Leesfragment: Man meisje dood

27 november 2015 , door Rik Launspach

25 augustus verschijnt de tweede roman van Rik Launspach, Man meisje dood. Vanavond kunt u de eerste pagina's al lezen. En uw exemplaar reserveren.

Gelegenheidsdrugsdealer en student taalwetenschappen Amadeus de Ru wordt hopeloos verliefd op het mysterieuze duo Tatja en Puck. Er ontwikkelt zich een gecompliceerde driehoeksverhouding die fataal afloopt. Achtervolgd door schuldgevoelens onderneemt Deus een gevaarlijke reis naar het Oosten, waar hij na een aantal omnzwervinge vriendschap sluit met een papaverboer. Samen zetten ze een lucratieve handel van geestverruimende middelen op. De zaak loopt zo goed dat hij zich geruime tijd onderwereldkoning van Amsterdam kan noemen. Zijn ondergang wordt ingeluid tot hij een verboden relatie krijgt met de dochter van zijn compagnon. Dit luidt zijn ondergang in.

Zeventien jaar later belandt Amadeus voor een tweede maal in de Afghaanse opiumvelden, ditmaal als codespecialist in dienst van de navo. Dan komt hij voor een ultieme morele keuze te staan. Is hij loyaal aan het Westen of aan zijn oude vrienden?

Man, meisje, dood is een duizelingwekkende roman over een grote liefde, een geniaal computerprogramma, en de oeroude strijd tussen Oost en West. 

N.B. Meer lezen? Zie de voorpublicatie bij de uitgeverij.

0

Mensen die zeggen dat haat en liefde vlak bij elkaar liggen, hebben er niets van begrepen.
Het zou hem werkelijk geen reet kunnen schelen als het rechterportier open zou springen en hij Tatja bloedend op het wegdek van de d550 achter zou moeten laten. De woede zat als een prop in zijn keel, hij nam de bocht van de afslag veel te hard. Ze zat onbeweeglijk naast hem op de versleten bekleding van de Renault Clio, een beeld van marmer dat af en toe heen en weer schokte door de kuilen in de weg. Hij nam aan dat zij hem deze nacht ook bloedend op het asfalt zou achterlaten als ze de kans kreeg.
Hij gaf gas, een eenzame vrachtwagen claxonneerde omdat hij onzorgvuldig inhaalde.
‘Misschien moet ik even rijden?’ Vanaf de achterbank stak Puck haar hoofd naar voren.
Hij gaf geen antwoord, de huurauto stond op zijn naam. Het was niet erg als je met deze bak zou verongelukken, dacht hij, waarschijnlijk kreeg je er een betere voor terug met de reisverzekering die hij voor vertrek had afgesloten bij de anwb.
‘Volgens mij moet ze het even overnemen. Zij heeft nauwelijks iets gedronken.’ Tatja keek hem niet aan, het harde stenen hoofd bewoog niet, maar de stem ging bij ‘zij’ iets omhoog. Zíj heeft niets gedronken, maar de lul met die alcoholkegel aan het stuur wel.
Hij zei niets terug, wist zeker dat Puck net zoveel van die kloterige Turkse ouzo had gedronken als hij, misschien wel meer. In het licht van de koplampen flitste een bord voorbij. ‘Intepe’ stond er. Zonder vaart te minderen stoof hij langs gesloten gevels, een dorpsplein met platanen, een donkere supermarkt.
‘Amadeus. Laten we even ruilen.’
‘Nee.’ De afstand tussen hen was even tastbaar als de eveneens gehuurde, dikke zweetlucht die uit de bekleding opsteeg als je ging verzitten. Hij voelde dat Tatja over haar linkerschouder een blik wisselde met haar vriendin op de achterbank. ‘Rij dan in elk geval iets zachter.’
‘Ik mag hier honderd.’ Hij staarde naar de lichtmasten die ritmisch de nacht in stukjes hakten. In het oranje schijnsel zag hij het spookgezicht van Puck als een waarschuwingslamp in zijn spiegeltje elke paar seconden aan- en uitgaan, tot ze de bebouwde kom uit schoten en ze opnieuw de mediterrane duisternis in doken. Wat is het – dat verlangen om een ander pijn te doen, een geliefde te vertrappen? Hoe moeilijk was het om zijn voet van het gas te halen en Puck te laten rijden? Moeilijk. Onmogelijk. Toegeven was geen optie. De drift dwong hem een doodlopende steeg in. Zoals bij elk conflict wist hij zeker dat dit de laatste ruzie was die hij met Tatja zou hebben. Hierna was er niets meer, behalve een onherroepelijke breuk. Vertrek. Scheiding. Vervangend vervoer.

1

‘Jullie hebben mij gebeld. Niet andersom.’
‘U heeft vast wel een idee waarom.’
‘Ik ken het land een beetje.’
‘U spreekt de taal.’
‘Eén van de talen.’
Iemand in een blauw uniform bladerde door een dikke ringband met een gemarmerde grijze kaft. De dossiermap zou zo uit een boekhouderskantoor kunnen komen.
‘U spreekt en schrijft vloeiend Dari en verstaat Pasjtoe en Urdu.’
‘Ja. Maar ik heb geen verstand van muziek.’
‘Pardon?’
‘Meestal is dat de tweede vraag die mensen stellen. Of ik goed piano kan spelen.’
‘Omdat u Amadeus heet?’
Hij gaf geen antwoord.
‘U bent twee keer in Afghanistan geweest?’
‘Wat staat daar nog meer in?’
‘Dat is voor dit gesprek niet relevant.’
‘Vallen die gegevens niet onder de privacywet?’
‘Ook dat is niet relevant. Het is begrijpelijk dat een toekomstige werkgever informatie inwint over de mensen die hij van plan is in te huren.’
‘Het kan zijn dat ik het daar niet mee eens ben.’
‘Dat zouden we heel jammer vinden. Personeel met uw expertise is schaars.’
‘Ik ben blij dat te horen.’
‘Het staat u vrij om de vraag niet te beantwoorden.’
‘Ik ben er een paar keer geweest tussen ’93 en ’98. Daarna werd het te gevaarlijk omdat de taliban westerlingen gingen oppakken.’
‘Het land was verwikkeld in een burgeroorlog, in 1993. Waarom bent u toch gegaan?’
‘In Herat viel het wel mee. En ik vond het een noodzakelijke aanvulling op mijn studie.’
‘Hoezo?’
‘Ik wilde de taal goed leren spreken.’
‘Farsi had u ook kunnen spreken in Iran.’
‘Dat land was op dat moment nogal antiwesters. In Afghanistan hadden ze het te druk om zich met mij bezig te houden. Ze lagen vooral met elkaar overhoop.’
‘Uw verblijf daar was niet zonder risico’s.’
Deus zweeg. Hij wilde er niet over praten. Ze zouden er toch niets van begrijpen. Het waren juist de risico’s waarom hij was gegaan.
‘Bent u bereid om een voorbereidende training te volgen voor uw vertrek?’
‘Dat hangt helemaal af van het salaris dat jullie van plan zijn te betalen.’

Nog dezelfde maand stond hij met een plunjezak voor de poort van een kazerne ergens op de Veluwe. Daar werd hij doorgezaagd over lokale opbouworganisaties, veiligheidsinstructies, bevelstructuur, gedragsregels en stressmanagement. Ook kreeg hij een korte training over wat hij moest doen als hij onder vuur kwam te liggen. Hij ging mee met een peloton naar de hei om te oefenen voor een hinderlaag. Tussen de bomen stonden vrijwilligers uit Otterlo met plakbaarden en kaftans.
Na drie weken stapte hij op een mistige herfstdag in Eindhoven aan boord van een toestel van Martinair. Het verkeersvliegtuig was voor een kwart gevuld met defensiepersoneel, de deur naar de cockpit bleef de hele vlucht open. Nadat een paar landmachtofficieren waren opgestaan om de piloten op hun schouders te slaan, durfde hij ook. Hij mocht op de stoel van de boordwerktuigkundige gaan zitten.
‘Leuk. Bedankt,’ zei hij.
De vliegeniers knikten afwezig. Afgezien van start en landing was luchttransport een uitermate saaie manier van voortbewegen.
Het was even stil, iemand draaide aan een knopje.
‘Hoe hard gaat ie?’ vroeg Deus na een tijdje om maar iets te zeggen.
‘Mach 0.82.’
Geen idee wat dit betekende, maar blijkbaar zagen ze hem aan voor een luchtmachtjongen die aan een half woord jargon genoeg had. Op de een of andere manier vond hij het wel prettig. Hij moest nu vooral niet ‘Oké, dat is best hard’ zeggen, dat was alles.
‘Vermogen?’ vroeg hij daarom.
‘310 tot 350 per motor, ongeveer. Wat gaat u doen in Afghanistan?’
‘Geen idee.’
De piloot moest lachen. ‘U mag het zeker niet zeggen.’
‘Roger.’
‘U bent een burger.’
‘Hoe weet u dat?’
‘De manier waarop u “Roger” zegt. Dat doen alleen nubu’s die indruk willen maken.’
‘U heeft helemaal gelijk. Wat is een nubu?’
‘Een nutteloze burger.’
‘En mach 0.82?’
‘Dat betekent dat deze sigaar rond de duizend kilometer per uur kan.’
‘Dat is best hard.’
‘Wilt u het eens proberen?’ De piloot wees naar de twee gashendels in de middenconsole.
Deus aarzelde. Hij dacht aan de negentig mensen achterin.
‘Kom op. Het kan geen kwaad. Alles is elektronisch beveiligd.’
Deus boog voorover en legde zijn hand op de bediening. Het voelde als de versnellingspook van een heel grote auto; de dubbele hendel was zo geconstrueerd dat je de motoren apart kon bedienen, maar ook simultaan.
Hij duwde de hefboom voorzichtig naar voren, het toestel sprong voelbaar vooruit.
Geschrokken liet hij los.
De piloten grijnsden. ‘Tweehonderd ton aluminium, composiet, kerosine en mensenvlees. Maar het is net alsof je op een brommer zit.’

’s Nachts maakten ze een overstap in Dubai. Formeel bestond de tussenstop niet want het emiraat was neutraal in het conflict tussen de navo en de taliban. Maar de regering had baat bij rust in de regio, en stond daarom toe dat de Alliantie een vliegveld bij de hoofdstad gebruikte, als ze het maar niet aan de grote klok hingen. Het was dus een tussenstop, dat viel niet te ontkennen, maar waar het precies was, wist zogenaamd niemand. Vanaf de landingsstrip hadden ze vrij uitzicht op de signaallichten van het hoogste gebouw ter wereld.
Een onderofficier in camouflagetenue klom op een flightcase, zei ‘mannen’, en ‘welkom’, en wees naar een hek waarachter ze straks moesten wachten tot er een Hercules zou komen voor de etappe naar Kandahar.
Ze werden naar een hangar gedirigeerd waar onder fel neonlicht de standaarduitrusting lag, in kratten van twee bij twee meter. Helmen en scherfvesten, wapens met namen op labels. Opeens liepen die gewone, aardige kerels die voor hem in de Martinair-charter hadden gezeten, allemaal rond met een klein kanon. Met een sprong kwam de missie dichterbij, hoewel het nog minstens drie uur vliegen was naar de Afghaanse grens.
Ondanks de temperatuur trok iedereen zonder mokken de complete outfit aan, inclusief de kogelwerende stalen borst- en rugplaten die het scherfvest loodzwaar maakten. Deus maakte een stapeltje van zijn spullen omdat ze toch een poos moesten wachten. Binnen een kwartier had hij daar spijt van, want toen de onderofficier ze voorging naar de wachtbarakken, stroomde de hangar snel leeg, en had hij handen tekort om zijn eigen bagage plus de stapel spullen mee te nemen. Toen hij eindelijk buitenkwam, verdwenen de laatste manschappen net om de hoek, vloekend en zwetend draafde hij erachteraan. Hij had geen zin om te verdwalen op een donker vliegveld dat officieel geen vliegveld was.

Vanuit de lucht leek Kamp Holland op een artilleriestelling uit de achttiende eeuw; een rechthoek van een paar vierkante kilometer, een buitenring van opgeworpen aarde en staalgaas, met op elke hoek een mitrailleursnest in een toren, en een binnenring met zandzakken en wachtposten. Onder aan de vliegtuigtrap bleef hij even staan. De weidsheid van het landschap, de hete wind die als een kappersföhn het fijne, rode stof zijn kraag in blies, de blauwe bergen aan de rand van de vlakte onder het wit en azuur van de lucht; hij dacht dat ie deze dingen vergeten was, maar het zat nog allemaal in hem, als de herinneringen die je overspoelen tijdens het bekijken van vakantiefoto’s uit een vorig decennium.

‘U moet hier helemaal niet zijn. U bent te vroeg.’
Een beetje zenuwachtig opende de corpulente majoor het portier van de landrover die de passagiers naar de tenten had gebracht. ‘Kan ik u een kopje thee aanbieden in mijn kantoor?’
Deus was het er helemaal mee eens dat hij hier niet zou moeten zijn. Na in Dubai een hele nacht te hebben doorgebracht in een plastic stoeltje onder een knipperende tl-balk, drie uur op een bankje van zeildoek in een schuddend transportvliegtuig van de Australische luchtmacht en nog eens twee in een omgebouwde Friendship, voelde hij zich goor en moe en begon hij te twijfelen aan de arbeidsomstandigheden die hem ooit, ver weg in Den Haag, zo riant hadden geleken:
‘Natuurlijk betaalt Defensie, boven op uw vaste salaris, alle reis- en verblijfkosten.’ Helaas hadden de heren in uniform er niet bij gezegd hoe de reis zou verlopen en dat ze met verblijf een veldbedje in een slaaptent bedoelden.

‘Ik moest me melden bij Meesman.’ Hij wierp een blik op het klittenbandje boven de linkeruniformzak. ‘En dat bent u.’
‘Ja. U heeft een plaats in een van onze chalets.’
‘O.’ Een chalet. Hij dacht aan iets Zwitsers, met stevige muren van ongeschaafde bomen, het tegenovergestelde van een tent.
‘De container waar u slaapt staat aan de andere kant van tk.’ Ze waren dol op afkortingen, de militairen. tk stond voor Tarin Kowt. Op de Veluwe was Deus een luitenant tegengekomen die louter in abbreviaties sprak. Als ze bijvoorbeeld zo snel mogelijk met een Bushmaster van Harderwijk naar Otterlo moesten, zei ie: ‘We gaan met de Buma asap van Hwijk naar Olo.’ In het begin was Deus in de lach geschoten, maar inmiddels kon hij het militaire jargon beter waarderen. Ze waren, net als hij, verliefd op samengebald idioom, krachtvoertaal.

‘Heeft u honger?’ Meesman bracht hem naar een grote, lage kantine die bestond uit aan elkaar gekoppelde bomvrije containers van witgeverfd staal. Er draaiden airco’s, er waren gekoelde vitrines met kwarkgebak en yoghurt, een selfservicebuffet met lamskoteletjes en een saladbar. De beleidsmakers van Defensie begrepen dat niets zo belangrijk was voor het moreel als de catering. In een hoek stond een cameraploeg van de nos, ze interviewden het Koreaanse kantinepersoneel. ‘O, yes,’ zei de ober in zijn smetteloze mintgroene uniform. ‘nato is taking care of Afghanistan, but we are taking care of nato.’
‘Ik heb uw proefschrift nog gegoogeld,’ zei Meesman terwijl ze hun handen wasten met desinfecterende zeep.
‘Ze noemden u de Chomsky van de Lage Landen.’
Deus knikte. Hij voelde zich oud. Hij was een lemma op Wikipedia geworden. In de tijd dat hij zelf studeerde, waren Chomsky’s publicaties al een soort mastodontenproza. De beroemde hoogleraar uit Massachusetts schreef in de jaren zestig en zeventig opzienbarende artikelen en boeken over de principes die alle talen ter wereld mogelijk met elkaar gemeen hadden. Als je erin zou slagen deze overeenkomsten te benoemen, had je een programma in handen waarmee je elke vreemde taal in een oogwenk door een machine kon laten vertalen. Niet specifiek begrippen als ‘man’ of
‘vis’, of ‘eten’ want simpele woordenlijstjes konden door elke computer worden geproduceerd, maar de grammatica, de zinsbouw, de syntaxis, die immers de essentiële volgorde bepaalden, dus of de man de vis at, of omgekeerd de vis de man verorberde.
In de afgelopen veertig jaar was het Chomsky niet gelukt zijn theorie te bewijzen.
Deus ook niet.
‘Ik denk dat ze hier heel blij met u zullen zijn.’
‘Waarom?’
‘We lopen tegen de grenzen op van wat we kunnen, op taalgebied.’

Copyright © 2011 Rik Launspach
Copyright auteursportret © Michiel Voet

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum