende popcorn, opdat de volgende lichting bioscoopgangers netjes in het donker kan gaan zitten.
Er lijkt sinds de oude sprookjes weinig veranderd. En zij leefden nog lang en gelukkig. Hoe, dat moeten we zelf maar uitzoeken. Op de sprookjesachtig ogende cd Want Two van de zanger Rufus Wainwright staan op het ronde schijfje in sierlijke letters de woorden: ‘And they all lived.’ Geen ‘happily ever after’, wat je er natuurlijk meteen achteraan denkt, maar wat er niet staat. Wat kun je er meer over zeggen: en ze leefden nog. Punt.
Opvallend veel romantische verhalen eindigen waar liefde begint, precies daar dus waar het interessant zou kunnen worden voor hen die waarde hechten aan een lange liefde, die beseffen dat zoiets niet altijd vanzelf gaat, die vermoeden dat er dingen zullen zijn die zij vreselijk fout kunnen doen en dingen die zij kunnen leren of zelfs zullen moeten leren, wil liefde met hen erbij een kans van slagen hebben.
Trouwens, als de geliefden elkaar eens een film lang wél hebben, dan ziet hun relatie er vaak uit alsof de tijd stilstaat: zelfs echtparen met een huwelijk van twintig jaar achter de kiezen staren elkaar dag en nacht verliefd in de ogen en sidderen steeds weer opnieuw onder elkaars aanraking alsof het de eerste keer is. Als dat zou kunnen. Het kan, zeggen deze films, kijk maar, je ziet het, het is het mogelijk dat liefde zo is. Dan gaan we naar huis, naar onszelf, onze eigen vrouw, man, liefde, leven. Dan vergelijken we onze eigen liefde met de liefde die we jarenlang van filmdoeken en televisieschermen als sponzen naar binnen hebben gezogen. En wie komt er als overwinnaar uit de vergelijking tevoorschijn? De film. Het ideaal. De romantische idealen die we voor waar zijn gaan houden.
Maar het zijn schaduwen. Het zijn misvormde schaduwen van liefde. Zo zien geleefde liefdes er niet uit. Zo zien ze er niet uit en zo zouden we ook niet willen dat ze eruitzagen. We worden dubbel bedrogen. Ten eerste door afschaduwingen die weinig meer van doen hebben met werkelijke levens. Ten tweede door de suggestie dat het een betreurenswaardige zaak is dat ons eigen leven niet op de verzonnen geromantiseerde versie ervan lijkt. Ik draai het om: we zouden niet moeten treuren maar juist blij moeten zijn, want we zouden niet eens willen dat het ideaal werkelijkheid werd. Ons echte leven kan zoveel mooier zijn.
Misschien is dit moeilijk te geloven. Misschien verlangen we diep vanbinnen naar de vervulling van al onze romantische dromen en verbijten we ons alle dagen van ons leven. Maar dat windt mij nu juist zo op. Dat ik steeds weer moet ervaren hoe machtig die idealen zijn en hoe zij zich afkeren van het leven en ons met zich meenemen. Romantiek die dat kan, die dat doet, is geen onschuldige dromerij meer, is geen onschadelijk tijdverdrijf. En het is een vergissing te denken dat het alleen maar de zoete films en de slechte romannetjes zijn, en dat het dus betrekkelijk eenvoudig is de grotten en de boeien te mijden. De verhalen worden op allerlei manieren en plaatsen verteld, soms met de beste bedoelingen door degenen die we het meest vertrouwen. Romantiek is overal, valse idealen die afscheid van het leven nemen en ons aansporen hetzelfde te doen.
Tegen deze idealen probeer ik me uit alle macht te verzetten, met behulp van de terugwegen die onze cultuur te bieden heeft. En ze zijn er, die terugwegen, ze zijn er zeker, en wat zitten er prachtige en hoopgevende en briljante en ontroerende en confronterende bij. Ze zijn in de minderheid, en wellicht zullen ze dat altijd zijn, maar het minste wat we kunnen doen is elkaar erop wijzen als we menen ze op het spoor te zijn gekomen.
Keren we nog even terug naar Socrates, wanneer hij zich afvraagt hoe het de mensen zou vergaan die bevrijd worden van hun boeien en hun onwetendheid. Hij is daar heel duidelijk over: het zou pijn doen. Het doet pijn het oude en vertrouwde tot onwaarheid te moeten verklaren en los te moeten laten. Als we ons proberen te ontdoen van ideeën, idealen en verwachtingen die ons jarenlang geleid hebben als veilige bakens op een onrustbarende zee, dan kan het beangstigend zijn te moeten erkennen dat de vertrouwde bakens bedrieglijk blijken. We kunnen worden overvallen door verwarring, angst, woede en richtingloosheid. Maar ik geloof dat daar iets anders voor in de plaats kan komen, iets beters en echters, om dat lastige woord maar eens te gebruiken.
Socrates spreekt over onze toestand en de wereld waarin wij leven als over een gevangenis. Dat is het tegenovergestelde van vrijheid. Het kost inspanning kennis te verwerven en zicht te krijgen op het werkelijke, laat staan op het goede daarin. We kunnen denken wat we willen, dat is zowel een groot goed als een bron van kwaad. Veel vormen van denken die wij hebben aangeleerd, zijn voor verbetering vatbaar. We kunnen ook anders denken, opener, liefdevoller, minder alleen. ‘Je van je boeien bevrijden, je omkeren van de schaduwbeelden naar wat de schaduw werpt en het licht, uit het onderaardse opgaan naar de zon […]’2
Als het licht in de filmzaal aangaat, is dat niet het einde van het verhaal. Dan begint het pas. Laten wij verder gaan waar de romantische verhalen ophouden. Laat ons niet hetzelfde lot treffen als degene over wie Socrates zegt dat hij zijn leven op aarde verdroomt en versuft ‘en eer hij hier wakker is geworden, zal hij al in Hades zijn om voor altijd in te slapen’.3

Noten

1. Plato, Het Bestel 273
2. Ibid. 298
3. Ibid. 300

Copyright © 2011 Jan Drost

pro-mbooks1 : athenaeum