Leesfragment: Het volk bestaat niet

27 november 2015 , door Dick Pels

12 mei wordt Het volk bestaat niet. Leiderschap en populisme in de mediademocratie, het nieuwe boek van Dick Pels, gepresenteerd bij Spui25, met een minidebat. Vanavond kunt u al het voorwoord bij het boek lezen, en uw exemplaar reserveren.

Het populisme blijft verbazen en verontrusten. Is het een acute bedreiging van de vertegenwoordigende democratie, of juist een uitdaging aan het politieke bestel om zichzelf te vernieuwen? Dick Pels stelt dat er een nieuwe, optimistische elitetheorie van de democratie nodig is om de gevaarlijke kanten van het populisme te kunnen weerstaan. Maar de populistische kritiek op de geslotenheid van het parlementaire en partijenbestel is in veel opzichten terecht. Politieke elites zijn nuttig en nodig, maar zullen altijd neigen tot arrogantie en machtsmisbruik. Om dit gevaar te bezweren, kan de anti-elitaire en antipolitieke inslag van het populisme een belangrijke inspiratiebron zijn. Het paradoxale van de populistische uitdaging is dus dat de democratie tegelijkertijd meer elitair én meer populistisch moet worden. Niet de heerschappij van het volk (een populistische fictie) maar de wisselwerking tussen gekozen elites en burgers vormt het hart van de democratie.

Voorwoord: populisme als uitdaging

Wij zijn het volk. Maar wie zijn wij eigenlijk? De burger is de baas in de democratie. Maar zijn wij wel baas in eigen huis? Het volk als een enkelvoudig gegeven, dat soeverein is en zichzelf bestuurt, is net zoiets als de Nederlandse identiteit. Zo’n volk bestaat niet. De term ‘democratie’ is dus eigenlijk misleidend, zoals de socioloog J.A.A. van Doorn terecht heeft opgemerkt. De macht van het volk berust immers altijd bij een kleine minderheid van beroepsburgers, die als het goed is door de meerderheid van gewone burgers worden gekozen. Verkiezingen zijn er om de besten onder ons tot tijdelijke baasjes te maken en de slechterikken naar huis te sturen (throwing the rascals out). Democratie is dus vooral een manier om elites te selecteren, ze tijdens de rit bij de les te houden en, als ze hardleers blijken, door nieuwe te vervangen.
Maar ik blijf het woord ‘democratie’ toch gebruiken, omdat het nu eenmaal een universeel hoerawoord is, ik graag aan de goede kant sta, en ook niks beters kan verzinnen. Dat je geen democraat zou zijn is nog steeds een fors verwijt. Maar wij democraten moeten de letterlijke democratie wél blijven wantrouwen. Dat het volk aan de macht moet komen in plaats van de elite is immers de kerngedachte van rechtse én linkse populisten. Populistische democraten geloven dat het volk bestaat als een werkelijke gemeenschap, met een eigen cultuur en identiteit, en dat het baas moet zijn in eigen huis: eigen volk eerst. Liberale democraten menen daarentegen dat de democratie niet is uitgevonden om de volkseenheid te vestigen, maar juist om de verdeeldheid en de verschillen tussen de burgers zo goed mogelijk te organiseren.
Dat wil ook zeggen dat het populisme niet per se tegengesteld of vijandig is aan de democratie, maar eerder als haar radicale zelfkant moet worden beschouwd. Goed en kwaad liggen dichter bij elkaar dan velen graag zouden willen. Het populisme blijft daarom verbazen en verontrusten. Nog steeds weet de gevestigde politiek niet goed wat ze ermee moet aanvangen, hoe ze het moet benoemen en bestrijden. Is het populisme ‘extreemrechts’, ‘ver’ rechts, ‘erg’ rechts of alleen maar erg? Vormt het een acute bedreiging van de vertegenwoordigende democratie, of is het juist een uitdaging aan het politieke bestel om zichzelf te vernieuwen?
In dit boek wil ik de populistische handschoen opnemen. Mijn stelling is dat er een nieuwe, optimistische elitetheorie van de democratie nodig is om de gevaarlijke kanten van het populisme te kunnen weerstaan. Toch is de kritiek die populisten leveren op de geslotenheid van het gevestigde parlementaire en partijenbestel in veel opzichten ook verhelderend en terecht. Die kritiek is ook niet nieuw: zij onderstreept de onvermijdelijke tendens dat ook in het representatieve stelsel met zijn gekozen vertegenwoordigers, machthebbers de macht willen behouden en voor hun eigen individuele en partijbelangen willen aanwenden. Politieke elites zijn dus nuttig en nodig, maar vormen tegelijkertijd een potentieel gevaar voor het land. Om dit gevaar te bezweren, kan juist de anti-elitaire, antipolitieke, anarchistische inslag van het populisme een belangrijke inspiratiebron zijn.
Het is niet de enkelvoudige en soevereine volksmacht, maar de wisselwerking tussen elites en volk die het hart vormt van het democratische proces. De uitdaging van het populisme is om dit ‘verticale’ machtsevenwicht te verfijnen en de wisselwerking te intensiveren. Daarvoor is allereerst nodig dat de eliteposities en de functies van democratisch leiderschap duidelijker worden gemarkeerd, zodat politici en bestuurders autonomer en zelfbewuster gaan optreden, en weer trots worden op het vak van de politiek. Ter compensatie en als tegenwicht is tegelijkertijd meer zeggenschap nodig van onderop, in de vorm van meer directe democratie, zodat burgers hun vertegenwoordigers beter kunnen kiezen, controleren en ter verantwoording kunnen roepen. Het paradoxale van de populistische uitdaging is dus dat de democratie tegelijkertijd meer elitair én meer populistisch moet worden. Zij moet op zoek naar een nieuwe verticale balans tussen aristocratie en anarchisme.
Het moderne populisme is verre van een ongelukkig incident, maar vormt een complexe reactie op langlopende ontwikkelingen die onze samenleving individualistischer, internationaler, meritocratischer en mediagevoeliger hebben gemaakt. Het vormt de definitieve bezegeling van de ontzuiling die begon in de jaren zestig van de vorige eeuw. De grote rivieren van het klassieke ideologische driestromenland (het liberalisme, de christendemocratie en de sociaaldemocratie) zijn bezig hun bedding te verleggen. We zijn getuige van een dramatische vergruizing van het politieke midden en van het ontstaan van een nieuwe ideologische en electorale ‘ruimte op rechts’. Op die grootscheepse herverkaveling van politieke ideeën en politieke organisaties hebben de progressieve partijen tot nu toe nog geen adequaat antwoord kunnen vinden.
Behalve voor deze inhoudelijke uitdaging stelt het populisme ons voor een tweede grote uitdaging wat betreft de vorm van de politiek. Het treedt op in een nieuwe politieke stijl die past bij de mediademocratie en de tendens naar personalisering van de politiek. Populistische leiders blijken handige mediaspelers te zijn die de voordelen van de directe persoonlijke communicatie met burgers via de moderne beeld- en internetcultuur beter weten te incasseren dan de vertegenwoordigers van de ‘oude’ partijgebonden politiek. Een derde grote uitdaging ligt in de dynamiek van de moderne internationalistische kenniseconomie, die een nieuwe sociale en culturele scheidslijn trekt tussen hoger opgeleide winnaars en lager opgeleide verliezers, die uiteenlopende leefstijlen, smaken en politieke voorkeuren ontwikkelen. Terwijl de winnaars steeds linkser gaan stemmen, buigen de verliezers steeds meer naar rechts af. Lager opgeleiden voelen zich door deze ontwikkelingen eerder onbehaaglijk, verongelijkt en vernederd en zijn daardoor gevoeliger geworden voor de populistische retoriek van vreemdelingenvrees en nationale bescherming.
Elders heb ik geprobeerd om progressieve antwoorden te vinden op de uitdagingen van het nieuwe nationalisme (Een zwak voor Nederland, 2005), van de meritocratische cultuur (De economie van de eer, 2007) en van het debat over de islam en de vrijheden van godsdienst, onderwijs en meningsuiting (Opium van het volk, 2008). Dit boek is vooral gewijd aan de uitdaging van het populisme aan de democratie en aan het denken over politieke representatie, personalisering, leiderschap en charisma. De hoofdstukken 2 en 3 bevatten een kritiek op de de notie van de volkssoevereiniteit en schetsen het alternatief van de ‘verticale’ wisselwerkingsdemocratie. Hoofdstuk 4 volgt de transformaties van politiek leiderschap in de televisiecultuur, en laat zien hoe het mediapopulisme het politieke populisme voedt en begeleidt. In de hoofdstukken 5 en 6 verdedig ik de personendemocratie en bepleit ik het installeren van meer directe en participatieve zeggenschap in het huidige indirecte stelsel. Ik open dit boek met een meer algemene karakterisering van het moderne populisme als een vorm van ‘nationaal-individualisme’. Het naoorlogse populisme onderscheidt zich vooral van zijn fascistische voorgangers door de individualisering en commercialisering van het volk. Tussen het soevereine volk en de soevereine consument, tussen ‘eigen volk eerst’ en ‘ik eerst’ lijkt tegenwoordig niet zoveel ruimte te zitten.

***

Na zeven jaar te hebben gewerkt als freelance publicist, en vanaf 2006 als voorzitter van de linksliberale denktank Waterland, ben ik sinds 1 januari 2010 directeur van het Wetenschappelijk Bureau van GroenLinks. Veel mensen verbaasden zich over die stap, omdat ik me in het verleden bij herhaling sceptisch heb uitgelaten over het verschijnsel politieke partij. In een kwaliteitskrant verscheen zelfs een berichtje met de pest-kop ‘Zelfs Pels kan niet zonder een partij’. Ook in dit boek worden kritische noten gekraakt over politieke partijen. Ik blijf moeite hebben met de discipline en de (zelf)censuur die het politieke verenigingsleven soms vraagt van een geboren anarchist. Bovendien bevat dit boek denkbeelden over een meer personalistische democratie die veel GroenLinkser tegen de haren zullen instrijken. Nu is het de functie van een wetenschappelijk bureau om een luis in de pels te zijn, en standpunten te verwoorden die (nog) niet in het verkiezingsprogramma staan. Maar laat deze luis voor de zekerheid zeggen dat hij dit boek op persoonlijke titel heeft geschreven.
GroenLinks heeft het bestaande parlementaire en partijenstelsel nooit heilig verklaard, maar is altijd blijven openstaan voor de noodzaak tot verdieping en uitbreiding ervan met direct- democratische middelen. Van voorloperpartijen als de psp en de ppr erfde zij het programma van een ‘radicale democratisering’ van de samenleving. Maar de kaping door populisten van onderdelen ervan, zoals het referendum, heeft een groot deel van de achterban kopschuw gemaakt voor experimenten met directe democratie. ‘Alleen een radicale democratisering kan de dominantie van de elites breken’, aldus het pvv-programma. Nu GroenLinks door de zelfverklaarde woordvoerders van het volk zelf tot die elites wordt gerekend, is de neiging groot om alle democratisering, laat staan radicale, maar even in de ijskast te zetten.
Ik vind dat jammer. Het denken over democratie in Groen- Links en andere progressieve partijen lijkt stil te staan. Maar het slechtste wat we kunnen doen is ons uit vrees voor populistische besmetting vastklampen aan het bestaande systeem. Laten we juist nu de moed hebben om voorbij het bestaande te denken, en de democratische vernieuwingsgedachte terugkapen die ook tot onze eigen traditie behoort. Dat houdt in dat we het populisme niet eenzijdig moeten verketteren maar de democratische uitdaging ervan met open vizier tegemoet moeten treden.

***

In de afgelopen jaren kreeg de denklijn van dit boek geleidelijk vorm via een aantal eerder gepubliceerde stukken; hiervan is achterin een verantwoording opgenomen. Ik dank allen die als redacteur, debatleider of opponent met me hebben mee- of tegengedacht. Mijn Bezige Bij-redactrice Leonoor Broeder, mijn partner Baukje Prins en mijn bootbuurman Paul van Ommen dank ik voor hun kritische blik op eerdere versies.
De kerngedachte van de verticale of wisselwerkingsdemocratie is al te vinden in mijn boek Het democratisch verschil. Jacques de Kadt en de nieuwe elite (1993). Toen was er nog nauwelijks sprake van politiek populisme zoals we dat sinds 2002 in Nederland hebben leren kennen. Het is dan ook ongemakkelijk om te zien dat De Kadt door een populist als Martin Bosma in zijn boek De schijn-élite van de valsemunters (2010) tot huisgod wordt verklaard – hoewel dat alleen lukt door diens vrijzinnige socialisme, elitedenken en politieke relativisme vakkundig te verzwijgen. Dat De Kadt het fascisme een ‘nieuw mohammedanisme’ noemde, betekent niet dat die vergelijking eenvoudig kan worden omgekeerd. Zeker niet als we weten dat hij het waarheidsabsolutisme beschouwde als kern van de totalitaire mythe die hij in beide bestreed. Waarheidsabsolutisme is precies waar Wilders, Bosma en andere populisten zich aan bezondigen. Hun Nederlands cultuurfundamentalisme staat haaks op het individualisme van De Kadt, die beschaving vereenzelvigde met de moed om ‘te leven in het raadsel’. In dit boek volg ik daarom liever zijn roep om een nieuwe relativistische maar toch vastberaden elite, die de gematigden weet te wapenen en de onmatigen tot kalmte brengt. Zolang de populisten stem blijven geven aan wat De Kadt de ‘maagmens’ noemde, die alleen geïnteresseerd is in ‘autorijden en brullen’, is die oproep actueler dan ooit.

Copyright © 2011 Dick Pels

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum