Leesfragment: Jij hebt iets leuks over je

07 juni 2011 , door Esther Gerritsen

Op 15 juni verschijnen de gebundelde columns van Esther Gerritsen, onder de titel Jij hebt iets leuks over je. Deze Nacht kunt u er alvast een stuk uit lezen.

‘Mooi mooi mooi’, schreef een lezer over de columns van Esther Gerritsen. Lezers kunnen nu genieten van haar columns uit onder andere Viva en Opzij, teksten voor de radio, artikelen in literaire tijdschriften en andere stukken.
Verrassende, herkenbare situaties en rake observeringen. Doodgewone ontmoetingen die toch net even anders zijn dan je dacht. Jij hebt iets leuks over je is een boek om van te genieten, even een traan bij weg te slikken, even bij te grinniken of over door te denken.

 

Mijn gedachten rondom de economische crisis

Wat een godsgruwelijk slecht idee om mij mijn mening te vragen over de economische crisis. Wat een godsgruwelijk slecht idee om überhaupt een kunstenaar zich daarover te laten uitspreken. De meeste kunstenaars zijn armoedzaaiers, zeker zij die meedoen aan obscure festivalletjes waar men op ludieke wijze de economische crisis wil belichten. Ploeterende kunstenbakkers die hun leven lang ver onder de balkenendenorm zullen blijven. Mensen die niet van geld houden. Want als ze er wel van zouden houden, zouden ze een probleem hebben of in ieder geval een ander beroep moeten kiezen.

Ik had van tevoren heel griezelige voorstellingen van wat er op zo’n festival als dit besproken zou worden. Ik stelde het me voor als een ouderwetse familieverjaardag. We zitten met z’n allen in een kring en we klagen. We klagen dat die lui in Den Haag er een zooitje van maken. We klagen over de mensen met de macht en de mensen met het geld.

De laatste tijd lijkt heel Nederland in zo’n verjaardag te zijn veranderd. Iedereen spreekt schande over het gedrag van de inhalige bankiers. De rijkelui hebben er een bende van gemaakt. De grote bazen worden ontslagen. Het is bijltjesdag. De machtigen moeten op het schavot.

Zelfs zij die nét iets meer spaargeld hadden dan de gemiddelde Nederlander, en die hun zuurverdiende centen op IJslandse banken hadden gezet, en hun geld dreigden te verliezen, zelfs deze mensen werden in enkele kranten verguisd en bespot. De inhalige smeerlappen, die de bank met de hoogste rente hadden uitgekozen, hoe durfden ze! Om nog maar te zwijgen van de mensen met aandelen. De beleggers! De honden. Je weet wel, zij die geen genoegen namen met een degelijke zilvervlootrekening, de vuile hebberds.

Haha, alleen zij die geen cent te makken hadden, leken even niets te verliezen te hebben – dachten ze – ja, de armelui stonden al snel te juichen bij het schavot. Daar waar de arbeiders en de kunstenaars elkaar vinden; daar waar we de rijken en de machtigen kunnen beschimpen.

Dat beschimpen van de rijken en de machtigen is iets waar ik mijn leven lang al erg droevig van word. Nee, dat is niet helemaal waar. Niet een leven lang. Ooit deed ik er nog wel enthousiast aan mee. Als tiener stond ik met mijn vriendinnen voor etalages van dure kledingzaken en dan gierden we het uit van het lachen om de prijzen die er werden gevraagd. We bescheurden ons dat mensen zo gestoord waren om zo veel geld aan een jurk uit te geven. Wij dachten dat we beter waren omdat wij het absurde inzagen van deze prijzen. Noem het armeluissnobisme. We deden ons stinkende best om op onze eigen wijze neer te kijken op de mensen … waar we tegen opkeken.

Maar dat hele beschimpen van ons had natuurlijk iets droevigs, en de droefheid neemt onmiddellijk weer bezit van me als de mensen in mijn omgeving gaan klagen over de rijken en de machtigen. Iets waar deze crisis steeds weer aanleiding toe lijkt te geven.

De bonussen moeten worden aangepakt en de topsalarissen aan banden gelegd, roept iedereen. Omdat je ergens moet beginnen? Wat zou het overzichtelijk zijn, als die handvol bankdirecteuren met het inleveren van hun vakantiegeld en kerstpakket de crisis kon verhelpen.

Maar, laten we nu eens eerlijk wezen, hoe is deze economische crisis eigenlijk begonnen? De crisis is begonnen omdat arme mensen huizen gingen kopen. En dat kan niet. Arme mensen kunnen geen huizen kopen, dat weet iedereen. En toch deden ze het. Toch kregen ze hypotheken. Maar niemand die hun dat verwijt … Zij zijn de slachtoffers die hun huizen uit moeten. Terwijl, als zij in de eerste plaats die huizen niet ín waren gegaan, als zij gewoon in hun armzalige huurflatjes waren blijven zitten, dan was er helemaal geen crisis geweest.

Maar zo redeneren wij niet. Het zijn de hypotheekverschaffers die beter hadden moeten weten. Hun verwijten wij deze praktijken waar ze zelf beter van werden.

Hebzucht mag de armen nooit verweten worden, de rijken wel. Sterker nog: het verlangen naar bezit heet bij een arm mens zelfs niet zo. Als zij iets willen hebben, heet dit ‘een prachtige droom’. Bij een rijk mens heet het ‘hebzucht’.

Het is dus belangrijk, wanneer je steeds rijker wordt in je leven, op tijd te stoppen met het verlangen naar meer bezit. Zeker als je in de volksmoraal aan de goede kant van de lijn wilt blijven.

Als Assepoester van een nieuwe jurk droomt, dan verwijt niemand haar dat, maar als haar zusters nóg een paar nieuwe schoenen willen, dan hebben wij daar weinig begrip voor.

Over schoenen gesproken, Imelda Marcos, de weduwe van voormalig president van de Filippijnen, Ferdinand Marcos, werd wereldberoemd dankzij haar enorme collectie schoenen. Zij is een spreekwoordelijk voorbeeld geworden van hebzucht en decadentie. Weinig mensen kunnen je nog uitleggen wat er precies mis was met het regime van de familie Marcos, maar iedereen kan je vertellen over de schoenenverzameling van Imelda.

In een documentaire over mevrouw Marcos neemt een vriendin het voor haar op. Zij begrijpt al die commotie over de schoenen niet. ‘Élke Filippijnse vrouw heeft veel schoenen’, zegt ze. ‘Wij, Filippijnse vrouwen vinden schoenen nu eenmaal heel belangrijk.’

Imelda zelf doet in die documentaire ook nog een poging haar bezit te verantwoorden. Het was nu eenmaal haar plicht, zei ze, om als een licht, een ster te zijn om de armen als voorbeeld te dienen …

Ik geloof niet dat velen sympathie voor deze redenering kunnen opbrengen, maar je hebt verdorie nog weleens kans ook dat ze gelijk heeft. Tenminste: dat het zo werkt. De jurken waar Assepoester over droomt, zal ze ergens moeten kunnen zien om ervan te kúnnen dromen.

Dolly Parton zegt: ‘I have to look the way my fans expect me to look.’ Dat zij elke ochtend uren nodig heeft om haar uiterlijk – letterlijk – op te bouwen, daar hebben haar fans respect voor. Sterker nog: dat verwachten haar fans. Wij – gewone stervelingen – kunnen haar onmogelijk nadoen, we hebben het geld voor die operaties niet, we hebben het geld voor die pruiken niet, we hebben de tíjd niet om ons elke ochtend door onze assistenten te laten optuigen. We hebben er vermoedelijk zelfs geen zin in. Maar godzijdank is daar het wonder Dolly Parton dat zich elke dag de moeite getroost om eruit te zien the way her fans expect her to look. Zij verbeeldt een droom. Dat is haar werk. Dat is haar plicht. En de Amerikanen – dat is hun talent – verwijten haar dat niet. Beschimpen haar er niet om. Bewonderen haar.

Rijkdom. Exorbitantie. Mateloosheid. Royaal. Buitenproportioneel. Het zijn woorden die me aantrekken. Ze vertegenwoordigen iets feestelijks.

In de Jordaan hier rijdt er vaak een oudere man rond, met een grote hoed op, in een enorme Amerikaanse slee. Het dak open, muziek aan. Soms chansons, soms country. Hij stuurt die enorme slee door al die onmogelijk kleine straatjes en de mensen kijken naar hem, zwaaien naar hem. Hij glimlacht beminnelijk.

De grap is dat iedereen wel een ouwe Amerikaanse slee kan kopen. En wie heeft er geen tijd om één ochtendje per week door de Jordaan te toeren. Het is geen onhaalbare droom. Wel is het een droom, een beeld dat je als kind zou kunnen hebben gehad; iets wat staat voor enorme rijkdom en wereldsheid. Als die man langs komt rijden, zie ik zijn droom. En al heb ik zelf niet die neiging om een eigen slee aan te schaffen – vooral wegens praktische bezwaren – wel zou ik graag eens met die man meerijden. Ik weet dat als ik bij hem in die auto zou zitten en wij ons rondje door de Jordaan zouden maken, ik me de koning te rijk zou voelen.

Feestelijke, onzinnige, onpraktische, buitenproportionele … schoonheid. De Amerikanen weten ervan. Zij hebben niet voor niets de grootste en onhandigste auto’s gemaakt die er bestaan.

De Amerikanen kunnen dromen. Dromen dat arme mensen huizen kunnen kopen. Maar dat kon dus niet. Niet iedereen kan Dolly Parton zijn. Wél kan iedereen een oud barrel kopen en ermee door de Jordaan rijden. Maar wie doet het? Wie besluit al zijn geld aan benzine en garagekosten uit te geven, en dan maar te bezuinigen op het avondeten? En in ieder geval te bezuinigen op praktisch voordeel.

Ik hoorde dat in India jongens met alle ramen potdicht in een bloedhete auto door de stad rijden, zodat iedereen denkt dat ze airconditioning hebben. Droevig of geweldig? Net zo ónpraktisch in ieder geval als met je open cabriolet op een dag in maart over de Hollandse snelweg.

En toch zou ik weleens in zo’n cabriolet mee willen rijden … Ja, liever dan met die jongens in India. Al hebben zij de publieke goedkeuring eerder aan hun kant. Een arme droom vinden we nu eenmaal sympathieker dan een rijke droom.

Toen Dennis Potter, de scenarioschrijver, zijn allerlaatste interview gaf, enkele weken voor zijn dood, sprak hij heel kort over rijkdom. ‘I travel first class, of course’, zei hij. ‘I love to have money’, zei hij in dat beschaafde Engels van hem. ‘I love to have money and I love spending it.’ Zoals hij dat zei, met zijn bleke, zieke gelaat, de vloeibare morfine naast hem, de champagne in zijn vergroeide hand, een sigaret in de andere … klonk het als een nobele wijsheid. Wat hij mee had was zijn prachtige Engelse uitspraak, maar wat hij vooral mee had was zijn ziekte. Stervenden mogen alles zeggen. In het licht van de naderende dood klinkt alles wijs en betekenisvol.

Er zijn veel mensen die van geld houden en er zijn nog meer mensen die houden van geld uitgeven. In Amerika hadden ze dus manieren gevonden om van geld te houden, het niet te hebben, en het toch uit te geven. Is het niet prachtig? Is het niet iets geweldigs in plaats van iets schandaligs?

Het cynische van het hele verhaal is dat hoe harder we roepen hoe schandalig die hebzucht is, dat mateloze geld uitgeven – hoe meer we daarnaar handelen – hoe slechter het met de economie zal gaan. Want om de economie te redden moeten we geld uitgeven. Nóg meer geld uitgeven. Vooral maar niet stoppen met geld uitgeven. Stimuleren die handel. Onbegrijpelijk maar waar: onze economie heeft er het meest aan als wij morgen allemaal een nieuwe auto gaan kopen. Terwijl ons tegelijkertijd wordt gezegd dat het de hebzucht is die ons in de afgrond heeft gestort. Die goeie ouwe hebzucht, zoals een Amerikaanse voormalig huisbezitter pas nog verzuchtte.

Ik geef het toe, ook ik vind het verwarrend, een economische crisis. Ik weet niets van geld, want ik ben een kunstenaar in de marge, maar ik hou er wél van. Ik ben dol op geld. And I love spending it. Ik heb het verkeerde beroep gekozen. Ik word maar niet rijk.

Maar mijn gedachten zijn vrij, soms, en ik weiger mee te doen aan het beschimpen van het geld, het beschimpen van de macht en het beschimpen van hen die het geld en de macht bezitten.

Laten ze er iets moois mee doen.

En nu: laten we vieren dat we ons geld uit hebben gegeven en dat het op is. Het geld is op. Leve het geld!

© Esther Gerritsen en Uitgeverij De Geus, 2011

Uitgeverij De Geus

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum