Leesfragment: Revolutionair verval en de conservatieve vooruitgang in de 18e en 19e eeuw

27 november 2015 , door Thierry Baudet en Michiel Visser
| | | |

30 november verschijnt Revolutionair verval en conservatieve vooruitgang in de 18e en 19e eeuw door Thierry Baudet en Michiel Visser. Vanavond kunt u de inleiding lezen en uw exemplaar reserveren.

Na het succes van Conservatieve vooruitgang. De grootste denkers van de twintigste eeuw bieden Thierry Baudet en Michiel Visser in hun nieuwe boek zicht op de achttiende en negentiende eeuw: de tijd van de grondleggers van het conservatisme. In Revolutionair verval komen denkers als Edmund Burke, Alexis de Tocqueville, Hegel en Joseph de Maistre uitgebreid aan bod, en wordt ook aandacht besteed aan Nederlandse conservatieven als Groen van Prinsteren en Abraham Kuyper. De artikelen in deze bundel zijn van vooraanstaande geestverwanten als Paul Cliteur, Roger Scruton, Rob Hartmans en Theodore Dalrymple.

Mr. Thierry Baudet (1983) was programmamaker/presentator bij Amsterdam FM en BNR Nieuwsradio. Nu is hij columnist voor NRC Handelsblad. Ook werkt hij aan de Universiteit Leiden aan De aanval op de natiestaat, zijn proefschrift over nationale soevereiniteit.

Mr. drs. Michiel Visser (1976) is advocaat. Zijn publicaties verschenen in Modern Age, Liberaal Reveil, de Volkskrant en HP/De Tijd.

Ten geleide

Thierry Baudet & Michiel Visser

Net als de latere Star Wars-films is dit boek over conservatieve denkers een prequel: het beschrijft de voorgeschiedenis van een verhaal waarvan we al weten hoe het verder gaat. Samen met Conservatieve vooruitgang vormt Revolutionair verval een tweeluik dat het conservatisme in kaart brengt door in plaats van abstracte bespiegelingen over aard en wezen van ‘het’ conservatisme, de individuele denkers die deze traditie hebben ontwikkeld en vormgegeven centraal te stellen. Zo bieden deze boeken een mozaïek in plaats van een manifest, een meerduidig familieportret in plaats van een eenduidig program. Hoe veelkleuriger het conservatisme de lezer voorkomt, des te beter onze bundels in hun opzet zijn geslaagd

Daarbij is allereerst een opmerking over het begrip ‘conservatisme’ geboden. Dit krijgt pas vanaf de jaren 1830 brede verspreiding – en een groot deel van de in dit boek besproken denkers gebruikte het zodoende niet om de eigen ideeën te karakteriseren. Om een geheel aan politieke en culturele opvattingen tot uitdrukking te brengen duikt het woord pas op in 1818, als titel van het door de Franse schrijver Chateaubriand uitgegeven tijdschrift Le Conservateur. Ook Edmund Burke, de gedoodverfde ‘aartsvader van het conservatisme’, heeft dit begrip dus nooit gekend (hij was toen immers al meer dan twintig jaar dood). In deze bundels wordt dan ook vanuit wat we tegenwoordig conservatisme noemen, een denktraditie in de geschiedenis teruggelezen.

Daarbij is het allerminst zeker dat het woord ‘conservatief’ een goede term is geweest. Een hardnekkig misverstand dat dit gedachtegoed in elk geval vanaf het begin heeft vergezeld, is dat het tegenover ‘progressief’ zou staan. Dat dit onjuist is hebben we met de titel Conservatieve vooruitgang meteen al duidelijk willen maken. Vooruitgang is zoiets als rechtvaardigheid – het is nonsens om ertegen te zijn, de relevante vraag is hoe concreet invulling te geven aan een dergelijk abstract begrip.

In zijn invulling van die vooruitgang komt het conservatisme naar voren als de stroming die niet vanuit een ideologische blauwdruk denkt maar vanuit de werkelijk bestaande zaken, in al hun complexiteit, veelvormigheid en onderlinge verwevenheid. Conservatief staat daarmee niet tegenover progressief maar tegenover revolutionair. Het wil ‘niet-ideologisch’ te werk gaan, en heeft, anders dan liberalisme en socialisme, geen ‘visie’ van de ideale samenleving die ongeacht tijd, plaats en omstandigheden gerealiseerd zou moeten worden. De conservatief is daardoor vaak degene die reageert, die overvallen wordt door veranderingsdrift, en probeert het bestaande te verdedigen. Dergelijk conservatisme is, in de woorden van Roger Scruton, ‘the philosophy of love’ – liefde voor het bestaande, voor het vertrouwde, voor de geneugten van het heden tegenover een onzekere toekomst. Traditionalisme dat zich van zichzelf bewust wordt, zoals de beroemde Duits-Hongaarse socioloog Karl Mannheim het noemde. ‘The conservative typically arrives “too late” for mere conservation… lament illuminates.’ Ons inzicht in de schoonheid van de wereld die ons altijd als vanzelfsprekend heeft omringd komt pas wanneer de duisternis zich al heeft aangekondigd.

Er is echter ook een andere visie op het conservatisme, die niet alleen procedurele, maar ook diepe inhoudelijke verschillen met liberalisme en socialisme aan het licht brengt. Die visie stelt dat conservatisme het best te begrijpen valt als het eeuwenlange verzet van de adel en de geestelijkheid tegen de oprukkende, in eerste instantie door de vorst aangestuurde, centrale staat. De paradox van die opkomst is dat de almachtige staat de bondgenoot is van het individualisme, aangezien de staat de moderne emancipatie van het individu realiseert ten koste van alle ‘intermediaire verbanden’, zoals gilden, kerkgemeenschappen, families en aristocratie, die het individu in zijn ‘persoonlijke vrijheid’ belemmeren – maar dat individu ook inbedden. Weliswaar komt deze jaloerse, almachtige staat met de Franse Revolutie definitief op het toneel, maar in de kiem was hij al aanwezig in het absolutisme van Lodewijk xiv, en in de filosofie van Jean Bodin en Thomas Hobbes.

Dat het moderne conservatisme het duidelijkst afsteekt tegen de Franse Revolutie wil dus niet zeggen dat het niet al ruimschoots daar voor bestond. Daarom ook begint dit boek bij Montesquieu en niet bij Burke.

Wat de in dit boek bijeengebrachte denkers met elkaar gemeen hebben is dat volgens hen de nadruk in de moderne tijd op enerzijds staat en anderzijds individu een belangrijk aspect van ons politieke bestaan onderbelicht laat. Liberalisme en socialisme hebben geen – of in elk geval een zeer beperkt – vocabulaire voor alles wat zich tussen staat enerzijds, en individu en markt anderzijds, bevindt; die zaken onttrekken zich grotendeels aan hun begrippenkader. Conservatieven wijzen op dat tekort, en zoeken naar manieren om de nadruk op individualisme enerzijds, en staatsmacht anderzijds, te temperen ten gunste van sociale, gemeenschappelijke waarden en instituties, zonder welke de staatsmacht in hun ogen ontspoort, de vrije markt corrumpeert, en het individu een betekenisloze abstractie blijft.

In deze tweede – meer inhoudelijke – betekenis komt het conservatisme dus naar voren als tegenhanger van liberalisme en socialisme, die op zichzelf overigens ook weer onderling kunnen botsen. Meer individuele vrijheid betekent immers minder staat en vaak ook minder gemeenschap. Meer staat betekent minder individuele vrijheid en dikwijls eveneens minder gemeenschap. Meer gemeenschap kan ten koste gaan van individuele vrijheden en kansengelijkheid. Dat alles laat onverlet dat liberalisme, socialisme en conservatisme alle drie op relevante aspecten van de werkelijkheid wijzen. Het is een te betreuren vorm van ideologisering dat de drie politieke families geregeld tegenover elkaar komen te staan als ‘aartsvijanden’ die op alle punten strijdige, wederzijds onverenigbare totaalpakketten aanbieden. ‘Conservatisme’ kan immers heel goed samengaan met vrijheid en gelijkheid. Echter: vanuit hun basisfilosofie staan liberalisme en socialisme voortdurend bloot aan wat vrij naar JeanFrançois Revel de ‘revolutionaire verleiding’ genoemd zou kunnen worden. Omdat hun benadering mechanisch in plaats van organisch is, zijn de visies van liberalen en socialisten in principe van de ene op de andere dag, overal op aarde, in de praktijk te brengen. Liberalisme en socialisme zijn daarom utopische filosofieën, die een einddoel, een blauwdruk voor ogen hebben. Terwijl conservatieven wijzen op het eeuwig menselijk tekort, proberen ze tegenwicht te bieden aan de revolutionaire veranderingen die op basis van ideologische blauwdrukken kunnen worden gelegitimeerd – en zo komen de twee betekenissen van het begrip ‘conservatisme’ uiteindelijk toch nog samen.

Juist omdat deze drie politieke families echter niet per definitie strijdig zijn, zijn individuele denkers ook lang niet altijd precies in de ene of de andere stroming in te delen. Er is op allerlei manieren overlap, en sommige denkers worden door verschillende families gelijkelijk ‘geclaimd.’ Het is dan ook vaak een kwestie van nuance. Zo hebben we ervoor gekozen om David Hume en Edmund Burke wél op te nemen in deze bundel, maar Adam Smith niet, ook al zijn er duidelijk overeenkomsten tussen deze drie Britten. Er had best een hoofdstuk over Adam Smith-als-conservatief geschreven kunnen worden, zoals er ook over de liberale elementen in het denken van Hume en Burke is geschreven. Iets vergelijkbaars speelt met betrekking tot de in dit boek als ‘conservatief’ gelezen Federalist Papers (hoofdstuk 4) die echter evenzeer door liberalen en sociaaldemocraten kunnen worden gekoesterd. Dergelijke overlap laat zien dat de verschillende politieke stromingen op talrijke punten tot vergelijkbare conclusies kunnen komen. Er is dan ook niets op tegen om grote denkers in verschillende tradities te zien passen, zoals in één kunstenaar vaak ook verschillende stijlen samenkomen.

Een andere kwestie was of hedendaagse interpretaties van achttiende- en negentiende-eeuwse denkers zouden passen in het boek. Dit speelde bijvoorbeeld met betrekking tot de grondlegger van de evolutiebiologie, Charles Darwin, over wie we een hoofdstuk in de maak hadden. Er is vandaag de dag een vrij omvangrijke stroming die zich schaart onder de banier darwinian conservatism en die met een evolutionaire bril sociale instituties die de eeuwen hebben overleefd, zoals religie en familie, probeert te begrijpen en te verdedigen. Maar hoewel darwinian conservatism op Darwin voortbouwt, kan Darwin zélf bezwaarlijk als normatief politiek theoreticus worden geduid – evenmin als Columbus de stichter was van de Verenigde Staten. Darwinian conservatism had gepast in een bundel over het hedendaagse conservatisme, niet in een bundel over het negentiende-eeuwse, en het hoofdstuk over hem heeft moeten sneuvelen. In Conservatieve vooruitgang onderscheidden wij al drie deelstromingen: sceptisch, romantisch, en classicistisch conservatisme. Elk van die drie varianten legt zijn eigen accenten: het sceptisch conservatisme stelt de beperkte kenvermogens van de mens centraal, het romantisch conservatisme benadrukt de samenleving als organisch, historisch gegroeid geheel, en heeft al snel heimwee naar een al dan niet geïdealiseerd verleden, en het classicistisch conservatisme bouwt voort op het natuurrechtelijke denken van de christelijke en/of Grieks-Romeinse traditie. Er zijn wellicht meer onderscheidingen te maken, en zeker is dat Revolutionair verval net als Conservatieve vooruitgang onvermijdelijk onvolledig is. Vanuit de genoemde overwegingen hebben we een selectie moeten maken uit de vele denkers die het conservatisme in de achttiende en negentiende eeuw rijk is. Meer denkers zijn niet dan wel opgenomen, maar we hebben niettemin geprobeerd een evenwichtige selectie te maken op basis van tijdvak, regio en thematiek. Er hadden ook interessante hoofdstukken geschreven kunnen worden over Justus Mö- ser, Elie Luzac, John Adams, J.G. Herder, Willem Bilderdijk, Gijsbert Karel van Hogendorp, Friedrich von Gentz, François-René de Chateaubriand, Karl Ludwig von Haller, William Wordsworth, Samuel Taylor Coleridge, Jane Austen, François Guizot, Adam Müller, Honoré de Balzac, Benjamin Disraeli, Fjodor Dostojevski, Gustave Flaubert, en James Fitzjames Stephen. Moge dit boek ook aanleiding zijn tot verdere bestudering van de conservatieve dimensie van deze dichters en denkers.

Kunnen we ons, aan het slot gekomen van dit tweeluik, tot een oordeel wagen over het conservatisme? Een mogelijk antwoord op die vraag zou kunnen zijn om het conservatisme te zien als het gedachtegoed van de losers van de geschiedenis. Wanhopig keerden zij zich tegen de industrialisatie, de democratisering van het politieke leven, de popularisering van de kunsten, de ontwakende secularisatie, enzovoorts. Voor hedendaagse lezers is de verleiding groot om dit conservatisme weg te zetten als een onaantrekkelijk, gefrustreerd gedachtegoed dat vergeefs tekeerging tegen de tijdgeest. Een variant op deze visie stelt dat conservatieven inderdaad de ‘verliezers’ van de geschiedenis waren, en dus grotendeels irrelevant, maar dat zij ons, modernen, niettemin een spiegel kunnen voorhouden: ons kunnen wijzen op onze blinde vlekken en tekortkomingen.

Er is echter ook een geheel andere conclusie mogelijk. Conservatieven gingen een strijd aan met ideeën als volkssoevereiniteit, universele mensenrechten en rationalisme die voor de radicalen die hen predikten tamelijk absoluut waren. Sprak men van ‘democratie’, dan was dat een niet door constitutie, Hogerhuis of vertegenwoordigende mechanismen ingedamd bestel, maar een direct of plebiscitair volksbestuur zoals in het oude Athene had bestaan. Sprak men van ‘mensenrechten’ dan was dat niet een pleidooi voor de in de rechtsstaat ingebedde grondrechten die we nu kennen, maar eerder een oproep tot wereldrevolutie. Wanneer de antirevolutionairen het democratisch absolutisme hekelden en een gematigde staatsvorm verdedigden, dan zou je kunnen betogen dat dit eigenlijk heel dicht in de buurt komt van de constitutionele, representatieve democratieën die na de val van Napoleon in de loop van de negentiende eeuw overal in Europa tot ontwikkeling zijn gekomen. De conservatieve verdediging van autoriteit en gezag, zoals gevestigd in maatschappelijke instanties als parlement en rechterlijke macht, is volstrekt gemeengoed geworden; overal zijn grondwetten ontwikkeld, is bicamerale volksvertegenwoordiging ingesteld, niet zelden gecombineerd met een constitutionele monarch, en zijn de verkiezingen niet vaker dan eens per vier jaar, etc. Zo bezien levert het conservatisme kritiek op iets wat weliswaar in naam, maar niet in daadwerkelijk functioneren tot in onze tijd is doorgedrongen. Dit conservatisme, zo zou evengoed beweerd kunnen worden, heeft zijn taak vervuld, en een remming op de geschiedenis gepresenteerd die zo succesvol was, dat we die als vanzelfsprekend zijn gaan zien.

We laten het oordeel graag aan de lezer.

Thierry Baudet & Michiel Visser
Amsterdam/Parijs, 7 november 2011

Uitgeverij Prometheus

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum