Leesfragment: Plastic panda’s

27 november 2015 , door Bas Haring

9 november verschijnt het nieuwe boek van Bas Haring: Plastic panda's. Over het opheffen van de natuur. Vanavond kunt u er al een hoofdstuk uit lezen.

De natuur verdwijnt. Soorten sterven uit en iedere tien seconden wordt een stuk regenwoud ter grootte van een voetbalveld omgekapt. Dat voelt als een ramp, maar is het dat ook? Kan een wereld met slechts parken en landbouw bestaan? En zou het er plezierig zijn? Dit boek is een zoektocht naar de waarde van de natuur en haar verscheidenheid. Een realistisch maar ook optimistisch boek. Er verdwijnt van alles, er komt ook wat voor terug: gras tussen de stoeptegels en plastic speelgoedpanda's.

6. Waardoor verdwijnen soorten?

Wie of wat bedreigt al die soorten? Daarover kan ik kort zijn: de mens – wij dus. We hoeven daar geen doekjes om te winden en we kunnen ons ook niet verschuilen achter ‘Ja maar, uitsterven is een natuurlijk proces’. Wij zijn degenen die ervoor zorgen dat planten en dieren uitsterven en dreigen uit te sterven. Alleen gebeurt dat niet op de manier die ik me voorstelde toen ik klein was en tekeningen zag van bizons uitmoordende cowboys. Dat uitsterven gaat veel terloopser.
De belangrijkste oorzaak van het uitsterven van soorten is het verdwijnen van leefgebied. Honderd jaar geleden leefden er één miljard mensen op de wereld en nu zijn dat er zeven miljard. Bovendien hebben die zeven miljard per persoon meer te eten dan honderd jaar geleden, verbruiken ze meer energie en hebben ze grotere huizen, meer en grotere auto’s, enzovoort. We nemen een boel ruimte in en die ruimte moet ergens vandaan komen.
Alle mensen bij elkaar wegen twintig keer meer dan alle olifanten plus alle walvissen. Als we huisdieren en vee bij onszelf optellen, wordt dat zelfs een factor zestig. Er is maar één diersoort die een beetje bij ons in de buurt komt en dat is Zuidpool-krill. Ik ken krill uit natuurfilms. Het is een garnaalachtig beestje dat in gigantische zwermen door koude zeeën zwemt. Walvissen hoeven in zo’n zwerm alleen maar hun mond open te doen en happen dan in één keer een paar honderd kilo krill naar binnen. Talloze vissen en walvissen leven van krill, en in die zin is het een beetje de aardappel van de zee. Er is een boel krill bij de Zuidpool, maar drie keer minder dan er mensen zijn. Wij zijn de meest aanwezige diersoort op aarde, al zijn we dat nog maar sinds kort.
Wijzelf vinden waarschijnlijk dat er tussen mensen grote verschillen bestaan: ‘Chinezen kijken op een heel andere manier tegen de dingen aan.’ En: ‘Je merkt toch echt verschillen tussen ons en die lui uit het volgende dorp. Dat bijt mekaar een beetje.’ Toch is het van een afstandje bezien allemaal één pot nat. Met een goede verrekijker vanaf Mars bekeken zie je de mensen ergens aankomen; ze ontginnen het gebied, leggen er wegen aan, bouwen er een dorp of een stad en beginnen landbouw. Zo ziet het er overal uit. Dat doet de diersoort ‘mens’.
We homogeniseren de wereld. Oorspronkelijke leefgebieden verdwijnen en menselijke leefgebieden komen ervoor in de plaats. Logisch dus dat er soorten verdwijnen. Het is net als met globalisering: omdat Nike en Adidas overal aanwezig zijn, is de wereldwijde verscheidenheid aan sportschoenen afgenomen. In Nederland heb je nog het merk Quick, maar dat is een reanimatie van een merk dat eerder gestorven was. Ik stel me zo voor dat ieder land zijn eigen sportschoenenmerk had, maar dat deze stuk voor stuk verdwenen zijn vanwege die wereldwijde Nike en Adidas. Mensen zijn als Nike en Adidas, en omdat we overal zijn, wordt het overal een beetje hetzelfde.
Is dat erg? Ik weet het niet. Ik weet niet of ik het erg vind als een soort verdwijnt vanwege het verdwijnen van zijn leefgebied. Ik zou het erg gevonden hebben als we de betreffende soort de dood in hadden gejaagd zoals we met de bizons deden, maar als het terloops gebeurt en ook met een reden, dan is het misschien minder erg. Dat er wereldwijd nu minder merken sportschoenen zijn vind ik ook niet leuk, maar ‘erg’ zou ik een wat groot woord vinden.
Bovendien is het de vraag of het verdwijnen van leefgebied gepaard gaat met lijden – met méér lijden dan normaal het geval is. De natuur is al een doffe ellende voor de beesten die er wonen, en ik weet niet of het verdwijnen van leefgebied het er zo veel slechter op maakt. Maar áls het verdwijnen van leefgebied gepaard gaat met lijden dan zou dat een goede reden zijn er iets tegen te doen. Toch moeten we prioriteiten stellen. Als ik iets zou willen doen aan het lijden van dieren zou ik eerst mijn pijlen op de bio-industrie richten. Er leven veel meer koeien in stallen dan er runderen in de natuur rondlopen en er zijn wereldwijd meer varkens dan er wilde zwijnen zijn. De natuur is sowieso vooral planten met hier en daar een beest – en planten lijden niet.
‘Ja maar, misschien is het verdwijnen van één soort niet zo erg, het is wél een indicatie van een groter drama: de achteruitgang van de totale natuur.’
Dat zou kunnen, maar dat hoeft niet. Laat ik bij de vergelijking met de economie blijven, die ik eerder maakte. Als in korte tijd veel bedrijven verdwijnen, dan kan dat een signaal zijn van een slechter wordende economie. Maar het kan ook betekenen dat een groot aantal wat kleinere bedrijven verdreven wordt door een stelletje grotere.
In de jaren vijftig en zestig stond in bijna iedere Nederlandse wijk een kleine wijk- of buurtwinkel. In het dorp waar ik woon waren twee bakkers, was er een klein supermarktje en was er een kaaswinkel. In die laatste woon ik nu. Er is geen enkele winkel over. Logisch, vind ik, want er wonen maar tweehonderdvijftig mensen in mijn dorp. Tegenwoordig gaat iedereen naar de Albert Heijn of de Vomar.
In de dorpen bij mij in de buurt zijn de kleine winkeltjes ook allemaal verdwenen, ten gunste van die supermarkten. De winkeltjes zijn failliet gegaan of langzaam gestopt en de verscheidenheid aan winkels is afgenomen. Maar was dit een signaal van een verslechterende economie? Geenszins. Er worden net zoveel brood, kaas en groenten gekocht en verkocht als vroeger. Alleen meer van hetzelfde in winkels die meer van hetzelfde zijn. Maar de economie is er niet slechter op geworden, ze is alleen anders georganiseerd. Eenvormiger. Dat is misschien saai of jammer – of onhandig, omdat ik nu niet even om de hoek een brood kan kopen. Maar het is geenszins een economische catastrofe. En op een vergelijkbare manier hoeft het ook niet een ecologische catastrofe te zijn wanneer het aantal soorten afneemt.

Naast het verdwijnen van leefgebieden zijn er nog andere redenen dat er soorten verdwijnen, bijvoorbeeld fragmentatie van leefgebieden. Sommige beesten hebben een wat groter oppervlak nodig om van te kunnen leven, vooral de grotere beesten. Hak een weg door het oerwoud en de kans bestaat dat je het jachtterrein van een grote kat in tweeën hebt gehakt. Twee halve terreinen is voor geen enkele kat voldoende en dus exit poes. Zie daar het belang van ecoducten.
Maar ook reizen veroorzaakt ‘uitsterfte’. Insecten die in vliegtuigen meevliegen en het prima blijken te doen op de plaats van bestemming, ten koste van de daar levende soorten. Zeedieren varen vaak mee met schepen. Een olietanker vaart vol vanuit het Midden-Oosten naar Rotterdam en leeg weer terug. Om op de terugweg goed in het water te liggen laadt de tanker in Rotterdam ballastwater in, dat-ie in de Rode Zee weer loost. Inclusief al het leven in dat water. Kwallen, kreeften en vissen die nooit verder kwamen dan de Noordzee bevinden zich plots in de Rode Zee. Dat kan ten koste gaan van soorten aldaar.
De halsbandparkiet is zo in Nederland beland. Ooit meegenomen als huisdier, daarna ontsnapt en nu een veelvoorkomende vogel in Amsterdam en Den Haag. Volgens een studie gaat ’t nauwelijks ten koste van andere vogelsoorten in de stad.14 Nóg niet. De spreeuw is bewust in Noord-Amerika losgelaten door een malloot die vond dat alle dieren waar Shakespeare over schreef ook daar moeten voorkomen. Shakespeare zal over spreeuwen geschreven hebben. In 1890 liet Eugen Schieffelin er een stelletje los in Central Park en nu leven ze tot ver over de grens in Canada. Het zullen er miljoenen zijn.
Gebieden die in het verleden geïsoleerd waren, eilandjes en verborgen valleien, worden door ons betreden en ontsloten. Zo komen voorheen afgezonderde soorten elkaar tegen en dat kán gevolgen hebben. De zeldzame ruitkrokodil, die alleen op Cuba leeft, en de veel algemenere spitsnuitkrokodil komen elkaar ook soms tegen. Volgens een reisgids over Midden- Amerika is hybridisatie de grootste bedreiging van de Cubaanse ruitkrokodil. Hybridiseren is vermengen. Die beesten worden dus bedreigd omdat ze elkaar in het water tegenkomen, seks hebben en kinderen krijgen. Wat een bedreiging.
Hybridisatie kan ervoor zorgen dat er maar één soort overblijft. In die zin vormt hybridisatie inderdaad een bedreiging voor soorten, en ruitkrokodillen zijn een goed voorbeeld van hoe contact tussen geïsoleerde populaties voor een achteruitgang in soortenrijkdom kan zorgen, maar ik vind het woord ‘bedreiging’ wel een beetje suggestief. Als ik aan een bedreigde krokodil denk, dan zie ik een stroper voor me, of een nog woester beest dat krokodillen eet. Maar wat hier bedreigd wordt is een soort: een categorie.
Door die krokodillen ben ik wel gaan nadenken over de uitdrukking ‘bedreigde diersoorten’. Eigenlijk een heel interessante uitdrukking. Bij de bedreiging van een persoon kan ik me van alles voorstellen. Ik zie dan een man met een mes voor me die steeds dichterbij komt. Maar kan een categorie – zoals een diersoort – ook bedreigd worden?
‘Zwart teer bedreigt onze stranden.’ Klinkt niet raar. Blijkbaar kunnen ook niet-personen worden bedreigd. Maar ‘Schoonmakers bedreigen het zwarte teer op onze stranden’ klinkt vreemd. Ik vermoed dat slechts dingen die waardevol zijn bedreigd kunnen worden. Als ik schrijf: ‘De zaag bedreigt de tafel’, dan weet u wat ik ermee bedoel, maar u zult het woord ‘bedreigen’ een beetje overdreven vinden. ‘Het kan die tafel toch weinig schelen wanneer-ie in stukken wordt gezaagd?’ Logischer wordt het wanneer het een antieke chippendaletafel is (een heel dure tafel uit de achttiende eeuw). Die worden makkelijker bedreigd dan eenvoudige keukentafels. Dat we onze wenkbrauwen niet fronsen bij het lezen of horen van ‘bedreigde soorten’ suggereert dat we soorten waardevol vinden.
Maar los van de vraag of het woord ‘bedreigd’ nou zo terecht is, één grote bedreiging van de natuur steekt boven alles en iedereen uit, en dat zijn wij.

Copyright © Bas Haring 2011
Copyright auteursportret © Chris van Houts

Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum