Leesfragment: Ons feilbare denken

01 februari 2012 , door Daniel Kahneman
| |

Dit weekend verschijnt Daniel Kahnemans Ons feilbare brein (Thinking, Fast and Slow, vertaald door Peter van Huizen, Jonas de Vries), dat al in verschillende Amerikaanse, maar ook Nederlandse media zeer werd geprezen. Wij brengen een uitgebreid fragment.

Psycholoog Daniel Kahneman is de grondlegger van de gedragseconomie en de geluksstudies. Hij maakte korte metten met het idee van de rationeel calculerende mens die in zijn eigen voordeel handelt. Daarvoor in de plaats introduceerde hij de feilbare menselijke psyche in de economie, gekenmerkt door gebrekkig oordeelsvermogen in onzekere omstandigheden.

Voor zijn baanbrekend onderzoek won hij in 2002 als eerste psycholoog de Nobelprijs voor de economie.
Kahnemans onderzoek heeft grote invloed gehad op auteurs als Malcolm Gladwell (Het beslissende moment), Nassim Taleb (De zwarte zwaan) en Steven Levitt (Freakonomics). Nu verschijnt het langverwachte standaardwerk van Kahneman zelf, dat toegankelijk en verhelderend laat zien hoe ons denken werkt.
Hij introduceert in dit boek ‘de machinerie van ons denken’. Twee systemen beïnvloeden de manier waarop we denken en beslissen: systeem 1 is snel, intuïtief en emotioneel, systeem 2 is traag, weloverwogen en logisch-rationeel. Hij legt uit wanneer we op onze intuïtie kunnen vertrouwen en wanneer we juist onze ratio moeten aanspreken.
Kahneman biedt in een levendige dialoog met de lezer nieuwe en praktische inzichten over de keuzes die we in ons leven maken.

 

Inleiding

Elke schrijver heeft wel een omgeving in gedachten waarin lezers van zijn of haar werk iets aan die lectuur kunnen hebben. In mijn geval is dat het spreekwoordelijke koffieapparaat waarbij meningen en roddels worden uitgewisseld. Ik hoop dat ik de woordenschat van mensen kan verrijken wanneer ze het hebben over andermans oordelen en keuzen, of over de nieuwe beleidsplannen van hun bedrijf of de beleggingsinitiatieven van een collega. Waarom zouden we ons druk maken over roddels? We doen dat omdat het veel gemakkelijker en plezieriger is de fouten van anderen tegen het licht te houden dan diezelfde dienst aan jezelf te bewijzen. Jezelf vragen stellen over je opvattingen en wensen is altijd een moeilijke zaak, vooral wanneer je daar het meest behoefte aan hebt, maar we kunnen ons voordeel doen met gefundeerde opinies van anderen. Velen van ons bedenken al van tevoren hoe vrienden en collega’s onze keuzen zullen beoordelen; daarom zijn de kwaliteit en de inhoud van deze beoordelingen van belang. Het vooruitzicht van intelligente roddels is een krachtig motief voor serieuze zelfkritiek, krachtiger dan oudejaarsvoornemens om je besluitvorming op het werk en thuis te verbeteren.
Om een goede diagnose te stellen moet een arts zich een grote verzameling namen van ziekten eigen maken, waarbij elke benaming verband legt tussen het idee van een ziekte met zijn symptomen, mogelijke achtergronden en oorzaken, mogelijke ontwikkelingen en gevolgen, en mogelijke ingrepen om die ziekte te genezen of te verlichten. Een van de dingen die een dokter moet leren, is de taal van de geneeskunde. Ook een dieper begrip van oordelen en keuzen vereist een rijkere woordenschat dan in de dagelijkse taal beschikbaar is. De hoop op gefundeerde roddels is gebaseerd op de veronderstelling dat er herkenbare patronen zijn in de fouten die mensen maken. Stelselmatige fouten komen onder bepaalde omstandigheden voorspelbaar terug. Wanneer een knappe en van zelfvertrouwen blakende spreker op het podium springt, mag je verwachten dat het publiek zijn uitspraken gunstiger zal beoordelen dan hij verdient. De beschikbaarheid van een diagnostische term voor deze neiging – het haloeffect – maakt het gemakkelijker dit effect te voorspellen, te herkennen en te begrijpen.
Wanneer iemand je vraagt waar je aan denkt, kun je die vraag normaal beantwoorden. Je gelooft dat je weet wat er in je hoofd omgaat, wat vaak inhoudt dat de ene bewuste gedachte op een ordelijke manier leidt tot de volgende. Maar dit is niet de enige manier waarop we denken en ook niet de meest gebruikelijke manier. De meeste indrukken en gedachten komen in de bewuste ervaring naar voren zonder dat je weet hoe ze daar terecht zijn gekomen. Je kunt niet nagaan hoe je erachter bent gekomen dat er een lamp op je bureau staat, hoe je een spoor van irritatie hebt opgemerkt in de stem van je vrouw over de telefoon, of hoe je een dreigend verkeersprobleem hebt omzeild voordat je je daarvan bewust was. De mentale arbeid die indrukken, intuïties en een groot aantal beslissingen voortbrengt, speelt zich af in stilte.
Veel van wat in dit boek wordt besproken, heeft te maken met intuïtieve vooringenomenheden (of korter: biases). Maar de nadruk op fouten houdt geen miskenning in van de menselijke intelligentie, evenmin als de aandacht voor ziekten in medische handboeken het bestaan van een goede gezondheid ontkent. De meeste mensen zijn meestal gezond, en de meeste van onze oordelen en handelingen zijn meestal passend. Bij het besturen van ons bestaan laten we ons normaliter leiden door indrukken en gevoelens, en het vertrouwen dat we stellen in onze intuïtieve opvattingen en voorkeuren is doorgaans gerechtvaardigd. Maar niet altijd. Niet zelden blaken we van zelfvertrouwen terwijl we het bij het verkeerde eind hebben, en een objectieve waarnemer zal onze fouten eerder waarnemen dan wijzelf.
Mijn doel met de gesprekken rond het koffieapparaat is dus het versterken van ons vermogen om beoordelings- en keuzefouten te herkennen en te begrijpen, bij anderen en uiteindelijk bij onszelf, door een rijkere en preciezere taal aan te bieden om deze fouten te bespreken. Minstens in een aantal gevallen kan een nauwkeurige diagnose leiden tot een tussenkomst die de schade van een verkeerd oordeel of keuze beperkt.

Hoe het begon

In dit boek presenteer ik mijn huidige inzichten in oordeelsvorming en besluitvorming, die ik ontwikkeld heb op basis van psychologische ontdekkingen in de laatste decennia. Maar de centrale ideeën in dit boek gaan terug tot de fortuinlijke dag in 1969 waarop ik een collega had uitgenodigd als gastspreker in een door mij geleid seminar aan de Psychologische Faculteit van de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem.
Amos Tversky werd gezien als een rijzende ster op het gebied van onderzoek naar besluitvorming – eigenlijk blonk hij uit in alles wat hij ondernam – dus wist ik dat er heel wat interessants te beleven zou zijn. Veel mensen die Amos kenden, dachten dat hij de intelligentste persoon was die ze ooit ontmoet hadden. Hij was briljant, goed van de tongriem gesneden en charismatisch. Hij had ook een uitstekend geheugen voor grappen en wist ze uitzonderlijk goed te gebruiken om een punt in zijn betoog te verduidelijken. Als Amos erbij was, kon het nooit saai worden. Op dat moment was hij tweeëndertig en ik vijfendertig.
Amos vertelde het gezelschap over een lopend onderzoeksprogramma aan de Universiteit van Michigan om antwoord te krijgen op de vraag: hebben mensen goede intuïties op het punt van statistiek? We wisten al dat mensen gevoel hebben voor grammatica. Op vierjarige leeftijd past een kind in zijn spreken al moeiteloos grammaticale regels toe, hoewel hij er geen idee van heeft dat zulke regels bestaan. Hebben mensen ook zo’n intuïtief gevoel voor de basisprincipes van statistiek? Amos rapporteerde dat het antwoord een gematigd ‘ja’ was. We hadden een levendig debat in het seminar en kwamen uiteindelijk tot de conclusie dat een gematigd ‘nee’ toepasselijker was.
Amos en ik hadden de uitwisseling erg gewaardeerd en geconcludeerd dat intuïtieve statistiek een interessant onderwerp was en dat het leuk zou zijn het gezamenlijk te verkennen. Die vrijdag lunchten we samen in Café Rimon, de geliefkoosde pleisterplaats van bohemiens en hoogleraren in Jeruzalem, en maakten we een plan voor een onderzoek naar de statistische intuïties van hoogopgeleide onderzoekers. In het seminar waren we tot de conclusie gekomen dat onze eigen intuïties tekortschoten. Ondanks het feit dat we jarenlang statistiek hadden onderwezen en gebruikt, hadden we geen intuïtief gevoel ontwikkeld voor de betrouwbaarheid van statistische resultaten uit kleine steekproeven. Onze subjectieve beoordelingen waren vooringenomen: we waren veel te snel bereid om onderzoeksgegevens op grond van ontoereikend bewijs te accepteren, en in ons eigen onderzoek geneigd om te weinig waarnemingen te verzamelen. Het doel van ons onderzoek was na te gaan of andere onderzoekers aan hetzelfde manco leden.
We stelden een enquête op met realistische scenario’s van statistische kwesties die zich in onderzoek voordoen. Amos verzamelde de reacties van een groep deskundige deelnemers tijdens een bijeenkomst van de Society of Mathematical Psychology, onder wie de auteurs van twee statistische handboeken. Zoals we verwachtten, bleken onze deskundige collega’s, net als wijzelf, veel te optimistisch aan te kijken tegen de kans dat het resultaat van een experiment met een kleine steekproef succesvol gerepliceerd kon worden. Ze gaven ook een heel verkeerd advies aan een fictieve postdocstudent over het aantal waarnemingen dat ze zou moeten verzamelen. Zelfs statistici waren geen goede intuïtieve statistici.
Tijdens het schrijven van het artikel waarin deze gegevens gerapporteerd werden, ontdekten Amos en ik dat we goed en prettig samenwerkten. Amos was altijd heel grappig en zijn aanwezigheid maakte ook mij vrolijk, zodat we met plezier urenlang serieus aan het werk konden blijven. Het genoegen dat we aan de samenwerking ontleenden, maakte ons uitzonderlijk geduldig; het is veel gemakkelijker om naar perfectie te streven als je je nooit verveelt. En wat misschien het belangrijkste was: wanneer we samen bezig waren, legden we onze kritische wapens neer. Amos en ik waren allebei kritisch en gebrand op discussie, hij nog meer dan ik, maar in de jaren van onze samenwerking heeft geen van ons ooit iets zomaar van tafel geveegd wat de ander naar voren bracht. Een van mijn grote vreugden van de samenwerking met Amos was juist dat hij vaak een scherper zicht had op de waardevolle kern van mijn vage ideeën dan ikzelf. Amos dacht logischer dan ik, met een oriëntatie op theorie en een feilloos gevoel voor richting. Ik was intuïtiever en geworteld in de waarnemingspsychologie, waaraan we veel ideeën ontleenden. We stemden voldoende overeen om elkaar gemakkelijk te begrijpen en we waren voldoende verschillend om elkaar te verrassen. We ontwikkelden een werkwijze waarbij we veel van onze werkdagen met elkaar doorbrachten, vaak tijdens lange wandelingen. Veertien jaar vormde onze samenwerking het hart van ons bestaan, en het werk dat we in die jaren samen deden, was het beste dat elk van ons ooit tot stand heeft gebracht.
We kwamen al snel op werkvormen die we vele jaren lang in stand hebben gehouden. Ons onderzoek was een gesprek waarin we vragen bedachten en onze intuïtieve antwoorden samen onder de loep namen. Elke vraag was een klein experiment en we voerden een groot aantal experimenten uit op een enkele dag. We zochten niet doelbewust naar de juiste antwoorden op de statistische vragen die we stelden. Ons doel was het intuïtieve antwoord vast te stellen en te analyseren, het eerste antwoord dat ons te binnen schoot, het antwoord dat ons op de tong brandde, zelfs wanneer we wisten dat het verkeerd was. We geloofden – naar bleek terecht – dat elke intuïtie die wij tweeën gemeen hadden ook bij andere mensen zou leven, en dat het gemakkelijk zou zijn de effecten van die intuïties op oordelen aan te tonen.
Op een bepaald moment ontdekten we tot onze grote vreugde dat we dezelfde dwaze ideeën hadden over het toekomstige beroep van verschillende peuters die we allebei kenden: we konden de graag debatterende driejarige advocaat aanwijzen, de wereldvreemde professor en de invoelende en licht bemoeizieke psychotherapeut. We wisten natuurlijk dat deze voorspellingen absurd waren, maar we vonden ze niettemin interessant. Het was ook duidelijk dat onze intuïties werden ingegeven door de gelijkenis van elk kind met het culturele stereotype van een beroep. Deze vermakelijke oefening hielp ons bij het ontwikkelen van een theorie waar we op dat moment mee rondliepen, over de rol van gelijkenis bij voorspellingen. Vervolgens hebben we deze theorie getoetst en verder ontwikkeld in tientallen experimenten, zoals in het volgende voorbeeld.
‘Bij het nadenken over de onderstaande vraag verzoeken we u ervan uit te gaan dat Steve willekeurig is gekozen uit een representatieve steekproef.

Iemand is door een buurman als volgt omschreven: ‘Steve is heel verlegen en teruggetrokken, onveranderlijk behulpzaam maar met weinig belangstelling voor mensen of voor wat er in de wereld gebeurt. Hij is zachtmoedig en ordelijk, met behoefte aan structuur en regelmaat en met een hartstocht voor details.’ Is Steve eerder een bibliothecaris of een boer?

Dat Steve’s persoonlijkheid gelijkenis vertoont met het stereotype van een bibliothecaris is iedereen direct duidelijk, maar even relevante statistische overwegingen worden bijna altijd over het hoofd gezien. Is het bij u opgekomen dat er in de Verenigde Staten meer dan twintig keer zoveel mannelijke boeren dan mannelijke bibliothecarissen zijn? Omdat er zoveel meer boeren zijn, is het bijna zeker dat er meer zachtmoedige en ordelijke figuren op een tractor zitten dan achter de informatiebalie van een bibliotheek. We hebben echter vastgesteld dat deelnemers aan onze experimenten de relevante statistische feiten negeerden en zich uitsluitend baseerden op gelijkenis. We kwamen tot de veronderstelling dat zij gelijkenis als een vereenvoudigende heuristiek (zoiets als een vuistregel) gebruikten om een moeilijk geval te beoordelen. Hun gebruik van de heuristiek veroorzaakte voorspelbare biases (stelselmatige fouten) in hun voorspellingen.
Bij een andere gelegenheid vroegen Amos en ik ons af hoeveel hoogleraren aan onze universiteit gescheiden waren. We merkten dat we in gedachten onze kennissenkring langsliepen op zoek naar gescheiden hoogleraren en dat we het percentage gescheiden hoogleraren beoordeelden op grond van het gemak waarmee we voorbeelden konden bedenken. We noemden ons beroep op een geheugenonderzoek de beschikbaarheidsheuristiek. In een van onze onderzoeken verzochten we deelnemers een eenvoudige vraag te beantwoorden over woorden in een alledaagse tekst:

Denk na over de letter K.
Komt K vaker voor als de eerste letter van een woord of als de derde letter van een woord?

Zoals elke scrabblespeler weet, is het veel gemakkelijker om op woorden te komen die met een bepaalde letter beginnen dan woorden te vinden die diezelfde letter in de derde positie hebben. Dit geldt voor alle letters van het alfabet. Daarom was onze verwachting dat respondenten de frequentie van letters in de eerste positie zouden overdrijven, zelfs van letters (zoals K, L, N, R en V) die vaker in de derde positie voorkomen. Ook in een dergelijk geval leidt het gebruik van een heuristische procedure tot een voorspelbare bias bij de oordeelsvorming. Kortgeleden ben ik bijvoorbeeld gaan twijfelen aan mijn lang gevestigde indruk dat overspel vaker voorkomt bij politici dan bij natuurkundigen of juristen. Ik had voor dit ‘feit’ zelfs verklaringen opgesteld, waaronder het erotiserende effect van macht en de verleidingen van een leven weg van huis. Uiteindelijk besefte ik dat de uitstapjes van politici veel vaker gemeld worden dan die van juristen en artsen. Mijn intuïtieve indruk kon volledig veroorzaakt zijn door inhoudelijke voorkeuren van journalisten en door mijn gebruik van de beschikbaarheidsheuristiek.
Amos en ik hadden er verscheidene jaren voor nodig om de bias van intuïtief denken bij verschillende taken te onderzoeken en vast te leggen, zoals bij het toekennen van waarschijnlijkheden aan gebeurtenissen, het voorspellen van de toekomst, het beoordelen van hypotheses en het inschatten van frequenties. In het vijfde jaar van onze samenwerking presenteerden we onze uitkomsten in het tijdschrift Science, dat door wetenschappers van veel verschillende disciplines gelezen wordt. Dit artikel (dat aan het einde van dit boek integraal is opgenomen) was getiteld ‘Besluitvorming in onzekerheid: heuristiek en biases’. Het beschreef de kortsluitingen die we met intuïtief denken maken en gaf een verklaring voor een twintigtal vormen van biases waarin deze kortsluitingen tot uiting komen, om de rol van heuristieken bij onze besluitvorming te demonstreren.
Wetenschapshistorici hebben vaak opgemerkt dat wetenschappers binnen hetzelfde onderzoeksterrein in een bepaalde periode fundamentele opvattingen over hun discipline met elkaar delen. Sociale wetenschappers vormen hierop geen uitzondering omdat ze zich bij hun beschouwingen over specifiek gedrag baseren op een visie op de menselijke natuur die zelf maar zelden ter discussie wordt gesteld. In de jaren zeventig van de vorige eeuw accepteerden sociale wetenschappers breed genomen twee ideeën over de menselijke natuur. Ten eerste dat mensen over het algemeen rationeel zijn en dat hun denken normaliter deugdelijk verloopt. En ten tweede dat emoties als angst, liefde en haat de meeste situaties verklaren waarin mensen hun rationaliteit laten schieten. Ons artikel stelde beide veronderstellingen ter discussie zonder ze direct te bespreken: we gaven voorbeelden van stelselmatige fouten in het denken van normale mensen en we brachten deze fouten in verband met het ontwerp van onze cognitieve toerusting en niet met de aantasting van ons denken door emoties.
Ons artikel kreeg veel meer aandacht dan we verwacht hadden en is nog steeds een van de meest geciteerde publicaties in de sociale wetenschap (in 2010 werd er in meer dan driehonderd wetenschappelijke artikelen naar verwezen). Ook wetenschappers in andere disciplines vonden het artikel nuttig en de ideeën over heuristieken en biases zijn productief gebruikt in een groot aantal velden zoals medische diagnose, juridische oordelen, intelligentieanalyse, filosofie, financiën, statistiek en militaire strategie.
Studenten politicologie hebben bijvoorbeeld opgemerkt dat de beschikbaarheidsheuristiek helpt verklaren waarom bepaalde kwesties bij het publiek meer aandacht krijgen dan andere. Mensen beoordelen het relatieve belang van kwesties op grond van het gemak waarmee ze uit het geheugen kunnen worden teruggehaald – en dit wordt weer in hoofdzaak bepaald door de aandacht voor deze kwesties in de media. Veelvuldig genoemde onderwerpen nemen onze aandacht in beslag terwijl andere uit het zicht verdwijnen. En vice versa corresponderen de keuzen van media met hun idee van wat op een bepaald moment in de aandacht ligt bij het publiek. Het is geen toeval dat autoritaire regimes sterke druk uitoefenen op zelfstandige media. Omdat de belangstelling van het publiek het gemakkelijkst wordt opgewekt door dramatische gebeurtenissen en beroemdheden, komt het niet zelden voor dat we over deze thema’s door de media worden overspoeld. Een aantal weken na de dood van Michael Jackson was het bijvoorbeeld praktisch onmogelijk een televisiekanaal te vinden dat zijn zendtijd aan een ander onderwerp besteedde. Daarentegen komen kwesties van fundamenteel belang die weinig opwindend en dramatisch zijn, zoals een devaluatie van onderwijsstandaarden of een overinvestering van medische hulpmiddelen in het laatste levensjaar, maar mondjesmaat aan bod. (Nu ik dit schrijf, besef ik dat mijn keuze van onderbelichte voorbeelden berust op beschikbaarheid. De thema’s die ik als voorbeeld heb gekozen, worden vaak genoemd; even belangrijke kwesties die minder beschikbaar zijn, kwamen niet bij me op.)
Hoewel we ons dit aanvankelijk niet volledig realiseerden, was een doorslaggevende reden voor het brede aanslaan van ‘heuristiek en biases’ buiten de psychologie een ondergeschikt kenmerk van ons werk: in onze artikelen namen we bijna altijd de volledige tekst op van de vragen die we aan onszelf en onze respondenten gesteld hadden. Door deze vragen konden lezers nagaan hoe hun eigen denken door cognitieve biases werd verstoord. Ik hoop dat u zelf ook iets dergelijks hebt ervaren bij het lezen van de vraag over de bibliothecaris Steve, een vraag die bedoeld was om u te laten inzien welke belangrijke rol gelijkenis speelt in verband met waarschijnlijkheid en hoe gemakkelijk het is relevante statistische feiten uit het oog te verliezen.
Het gebruik van dergelijke voorbeelden gaf wetenschappers uit uiteenlopende disciplines – met name filosofen en economen – een ongebruikelijke kans om mogelijke fouten in hun eigen denken waar te nemen. Door zichzelf te zien falen waren ze sterker geneigd om vraagtekens te zetten bij de, op dat moment overheersende, dogmatische veronderstelling dat de menselijke geest rationeel en logisch werkzaam is. De keuze van een methode was allesbepalend: wanneer we alleen maar resultaten van conventionele experimenten hadden gerapporteerd, zou het artikel minder opmerkelijk zijn geweest en sneller in het vergeetboek zijn geraakt. Daarnaast zouden sceptische lezers zich van de resultaten hebben gedistantieerd door beoordelingsfouten toe te schrijven aan de algemeen bekende lamlendigheid van studenten, de standaarddeelnemers aan psychologisch onderzoek. Natuurlijk gaven we niet de voorkeur aan demonstraties boven standaardexperimenten omdat we filosofen en economen wilden beïnvloeden. We gaven de voorkeur aan demonstraties omdat die leuker waren en, net als op andere punten, hadden we geluk met onze keuze van een methode. Een steeds terugkerend thema van dit boek is dat geluk in elk succesverhaal een belangrijke rol speelt: het is bijna altijd eenvoudig een kleine verandering in het verhaal aan te brengen waardoor een opmerkelijke prestatie omslaat in een middelmatig resultaat. Ons verhaal was op die regel geen uitzondering.
De reactie op ons werk was niet onverdeeld positief. In het bijzonder werd onze nadruk op biases door talrijke auteurs aangevochten omdat we hiermee een al te negatief beeld van de menselijke geest zouden voorstellen. 3 Een deel van deze kritiek was heel vijandig. Maar zoals in het normale wetenschappelijke verkeer verwacht mag worden, werden onze ideeën ook in sommige reacties verfijnd en kregen we in andere commentaren plausibele alternatieven aangeboden.
Over het geheel genomen wordt het idee dat ons denken vatbaar is voor stelselmatige fouten op dit moment echter algemeen geaccepteerd. Ons onderzoek naar oordeelsvorming heeft een veel sterker effect gehad op de sociale wetenschap dan we voor mogelijk hielden toen we met dit onderzoek bezig waren.
Direct na het afsluiten van ons onderzoek naar oordeelsvorming richtten we onze aandacht op besluitvorming in onzekerheid. Ons doel was een psychologische theorie te ontwikkelen over de manier waarop mensen beslissingen nemen in eenvoudige goksituaties, zoals ‘zou je bereid zijn een weddenschap aan te gaan over het opgooien van een munt waarbij je met “kop” 130 dollar wint en met “munt” 100 dollar verliest?’ Dit soort elementaire keuzen is al lang in gebruik bij onderzoek naar algemene vragen over besluitvorming, zoals het relatieve gewicht dat mensen toekennen aan winst en verlies. Onze benadering bleef dezelfde: we besteedden veel tijd aan het bedenken van exemplarische problemen en het nagaan of onze intuïtieve voorkeuren met een logische keuze overeenstemden. Ook dit keer, net als op het punt van oordeelsvorming, stelden we stelselmatige biases in onze beslissingen vast, intuïtieve voorkeuren die volgens een vast patroon inbreuk maakten op de regels van een rationele keuze. Vijf jaar na het artikel in Science publiceerden we de prospecttheorie, een theorie over kiezen die in sommige opzichten nog invloedrijker is dan ons werk over oordeelsvorming en een van de grondslagen is geworden van de gedragseconomie.
Tot het moment waarop verhuizingen het moeilijk maakten om verder te gaan, profiteerden Amos en ik van de uitzonderlijk gelukkige omstandigheid van een gezamenlijk denkvermogen dat superieur was aan waarover ieder van ons afzonderlijk beschikte en van een omgang die ons werk zowel plezierig als productief maakte. Onze samenwerking op het punt van oordeels- en besluitvorming leidde tot de Nobelprijs die mij in 2002 werd toegekend en die Amos met mij gedeeld zou hebben als hij niet in 1996 op de leeftijd van 59 jaar was gestorven.

Uitgeverij Business Contact

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum