Eén gedicht, één dichter en twee interviewers, daar draait het om bij In het hoofd van de dichter. 6 maart is er een nieuwe aflevering, ditmaal met Anneke Brassinga. We vroegen de interviewers om uit te leggen waarom haar werk de moeite waard is.
Wim Brands (dichter en bekend van o.m. het tv-programma Boeken) en Erik Lindner (dichter en recensent) spreken elke maand in het gezelligste try-out podium van Amsterdam met een dichter over het ontstaan van een kakelvers gedicht. Hun vijfde gast dit seizoen is Anneke Brassinga: waar komen haar ideeën vandaan? Welke voorwerpen inspireren haar? Wat gebeurt er in het hoofd tijdens het dichten? En wat gebeurt er in het hoofd van de toehoorder wanneer deze woord voor woord, zin voor zin de werkelijkheid van een wereld die alleen uit woorden bestaat wordt binnengesleept?
De reeks is geïnspireerd op Pearl Londons interviews met bekende Amerikaanse dichters, die hierna zijn gebundeld door Alexander Neubauer in Poetry in Person. Twenty-five Years of Conversation with America’s Poets. Zie ook: http://www.groene.nl/commentaar/2010-07-16/interviews
Ik wantrouw dichters die scheutig met woorden zijn.Hoe minder woorden hoe beter.Soms voldoet een regel: Lopen is uitgesteld vallen.Misschien wil ik wel dat een gedicht uiteindelijk alleen nog maar stilte is, of een gebaar, of een geste.Maar je moet natuurlijk nooit een slachtoffer van je eigen opvattingen worden.En daarom lees ik zo graag de gedichten van Anneke Brassinga.Omdat ze met woorden strooit, en dan nog meer woorden, omdat ze luidruchtig aanwezig is op de hoogste boomtak:
Fluit er een merel, dan voel ik geluk.Fluit er een merel ten hemel schreiend mooiin China terwijl ik niet in China ben;heeft naar verluidt men hier ter stede merelsook gehoord in het blauwe schemeruurvan 3 Februarij 1603; zal, naar verwacht magover zes weken, in mijn tuin hun lied weerklinken; stel dat ik al op weg zal zijngegaan, naar China, of het onbekendevoorbij de grens van mijn bestaan - hoe nu hierleven zonder geluk? (Uit: 'Roeping', Verschiet)
Fluit er een merel, dan voel ik geluk.Fluit er een merel ten hemel schreiend mooiin China terwijl ik niet in China ben;heeft naar verluidt men hier ter stede merelsook gehoord in het blauwe schemeruurvan 3 Februarij 1603; zal, naar verwacht magover zes weken, in mijn tuin hun lied weerklinken; stel dat ik al op weg zal zijngegaan, naar China, of het onbekendevoorbij de grens van mijn bestaan - hoe nu hierleven zonder geluk?
(Uit: 'Roeping', Verschiet)
Toen Anneke Brassinga de Constant Huygensprijs kreeg, sprak Tonnus Oosterhoff de lofrede uit. Hij zei tegen Anneke: ‘je wijst niet naar je boekenkast, je bent je boekenkast.’ Dat klopt. Ik ken niemand die zo erudiet is en daar zo bescheiden over doet als Anneke Brassinga.
Uit haar laatste bundel Ontij:
Geloof van doodgevroren zwanen het lichtskelet, de pluimen mantel lieflijkop de kale dijk, geloofhet pasgeboren schaapje, zwart ennat van sneeuw en jammerend alsof wijkwamen voor de slacht —
Al haar dichtbundels staan vol bomen. En die staan daar niet voor niets.
In een brief schreef ze: ‘schrijven is modderen, en het lukt alleen, het durven modderen, als je een min of meer zuiver geweten hebt’.
Op momenten van wishful thinking noem ik haar mijn literaire moeder.
In Het zere been: ‘Het kan niet vaak genoeg gezegd worden dat vertalen onmogelijk is, en dat het onmogelijke iets is dat mensen graag doen.’
Ook dat klopt. Je moet altijd doen wat niet kan. Anders heeft het leven geen zin.
Foto © Serge Ligtenberg