Leesfragment: Shanghai Massage

27 november 2015 , door L.H. Wiener

Zondag 30 oktober, van 15.00 - 17.00, wordt de nieuwe roman van L.H. Wiener, Shanghai Massage, gepresenteerd in Café Sligting (Zijlweg 18, 2051 BB Overveen). Met een speciaal gastoptreden door leden van het Wings Ensemble en gepresenteerd door Thomas Verbogt. Athenaeum Boekhandel verzorgt de boekverkoop, en vanavond publiceren we voor.

Shanghai Massage laat zich, met enige goede wil, lezen als een ode aan de vrouw. Als de schone en jeugdige Quirina Taselaar haar oud-leraar Engels en schrijver Ezra Berger na een voor hem vitaliserende omgang van drie jaar weer verlaat, beseft Berger dat hij haar vertrek moeilijker kan verwerken dan was voorzien. Hij verdwijnt in een vacuüm waaruit zelfs zijn schrijftalent hem niet kan bevrijden. Maar dan ontmoet hij in een Amsterdams massagecentrum het mooie meisje  Ming en lijkt zijn verlossing nabij. 'I like your style, Ming,' verzucht hij, als de lieftallige Chinese op zijn rug danst en bijna zijn nek breekt.     

L.H. Wiener (1945)  brak na tien verhalenbundels door met de roman Nestor (2002), bekroond met de Bordewijkprijs, en De verering van Quirina T. (2006), die genomineerd werd voor de Gouden Uil Literatuurprijs 2007 en de Libris Literatuurprijs 2007.

Proloog

Zoals het gevoel dat een personage uit een boek niet slechts verzonnen is, maar echt bestaat in een werkelijkheid die zich elders bevindt, en het gevoel dat een overleden persoon niet echt gestorven is, maar min of meer op reis, naar het einde van de nacht, en later kan worden ontmoet op de plaats der eindbestemming, in het nieuwe licht, zo kan een verloren geliefde nog steeds een geliefde zijn, die slechts min of meer afwezig is en ieder moment zou kunnen weerkeren, om nooit meer weg te gaan.

De beleving van een dergelijke emotie omtrent verzonnen personages, overleden personen en verloren geliefden neutraliseert hun absentie en doet verbeelding en werkelijkheid in gelijke mate versmelten als leven en dood.

Maar merkwaardig blijft het dat het verleden in onze herinnering zich bij voorkeur lijkt te manifesteren in pijn, verdriet en machteloosheid, en maar in geringe mate in succes, troost en geluk.

Althans in dit boek.

1

Sinds Quirina’s vertrek zijn mijn dagen niet duur meer. Ze komen en gaan zonder dat ik er iets mee doe, zonder dat ik ze aan iets besteed, zonder dat ik er in een of andere vorm reliëf aan geef. Het bijhouden van dagboekaantekeningen, zoals een schipper zijn logboek, is het enige middel waartoe ik nog in staat ben, om mijn tijd niet zomaar te laten weggorgelen in het gootsteenputje der ledigheid, om aan de nutteloosheid van mijn dagen tenminste nog een datum te verbinden.
Dagboeken zijn de logboeken van een leven. Het is niet noodzakelijk om ze bij te houden, want het schip vaart toch wel door, zoals een leven zich vanzelf verder ontrolt, in de mist der mensen, maar alleen in het logboek kunnen de daadwerkelijke voortgang van het schip, de koers die het gevaren heeft, of de mate waarin het door de stroom is weggezet, de bestemmingen die het heeft aangedaan en de conditie waarin de uitrusting zich bevindt, worden vastgelegd.
Dagboeken en verhalen, dat ben ik.
Meer niet.
Niet meer.

Hier is zo’n verhaal:

Compulatio

[Het eerste deel van 'Compulatio', het verhaal dat opgenomen is in Shanghai Massage, werd al eens gedeeltelijk voorgepubliceerd op Athenaeum.nl, en wel bij de voorpublicatie van het literair tijdschrift Kort Verhaal. U kunt de eerste pagina's daar lezen (link opent in een nieuw scherm of tabblad) en hieronder vervolgen.]

Resteert de vraag of haar exercitie in de Groningse nieuwjaarsnacht nu moet worden aangemerkt als arglist – arglust is misschien een betere term – of niet meer is dan een natuurlijke gang van zaken. Het voelt als verraad, en niet zo zuinig ook, maar het is niet zo, nee!
Nee, het is niet zo, omdat ik het niet aankan! Handwasjes ontspannen mij, handwasjes en langzaam aardappels schillen.
Gustave Flaubert moet wel de eenzaamste man ter wereld zijn geweest, zoals de meeste mannen, maar van hem trek ik het me aan. ‘Wat uiteindelijk resteert zijn de dieren,’ ontviel mij eens en pas nu schikt de werkelijkheid zich naar deze conditie. Flaubert had een papegaai, genaamd Loulou, zo lees ik in het boek Flaubert’s Parrot van Julian Barnes, zoals ik de poes Lolitapoes heb, met dat verschil dat Loulou was opgezet en de poes Lolitapoes tussen mijn toetsenbord en mijn monitor altoos gezellig ligt te snurken. En dan heb ik in de tuin ook nog het konijn Muffin, vrij rondhobbelend in haar gevonden paradijs.
‘Ik heb niemand meer om mee te praten,’ verzuchtte Flaubert. ‘Om mijn Sombere Mijmeringen van me af te schudden, werk ik zo hard mogelijk,’ schrijft hij op 23 juni 1870. En bijna een jaar later: ‘Ik probeer me met inkt te bedrinken, zoals anderen zich met brandewijn bedrinken.’
Ik drink geen inkt, wel Bushmills.
En op 30 oktober 1872, weer een jaar nadien, in een brief aan Ivan Toergenjev, schrijft hij: ‘[...] ik lees ongeveer negen à tien uur per dag. Maar goed, een beetje afleiding van tijd tot tijd zou me geen kwaad doen, maar wat voor afleiding moet ik zoeken?’
Gustave Flaubert had geen computer.

Als ik helder blijf zal ik blijven schrijven tot mijn laatste lach, misschien geen ‘primaire’ literatuur meer, maar dan toch zeker ‘secundaire’, zoals kritieken en essays. Leo Vroman is vierennegentig en nog actief, al gaat het bij hem (en zijn echtgenote Tineke) wel uitsluitend en alleen nog over doodgaan. Zij zijn al zeventig jaar bij elkaar en houden nog steeds zoveel van elkaar dat Tineke zegt dat ze hoopt dat Leo eerder doodgaat dan zij, omdat zij beter tegen alleen-zijn kan dan hij. Zoiets snoert mijn strot dicht. Ik wilde wat televisie gaan kijken ter verstrooiing ende vermaeck, maar ik stootte telkens mijn hoofd tegen die perfide reclame, die het medium televisie als een wurgslang in zijn macht heeft en langzaam verstikt. Na Vroman en zijn echtgenote bleef ik, tegen mijn gewoonte in, hangen bij Oprah W. omdat zij een gerenommeerde pornoster interviewde, ene Jenna Jameson, van wie ik nog nooit gehoord had, al mag ik mezelf toch zeker rekenen tot de ingewijden op dit gebied. Een ten hemel schreiende vrouw, maar dan letterlijk, want in haar miljoe - nenvilla aan het water, met een polyester jacht aan de kunststof steiger en de obligate witte Rolls- Royce op de oprijlaan, schoot ze zichtbaar vol bij de klemmende vraag hoe ze haar levensloop later aan haar twee kleine zoontjes zou moeten uitleggen. Arme vrouw, lieve moeder.

Gistermiddag, vrijdag 29 januari 2010, exact vier weken na dato, arriveerde er om 16.42 utc in mijn computer plotseling een bericht waarin melding werd gemaakt van herinneringen aan zeiltochtjes op het IJsselmeer en de Zeeuwse stromen, reisjes naar steden en eilanden, alsmede het kopen van het konijn Muffin, dat later stokdoof bleek te zijn en misschien daardoor onaaibaar. Het bericht eindigde met het aanbod om weer eens een wandeling te maken in het park de Koningshof te Bentveld.

Ten antwoord liet ik haar weten dezelfde herinneringen te koesteren en ik besloot met een passage uit Macbeth: ‘I have begun to plant thee and will labour to make thee full of growing’, de woorden van koning Duncan, die hij vol bewondering uitsprak jegens Macbeth als dank voor de bewezen diensten. Ik had haar veel over Shakespeare verteld en vaak uit zijn werk geciteerd, maar bij deze regels had ze toch wel even moeten ‘googelen’, zo liet zij mij vervolgens weten. Maar zij had het kunnen vinden en antwoordde geheel in stijl: ‘I see what you mean and I am much beholden to you’, waarop mijn argwaan mij meteen weer naar de keel vloog, want hoe was zij aan deze laatste nogal ingewikkelde formulering gekomen? Hij komt voor in de beroemde speech van Mark Antony in Julius Caesar, maar daar zou ze toch alleen bij toeval op hebben kunnen stuiten? Of zou die Pieter Bas Engels gestudeerd hebben, met het Elizabethaanse toneel als specialiteit, en haar likkebaardend hebben geholpen? ‘That cuckold lives in bliss, who, certain of his fate, loves not his wronger,’ lispelde de verdorven Iago mij vervolgens in het oor, hetgeen in eenvoudig Nederlands ongeveer oplevert: ‘Als je haar niet loslaat, ga je aan haar kapot.’ Alsof ik dat zelf niet wist! Alsof ik de dramatiese ironie die schuilging in de behoedende woorden van koning Duncan niet juist zo bedoeld had! Alsof ik niet wist dat Macbeth hem diezelfde nacht nog zou vermoorden. En alsof ik niet allang heb overwogen die eer aan mezelf te houden! The king is dead.

Gustave Flaubert, die zijn moeder tot haar dood in zijn huis verzorgd heeft, had naar eigen zeggen nooit geboren willen worden en heeft herhaaldelijk met zelfmoord gedreigd, in de vaste overtuiging dat hij het nimmer zou doen, ‘gekoketteerd’ is wellicht een beter woord. Le mot juste, zou hij zelf zeggen. ‘Mensen zoals wij moeten de wanhoop tot geloof verheffen,’ was zijn stelregel. Zelf zou ik het woord ‘geloof ’ door het woord ‘kunst’ willen vervangen.

‘Ik droom zo zelden van je, omdat je niet droomt van wat je begeert,’ schreef Flaubert aan zijn minnares Louise Colet op 4 september 1852. Of dit zo is waag ik te betwijfelen, maar ik weet het niet zeker, aangezien ik door slapeloosheid niet eens aan dromen toekom.

Eens zag ik plotseling dat de naam Dunsinane, het kasteel van Macbeth waar hij zijn onvergeeflijke daad beging, uit drie delen uiteen te nemen was, waarbij ieder deel zijn eigen betekenis impliceerde. Dun staat dan voor de naam van de koning, sin spreekt voor zich en Lady Macbeth wordt later insane en pleegt zelfmoord. The queen, my lord, is dead.

De computer is na de zon het enige medium dat deze aarde nog gaande houdt. De mens heeft een digitaal universum geschapen waarvan de directe invloed merkbaarder is dan die van het door God geschapen heelal. De aantrekkingskracht van de aarde voelt men pas als men valt of een piano op zijn hoofd krijgt. Men leeft in een wereld die beheerst wordt door de wetten der gravitatie, maar men bemerkt van die aantrekkingskracht zelve niets. Afstotingskracht is in deze wereld duidelijker waarneembaar, want oorlog en onmin vormen het dagelijkse nieuws. Onze planeet tolt om zijn as met een snelheid boven die van het geluid. Niet op de polen, maar iedere denkbeeldige plek op de evenaar tolt rond met een vaart van meer dan 1600 kilometer per uur. Toch werden de bierflesjes en whiskyglazen van Tip Marugg tijdens zijn vele tropiese mijmernachten onder een Antilliaanse maan nimmer van de tafel gezwiept, en als hij dan soms toch mistastte had dat met een andere draaiing te maken dan met die van de aarde. Zelfs een zilveren dollar zou op zijn kant blijven staan. Een puts water weegt een kilo of tien en het gewicht van het volume water in een badkuip is door een gemiddeld mens al niet meer te tillen, maar de zeven wereldzeeën vallen niet ruisend van de aardbol af, al zijn sommige plekken – troggen noemt men die – kilometers diep en dus als los stromende materie astronomies zwaar. Hoe kan dat? Dat kan niet, is men geneigd te beweren. Maar toch is het zo. Alleen hoog- en laagwater zijn als zeebewegingen merkbaar. Een enkel minuscuul vloedgolfje, dat onder de naam tsunami een paar eilanden wegspoelt, daargelaten.

Ik heb veertig jaar voor de klas gestaan, achtendertig jaar, om precies te zijn. Afgaande op bovenstaande overpeinzingen lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat ik docent natuurkunde ben geweest, maar dat is toch niet het geval, want ik ben een uitgesproken talenman, een alfa, zoals dat vroeger heette, en vandaar waarschijnlijk mijn verbijstering over de werking en de geldigheid der natuurwetten, alsmede over de ongebreidelde invloed van de computer. En die verbijstering heb ik nimmer onder stoelen of banken gestoken. Als ik tijdens een les en orerend voor het bord weer eens overvallen werd door het besef dat ik op datzelfde moment, maar zonder het te voelen, met supersoniese snelheid om de aardas in de rondte vloog – nee, erger nog, dat de gehele aarde, met de zeven wereldzeeën en al, ook nog eens in een elliptiese baan om de zon bewoog, met een snelheid van bijna 30000 kilometer per uur – dan wilde ik mijn les nog wel eens staken en mijn gemoed klassikaal luchten. Maar geen van mijn leerlingen scheen over deze zaken ooit na te denken, noch over het gekmakende fenomeen dat het universum onbegrensd is, oneindig is, zich dus in feite nergens bevindt en tegelijkertijd overal, en binnen dat nergens nog steeds naar alle kanten uitdijt, in een tijdloze en eindeloze ruimte.

Er bestaat een foto van Gustave Flaubert, genomen enkele jaren voor zijn dood, die een treffende gelijkenis vertoont met mijzelf, op iets jongere leeftijd; ik begin vijftig, hij midden vijftig. Bolle kop, kalend hoofd, grote snor. Hij droeg zijn haar wat piekeriger en zijn snor had langere punten; de zijne noemde je een druipsnor, de mijne had meer een Engelse vorm, met de punten omhoog, maar de overeenkomst in uiterlijk was zo markant dat een van mijn leerlingen deze foto eens uit de nrc had geknipt en meegenomen naar school, met de vraag of die man op de foto een familielid van mij was. ‘Ja hoor, dat is mijn oudoom Gustaaf,’ had ik onmiddellijk geantwoord. ‘Die kan ook heel mooi schrijven, al kleedt hij zich wel erg ouderwets, vind je niet? Hij woont in Frankrijk, aan de Seine, waarin hij vaak een bad neemt, want hij is een heel zindelijke man.’ En ik had de foto als curiosum achter in de klas op het prikbord gehangen. Maar nadat leerlingen uit andere klassen herhaaldelijk hadden gevraagd of ik dat misschien was, had ik ten slotte met vulpeninkt onder op de foto geschreven: Victor van Gigch, op het toppunt van zijn miskenning.

Werkelijk alles wat een mens van node heeft, kan middels de computer betrokken dan wel bewerkstelligd worden, hetzij rechtstreeks, bij wijze van informatie of contact, hetzij indirect, bij wijze van bestellingen of transacties. En waar aanvankelijk computers robots bestuurden, daar dirigeren zij nu de mens, die ondergeschikt is geraakt aan zijn eigen creatie. De mens als tovenaarsleerling. Computers kunnen praten, ze kunnen lezen en schrijven en ze kunnen muziek maken. Het enige wat ze niet kunnen is liefhebben en seksueel actief zijn, want ze hebben geen gevoel en sommige mensen wel. Twee computers aan elkaar koppelen zou technies gezien heel goed tot de mogelijkheden behoren, maar hun gemeenschap zou strikt virtueel blijven en hun cohabitatie slechts een lineaire bundeling van krachten. Zij zouden elkaar niet delen, maar verdubbelen, en een werkelijke versmelting zou slechts kunnen leiden tot kortsluiting en disfunctioneren. Er bestaat een wijsgerig systeem dat natuur en cultuur in correlatie meent te kunnen brengen middels de processen der cybernetica. Pionier op dit gebied was professor Norbert Wiener, ook al een oudoom van mij.

[...]

© 2011 L.H. Wiener
Auteursportret © Tessa Posthuma de Boer

Uitgeverij Contact

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum