28 november verschijnt Psycholo-geld. Waarom we stoppen met denken als we beginnen met uitgeven, van Anna Dijkman en Chris Zadeh. Vandaag: een voorpublicatie bij Athenaeum.
In principe zouden we elke euro hetzelfde moeten behandelen, onafhankelijk van de omstandigheden. In de praktijk blijken we dit echter erg lastig te vinden en plaatsen we geld voortdurend in denkbeeldige categorieën zoals ‘gespaard geld’, ‘meevallers’ en ‘klein geld’. Vervolgens behandelen we deze categorieën ook verschillend en geven we bijvoorbeeld geld uit het potje ‘meevallers’ makkelijker uit dan uit het potje ‘gespaard geld’.
Psycholo-geld is een vlot geschreven boek voor een breed publiek over hoe we alledaagse geldzaken met gezond verstand kunnen benaderen. De hoofdstukken zijn afzonderlijk van elkaar te lezen en bevatten veel voorbeelden, illustraties en anekdotes. Daarnaast vullen de auteurs hun inzichten aan met interviews met onder anderen Jort kelder, Annemarie van Gaal en Jeroen Smit, die elk een eigen kijk geven op wat het betekent om op een gezonde manier met geld om te gaan.
‘Je boekhouder is zo’n gluiperd die je alle leuke trucs laat zien om ergens mee weg te komen’ Jerry Seinfeld
Je gaat naar het Concertgebouw in Amsterdam. Het kaartje, dat je al eerder voor € 20 had gekocht, stop je in je zak. Je neemt ook nog een los briefje van € 20 mee. Bij het Concertgebouw aangekomen, ontdek je dat je het kaartje onderweg bent verloren. Er zijn nog kaartjes voor dezelfde prijs aan de kassa te koop. Wat doe je, betaal je € 20 voor een nieuw kaartje? Meer dan de helft van de mensen aan wie dit werd gevraagd zou naar huis gaan, slechts 46% koopt een nieuw kaartje. Stel je nu een bijna identiek scenario voor, alleen heb je nog geen kaartje gekocht. Als je van huis gaat neem je twee briefjes van € 20 mee. Bij het Concertgebouw blijkt dat je nog maar één briefje hebt, het andere ben je onderweg kwijtgeraakt. Gebruik je de overgebleven € 20 om een kaartje te kopen? Ja, zegt bijna 90% van de mensen aan wie een soortgelijke vraag werd gesteld. Dat is bijna twee keer zoveel als bij verlies van het kaartje! Blijkbaar ervaren mensen het verlies van een kaartje van € 20 heel anders dan het verlies van een briefje van € 20.
Dit is in strijd met de traditionele economische opvatting dat geld inwisselbaar en vervangbaar is. Dus dat € 20 altijd dezelfde waarde heeft, of het nu een biljet van € 20 is of een concertkaartje van € 20, € 20 salaris of € 20 gevonden op straat. Zoals uit het concertkaartjesvoorbeeld wel blijkt, heeft de context grote invloed op ons waardeoordeel over geld en op de beslissingen die we nemen (wel of niet € 20 uitgeven aan een kaartje). We houden in ons hoofd een, al dan niet bewuste, boekhouding bij met verschillende potjes voor salaris, spaargeld, financiële meevallers, belastingteruggave en investeringen. Net als een boekhouder openen en sluiten we kostenposten, schrijven we aankopen af en maken we de balans op. Dit heet mental accounting, mentaal boekhouden. Het is op zich niet gek dat we dit doen: het is een vorm van zelfcontrole, een manier om je uitgaven in de hand te houden. Helaas is onze mentale boekhouder ook maar een mens, waardoor we niet altijd rationele beslissingen nemen. Want waarom kopen mensen na het verlies van een briefje van € 20 wel een kaartje, maar na verlies van het kaartje niet? Als je na verlies van een concertkaartje een nieuw kaartje moet kopen, beschouwt je mentale boekhouder dit alsof je € 40 voor het concert moet betalen. Het mentale budget ‘concertkaartje’ had hij op € 20 vastgesteld en dat wordt bij aankoop van een tweede kaartje flink overschreden. Bij verlies van het € 20-biljet ben je weliswaar € 20 kwijt, maar je hebt ook nog € 20 over. En laat dat nou net die € 20 zijn die in je mentale begroting was gereserveerd voor het kaartje.
Zo zijn er meer zaken waarover je mentale boekhouder irrationele beslissingen neemt: we geven een belastingteruggave makkelijker uit dan spaargeld, we sparen en sluiten tegelijkertijd een lening af. Of we denken goede deals te sluiten, zoals in de volgende situatie. Stel, bij aankoop van een rekenmachine van € 15 euro wordt je verteld dat de rekenmachine in een ander filiaal 20 minuten verderop voor € 10 wordt verkocht. Rijd je naar het andere filiaal? En wat als je bij aankoop van een jas van € 125 wordt verteld dat de jas in een ander filiaal 20 minuten verderop voor € 120 wordt verkocht? Rijd je dan ook naar het andere filiaal? Als deze vragen worden voorgelegd aan een groep proefpersonen, geeft 68% aan in het geval van de rekenmachine wel naar het andere filiaal te willen rijden, terwijl slechts 29% dat voor de jas zou doen. Los van de vraag of 20 minuten rijden niet meer aan benzine kost dan je bespaart met de goedkopere rekenmachine, is het opmerkelijk dat je de ene keer wel en de andere keer niet voor € 5 wilt omrijden. Dit komt doordat je mentale boekhouder niet naar de absolute besparing kijkt (in beide gevallen € 5), maar naar de relatieve besparing. Bij de rekenmachine betekent de afprijzing tot € 10 een flinke korting van 33%. Een goede deal dus. Bij de jas betekent € 5 korting op € 125 een besparing van slechts 4%. Voor de gemiddelde koper te weinig om 20 minuten voor om te rijden. Het verraderlijke is dat de focus te veel komt te liggen op de relatieve kosten dan wel besparingen en dat het grotere plaatje op de achtergrond raakt. Vooral bij grote aankopen kunnen mensen makkelijk uit het oog verliezen dat het absoluut gezien om grote bedragen gaat.
Als je met € 15 000 budget op zoek bent naar een nieuwe auto en je ziet een fraai exemplaar dat € 25 000 kost, zal je hem niet snel kopen. Dat heeft te maken met de relatieve kosten: een budgetoverschrijding van 67% is niet acceptabel. Maar wat als je een mooie auto hebt gevonden van € 15 000 en de verkoper laat je allerlei (al dan niet nuttige) extra’s zien? Een ingebouwd navigatiesysteem of extra boxen voor een paar honderd euro? Een handige koffiebekerhouder van een paar tientjes? Hup, doe er maar bij, € 15 000 of € 15 500, je bent nu toch geld aan het uitgeven. De relatieve extra kosten zijn gering (zo’n 3%) dus je gaat voor de bijl. Maar zou je mentale boekhouder ook akkoord zijn gegaan met deze aankopen als je ze op een ander moment per stuk moest aanschaffen? Ook bij de aankoop van bijvoorbeeld een huis kijk je niet op tienduizend euro meer of minder, terwijl je anders wel drie keer na zou denken voor je zo’n bedrag zou uitgeven. Hierbij speelt de Wet van Weber een rol, een principe uit de psychofysica. Deze wet houdt in dat we een afnemende gevoeligheid hebben voor prikkels. Dat wil zeggen: ook al neemt de prikkel met steeds dezelfde stapjes toe, de waarneming houdt geen gelijke tred en vermindert in gevoeligheid. Als je 100 gram in je hand hebt, voel je een duidelijk verschil wanneer er 100 gram bij komt. Wanneer je 1 kilo in je hand hebt, zul je 100 gram extra nauwelijks voelen. Dit gaat ook op voor geld: het verschil tussen € 10 en € 20 neem je beter waar dan het verschil tussen € 1010 en € 1020.
Stel, je hebt ooit een kist met goede Bordeaux gekocht voor € 20 per fles. Een paar jaar later brengt dezelfde wijn € 75 op een veiling op. Je besluit een fles uit je voorraad te drinken. Hoeveel kost dat voor je gevoel?
€ 0 € 20 € 20 +rente € 75 - € 55*(* je bespaart € 55 omdat je een fles van € 75 drinkt waar je maar € 20 voor hebt betaald)
Dit werd gevraagd aan de lezers van de wijnnieuwsbrief Liquid Assets. Het economisch juiste antwoord is € 75. Dat zijn namelijk de kosten om de fles te vervangen. Slechts 20% gaf dit antwoord. Meer dan de helft van de wijnliefhebbers koos het eerste antwoord (de fles kost € 0) of het laatste (de fles kost -€ 55). Dat betekent dat meer dan de helft dus het gevoel heeft gratis wijn te drinken of zelfs geld te besparen! De kosten lijken dus voor veel mensen te zijn losgekoppeld van de consumptie. Een dure hobby wordt zo goedgepraat tot een gratis of zelfs geld besparende hobby. Door de vooruitbetaling is de kostenpost al verwerkt en gesloten vóór het moment van consumptie. Dat voelt dus gratis. De wijndrinkers werd nog een vraag gesteld. Ze moesten zich voorstellen dat ze de fles wijn – die ze ooit hadden gekocht voor € 20 en die nu € 75 opbracht – hadden laten vallen. Dat leek de zaak te veranderen. Nu zei 55% dat het voelde alsof ze € 75 hadden verloren: de kosten om een nieuwe fles te kopen. Nog maar 8% vond dat ze € 0 hadden verloren en 2% vond dat ze een besparing van € 55 waren kwijtgeraakt. Dus, als de context verandert (wijn drinken of wijn laten vallen), verandert ook de perceptie van de kosten. Bovenstaand onderzoek werd gedaan door Richard Thaler en Eldar Shafir. In het onderzoeksartikel (getiteld ‘Invest now, drink later, spend never’) relativeren ze ook het belang van rationele keuzes. ‘Rationeel betekent niet per se gelukkig; irrationaliteit geeft je de zeldzame mogelijkheid om te genieten van “gratis” drinken,’ concluderen ze.
Stel je de volgende scène voor: een straat, ergens in Nederland. Goed onderhouden voortuinen, nette middenklassers voor de deur en keurig gelapte ramen. Dan verschijnt ineens het hoofd van presentator Gaston Starreveld in beeld. Het is gedaan met de rust. Dit is namelijk niet zomaar een straat, hier is de Straatprijs van de Postcodeloterij gevallen. Gaston gaat bij alle deelnemers langs om een cheque uit te reiken van dikwijls vele tienduizenden euro’s. Een van de gelukkigen in de straat wint naast het geld echter nog iets: een gloednieuwe auto. En dat levert interessante taferelen op. Want waar op de geldprijs doorgaans nuchter op z’n Hollands met een ‘nou dat is mooi’ wordt gereageerd, ontlokt het winnen van een bmw of Audi dikwijls een bijna Amerikaanse reactie. ‘Nee, dat ga je niet menen! Oh my God!’ gilt een vrouw, terwijl ze haar hand voor haar mond slaat. ‘Allemachtig! Dat is een nog grotere verrassing dan het geld!’ roept een man die even daarvoor bijna stoïcijns een cheque van € 75 000 in ontvangst nam (waarmee hij zeker twee nieuwe Audi’s van dat model had kunnen kopen). Vanwaar deze enorme blijdschap over het winnen van een auto die ze niet eens zelf hebben uitgekozen? Een geldprijs is toch veel handiger? Toch krijgt de Postcodeloterij naar eigen zeggen meer respons op mailings met een auto dan een geldprijs. Ook uit verschillende wetenschappelijke onderzoeken is gebleken dat wanneer mensen zelf een prijs in een loterij mogen kiezen, ze eerder voor luxeartikelen gaan (bijvoorbeeld een massage of restaurantbon) dan een geldprijs of ‘nuttige’ spullen (bon voor de supermarkt of studieboeken). We hebben hier te maken met een bijzondere vorm van mentaal boekhouden: de ontduiking ervan. Mensen doen over het algemeen hun best om hun uitgaven te beheersen. Ze proberen te sparen en niet te veel te winkelen of uit eten te gaan. Als ze dan toch geld uitgeven aan luxe, zorgt dat naast genot ook voor een beetje schuldgevoel. Een geldprijs leidt tot een keuzeprobleem, want waar moet het aan worden besteed? Aan iets verstandigs (sparen of een lening aflossen) of luxe (uit eten, op vakantie)? Om onze strenge mentale boekhouder te omzeilen kiezen we graag voor een luxeprijs. Als je wint, móét je wel uit eten of op vakantie. Een omgekeerde vorm van zelfcontrole dus. Zelfs duurbetaalde American football-spelers zijn hier gevoelig voor. Een week na de Super Bowl – de grote finale van de American football-competitie - organiseert de National Football League (nfl) ieder jaar de Probowl. Dit is een vriendschappelijke wedstrijd waar de sterspelers uit de competitie aan meedoen. De nfl had echter jarenlang grote moeite de toppers over te halen om mee te doen. Vaak stuurden de teams hun B-spelers waardoor de wedstrijden niet zo aantrekkelijk waren. Ook wanneer er financiële bonussen in het vooruitzicht werden gesteld, bleven de topspelers (die immers al miljoenen-salarissen verdienen) thuis. Toen besloot de nfl in 1980 de wedstrijd op Hawaii te houden. In plaats van geld stuurde de nfl de spelers twee eersteklasvliegtickets en werd er accommodatie voor ze geregeld. Vanaf dat moment kwamen de meeste sterspelers wél opdagen.
Economisch gezien is het kiezen voor een prijs in natura niet altijd slim. Een geldprijs kun je naar eigen inzicht besteden, bijvoorbeeld aan de vakantie van je dromen in plaats van aan een gewonnen cruise met bejaarden. Je omzeilt misschien je schuldgevoel, maar de uitkomst is niet optimaal. Daar kwamen ook de Straatprijs-winnaars van de Postcodeloterij achter. Een aantal economen van onder andere de Universiteiten van Amsterdam en Tilburg zag in de loterij een prachtig experiment. Ze benaderden deelnemers aan de Postcodeloterij in winnende en nietwinnende postcodegebieden én hun buurtgenoten die niet aan de loterij meededen. In totaal werkten ruim tweeduizend huishoudens aan het onderzoek mee. Daar zaten 223 winnaars bij. Ze wonnen gemiddeld bijna € 14 000 netto. Onder hen waren ook 25 geluksvogels die niet alleen geld maar ook een bmw hadden gewonnen. Op het moment dat ze de sleutels overhandigd kregen, waren ze daar - gezien de reacties in de televisie-uitzending - erg blij mee. Wat bleek uit het onderzoek: zes maanden na het winnen van de loterij had de overgrote meerderheid de bmw alweer van de hand gedaan. Slechts vier van de 25 winnaars hadden hem nog voor de deur staan. Een bmw werkt dus goed als lokker voor de loterij, maar uiteindelijk blijken mensen toch liever gewoon geld te hebben. De mentale boekhoudfraude was slechts van korte duur.
Uit het Postcodeloterij-onderzoek bleek ook dat het winnen van het geld weinig aan het bestedingspatroon veranderde. Er werd wat meer uitgegeven aan klussen aan het huis en de aanschaf van duurzame goederen. De dagelijkse uitgaven veranderden niet: er werd niet meer uitgegeven aan boodschappen of uit eten gaan. Dat komt overeen met het zogeheten levenscyclusmodel. Volgens dit economische model wordt een stijging van het inkomen of een financiële meevaller niet meteen uitgegeven, maar opgeteld bij het totale inkomen dat iemand in zijn leven verwacht te hebben. Dit model gaat ervan uit dat je ieder jaar eenzelfde deel uitgeeft van het totale inkomen dat je in je leven hebt – of verwacht te hebben. Anders gezegd: de jaarlijkse uitgave = totale (verwachte) vermogen / aantal (verwachte) levensjaren.* Een prijs in de loterij geef je dus gespreid over je hele leven uit. Hoewel dit model verklaart waarom er maar weinig aan het bestedingspatroon van de Postcodeloterij-winnaars veranderde, gaat het niet altijd op. Want wat doen mensen met kleine meevallers? Als iemand € 300 wint en hij verwacht nog 30 jaar te leven, zal volgens dit model zijn jaarlijkse uitgavenpatroon met € 10 stijgen. In de praktijk zullen maar weinig mensen op deze manier met een meevaller omgaan. De Amerikaanse economen Richard Thaler en Hersh Shefrin** zagen ook deze tekortkoming. Niet alleen wat meevallers betreft, maar ook hoe mensen met hun vaste inkomen omgaan en wat ze sparen. Neem nou vakantiegeld. Dit is eigenlijk een paternalistische manier om de werknemer te laten sparen voor zijn eigen vakantie. Waarom dit niet maandelijks uitkeren met het gewone salaris? Als je het extra geld netjes op een spaarrekening zet, haal je nog een rentevoordeel(tje) ook. Toch blijkt uit onderzoek dat 84% van de Nederlanders maandelijkse uitbetalingen niet ziet zitten. Liever worden we in bescherming genomen tegen onszelf en gedwongen te sparen. Je mentale boekhouder kent je goed: geld dat samen met het salaris op je betaalrekening terechtkomt, geef je gewoon uit. En dan heb je in juni niks gespaard om de vakantie te betalen. Een groot bedrag dat je ineens krijgt, geef je minder snel uit aan de dagelijkse boodschappen.
Om dit gedrag te verklaren bedachten Thaler en Shefrin eind jaren tachtig een aanvulling op het levenscyclusmodel: het behavioral life-cycle-model, het levenscyclusmodel vanuit een gedragswetenschappelijk perspectief. Volgens dit model hebben mensen een soort piramide in hun hoofd waarin ze hun geld indelen. De plek in de piramide bepaalt hoe makkelijk het geld wordt uitgegeven. Onder in de piramide bevindt zich contant geld en geld dat op een betaalrekening staat. Daarna komt het geld dat op spaarrekeningen staat of dat in aandelen, obligaties en andere beleggingen zit. Daarboven staat geld dat in een huis is geïnvesteerd of de overwaarde van een huis. Helemaal bovenaan staat het ‘toekomstige inkomen’: geld dat in de toekomst zal worden verdiend of dat in een pensioenfonds of pensioenspaarplan is ondergebracht. Mensen zijn geneigd extra inkomen in de eerste categorie, cash of geld op een betaalrekening, volledig uit te geven. Economen zeggen dan dat de marginale consumptiequote 1 is. Dit getal geeft aan welk deel van het extra inkomen consumenten willen consumeren. Als de marginale consumptiequote 1 is, wordt van elke extra euro die binnenkomt 100% uitgegeven. Als het geld in een pensioenfonds (bovenste categorie) in waarde vermeerdert, zal men daarvan 0% uitgeven. De marginale consumptiequote is dan dus 0. Van de categorieën ertussen - bijvoorbeeld waardestijging van aandelen of waardevermeerdering van een huis - ligt dat tussen de 0 en 1. Meestal wordt er niks van gebruikt, maar soms wordt bijvoorbeeld de overwaarde van een huis gebruikt om een verbouwing te financieren.
Hoe wordt nu bepaald in welke categorie extra inkomen terechtkomt, bijvoorbeeld als je inkomen stijgt of als je een financiële meevaller hebt? Uit onderzoek blijkt dat van grote meevallers (meer dan 60% van het jaarlijkse inkomen) ongeveer een kwart werd uitgegeven en dat de rest werd gespaard. Kleine meevallers of uitgespaard geld daarentegen werden meestal volledig aan de onderste categorie toegevoegd, de betaalrekening, en daarom makkelijk weer uitgegeven. Als je gaat winkelen en je hebt een dag eerder € 500 teruggekregen van de Belastingdienst, is de kans groot dat je meer uitgeeft dan wanneer je een dag eerder hebt ontdekt dat je nog € 500 op een spaarrekening had staan die je was vergeten. In het eerste geval voelt de € 500 als een extraatje. Mensen zijn geneigd daarmee uitgaven te doen waar ze anders twee keer over zouden nadenken, zoals bijvoorbeeld een duur paar schoenen. Aan gespaard geld komen we minder makkelijk. Sparen is een offer brengen, het is uitstellen van behoeftebevrediging. En dat terwijl belastingteruggave natuurlijk helemaal geen extra geld is, maar geld waar je gewoon voor hebt gewerkt. Er gebeurt nog iets geks met kleine meevallers: ze worden dikwijls gebruikt om meer dan één aankoop goed te praten. Uit onderzoek blijkt namelijk dat kleine meevallers (minder dan 10% van het jaarlijkse inkomen) al snel twee keer werden uitgegeven! Zo maak je je mentale boekhouder wijs dat je jezelf niet alleen op een paar dure schoenen kunt trakteren, maar ook op die handige gadget en dat avondje luxe uit eten. Je hebt toch geld van de Belastingdienst teruggekregen?
Zelfs als het je is gelukt een meevaller hoog in de piramide - bijvoorbeeld veilig op een spaarrekening - te parkeren, ben je er nog niet. De weerstand die we voelen om dat spaargeld aan te breken kan ook tot irrationeel gedrag leiden. Zo besloot de moeder van Chris een persoonlijke lening af te sluiten om een auto te kopen. Ze leende € 8000 tegen 10% rente. Ze zou dit in drie jaar afbetalen, dus ze moest maandelijks € 258,14 aflossen. Tegelijkertijd had ze ook een spaarrekening waarop € 8000 stond. Daar ontving ze 2% rente op. Ze had dit geld niet direct nodig, maar voelde er weinig voor haar appeltje voor de dorst aan te breken. Niet zo slim.
- Ze lost € 258,14 per maand af, na drie jaar heeft ze in totaal € 9293 betaald + De € 8000 op haar spaarrekening levert haar na drie jaar € 494 aan rente op => Eindsaldo spaarrekening = € 8494
Wat als ze haar spaargeld had gebruikt om de auto te kopen? En als ze die € 258,14 die ze anders aan de lening zou hebben afbetaald maandelijks op een spaarrekening had gezet? Dan ziet het plaatje er zo uit:
- Ze haalt € 8000 van haar spaarrekening + Ze spaart € 258,14 per maand tegen 2% rente, dat levert na drie jaar € 9569 op => Eindsaldo spaarrekening = € 9569
Haar ‘inleg’ is in beide gevallen hetzelfde (3 jaar lang € 258,14 per maand = € 9293) maar in het tweede scenario stond er na drie jaar € 1075 méér op haar spaarrekening dan in het eerste! Haar mentale boekhouder vond het echter een onprettig idee om in noodgevallen zonder geld te zitten en wilde daarom het spaargeld niet aanbreken. (Chris wees zijn moeder er dan ook op dat ze altijd nog een persoonlijke lening kon afsluiten, mocht ze onverhoopt toch ineens geld nodig hebben.) Ook is voor het maandelijkse sparen discipline nodig. Veel mensen zijn bang die niet te hebben en hechten daarom extra waarde aan hun al opgebouwde spaartegoed. Zo hebben ook veel mensen geld op hun spaarrekening terwijl ze tegelijkertijd rood staan. Dit voelt als extra geld maar is natuurlijk een dure lening van de bank. Vaak hebben mensen geen idee wat de werkelijke kosten zijn van rood staan, maar op jaarbasis betaal je al snel 12 tot 15% rente. Sommige banken rekenen bovendien nog eens extra ‘kosten’ waardoor je in werkelijkheid zelfs 20% rente betaalt. Dus als je gemiddeld een jaar lang € 1000 rood staat, betaal je in het slechtste geval € 200! Mogelijk heb je tegelijkertijd op een spaarrekening € 1000 staan tegen een rente van 2%. Je ontvangt dan jaarlijks dus € 20 rente. Als je je spaargeld gebruikt om rood staan te vermijden zou je dat € 180 per jaar schelen. Banken proberen ook je mentale boekhouder in de war te brengen. Een beloning, zoals rentebetalingen op je spaargeld, ontvang je in één keer, aan het eind van het jaar. De rente voor rood staan wordt daarentegen maandelijks of per kwartaal in kleine beetjes afgeschreven. Dit is erg verraderlijk, want je mentale boekhouder registreert deze kleine bedragen niet goed en op deze manier heb je niet door dat je veel geld betaalt. Om in het grootboek van je brein terecht te komen moet een betaling namelijk wel eerst worden opgemerkt.
De slechte mentale registratie van kleine uitgaven kan grote gevolgen hebben. Financieel adviseur en bestsellerauteur David Bach noemt het de Latte Factor®. Hij kwam daarop toen hij in 1990 een cursus gaf over investeren en personal finance. Hij had in een aantal lessen de klassiekers van vermogensopbouw behandeld, zoals maandelijks een vast gedeelte van je inkomen opzijzetten. Op een gegeven moment stak een van de cursisten, de 23-jarige Kim, haar hand op. Ze nam een slokje van haar Starbucks-latte. ‘David, alles wat je ons tot nu toe hebt geleerd is prachtig in theorie, maar werkt niet in de praktijk.’ Ze zei dat ze niet zomaar maandelijks geld opzij kon zetten omdat ze na aftrek van haar vaste lasten en dagelijkse boodschappen helemaal niets overhield. De andere aanwezigen knikten instemmend. ‘Goed dan,’ zei Bach. ‘Laten we eens stap voor stap doornemen wat je op een dag uitgeeft.’ Kim begon de dag met een double nonfat latte ($ 3,50) en een muffin ($ 1,50). In haar koffiepauze kocht ze een fruit-smoothie ($ 3,95) met een ‘protein juice boost’ ($ 0,50) en een power bar ($ 1,75). Bach vroeg haar te stoppen en noteerde alles wat ze tot dan toe had genoemd op het schoolbord. Onder aan de streep stond $ 11,20. ‘Dus,’ concludeerde hij, ‘we zijn nog niet eens bij de lunch aangekomen en je hebt al meer dan $ 10 uitgegeven. En je hebt nog niet eens echt gegeten.’ Bach rekende vervolgens voor dat, als het haar lukte om $ 5 per dag op die uitgaven te besparen en dat in een pensioenfonds zou investeren, ze op haar vijfenzestigste $ 1,2 miljoen zou hebben gespaard (weliswaar gerekend met een optimistische 10% rendement per jaar). Het bovenstaande voorbeeld illustreert hoe geld makkelijk kan ‘weglekken’. Vervang koffie door tijdschriften, sigaretten, broodjes, flesjes water of snacks. Het gaat er niet om dat je geen broodje of koffie mag kopen, maar dat veel mensen niet beseffen dat iedere (werk)dag € 5 voor een broodje optelt tot € 100 per maand. Tel daar nog eens € 150 per maand voor koffie, sapjes en flesjes water bij op en je komt al snel op € 250 aan niet-noodzakelijke uitgaven. Niks mis mee, maar als je aan het eind van je salaris altijd een stuk maand overhoudt en je hebt geen idee hoe dat komt, kan het handig zijn je dagelijkse uitgaven eens bij te houden. Kortom, schud je mentale boekhouder wakker en houd hem scherp. Als we Bach moeten geloven, kan zo iedereen miljonair worden.
* Dit economische model is in de jaren vijftig bedacht door de Italiaans-Amerikaanse econoom Franco Modigliani en gaat ervan uit dat mensen weloverwogen en doordacht met hun inkomen omgaan. Jongeren verdienen nog maar weinig en lenen daarom geld - voor een huis of studie bijvoorbeeld – om hun uitgavenpatroon te kunnen bekostigen. Rond de middelbare leeftijd, wanneer het inkomen het hoogst is, ontstaat een overschot. Dan worden leningen afbetaald en wordt geld gespaard. Tijdens de pensionering wordt dat opgebouwde vermogen vervolgens langzaam opgemaakt. ** Richard Thaler is hoogleraar economie aan University of Chicago Booth School of Business. Hij wordt gezien als een belangrijke theoreticus op het gebied van behavioral finance, het vakgebied dat economie en psychologie verbindt. Hij heeft de term mentaal boekhouden bedacht. Hersh Shefrin is hoogleraar finance aan de Santa Clara University Leavey School of Business. Hij doet sinds de jaren zeventig onderzoek naar behavioral finance.
© 2011 Anna Dijkman en Chris Zadeh, Amsterdam / Maven Publishing B.V., Amsterdam