Leesfragment: Staat van verzuiling

27 november 2015 , door Peter van Dam

Dinsdag 21 juni verschijnt Peter van Dam, Staat van verzuiling. Vanavond kunt u er al het eerste hoofdstuk uit lezen en uw exemplaar reserveren.

Wie aan Nederlandse geschiedenis denkt, denkt aan verzuiling: katholicisme, protestantisme, liberalisme en socialisme. Vier stevige zuilen die samen een dak dragen waaronder alles vastligt. Historicus Peter van Dam laat zien dat dit beeld een misleidende mythe belichaamt. Nederland was ook vroeger dynamisch, kleurrijk en vaak helemaal niet zo anders dan omringende landen. In dit uitdagende betoog ontdekt de lezer waarom en hoe de verzuilingsmetafoor ons geschiedbeeld in de weg staat en actuele debatten vertroebelt.

‘The Dutch are well known for their tolerance which perhaps has stemmed largely from verzuiling (pillarisation), the custom of dividing society into compartments or pillars which, although separate from each other, support society as a whole. In this way any group which demands a place in society can have it and the balance is kept by an overall attitude of “agreeing to disagree”.’

Dit meldt de bekende backpacker-reisgids Lonely Planet de reiziger die op weg door Europa in Nederland is aanbeland. Verzuiling blijkt een wezenlijk begrip te zijn voor wie de Nederlandse maatschappij beter willen leren kennen. Met behulp van de beeldspraak van pilaren en een dak wordt een specifiek Nederlands verschijnsel aangeduid, dat de hele maatschappij omvat. Tegelijk is verzuiling geen afgesloten episode in de Nederlandse geschiedenis, maar een fenomeen dat zich tot op heden blijft voordoen. Dit strookt echter niet met onze overtuiging dat Nederland vandaag de dag een ontzuild land is. Heeft Nederland sinds de jaren zestig niet juist gebroken met de verzuiling?
Verzuiling en ontzuiling zijn hoe dan ook centrale elementen in het denken over Nederland in binnen- en buitenland. Ze hebben ons opgezadeld met een fundamenteel vertekend beeld van verleden en heden. Verzuiling is in die zin een moderne mythe: een gangbaar verhaal over de wording van onze maatschappij waar vrijwel niemand vraagtekens bij zet. De verzuilingsmythe creëert een verwrongen beeld van de Nederlandse geschiedenis door haar verleidelijke beeldspraak, door haar suggestie van een unieke Nederlandse weg naar de moderniteit en door het idee dat er een scherpe breuk bestaat tussen de verzuilde en de ontzuilde maatschappij. Dit probleem wordt nog vergroot doordat de termen worden toegepast op uiteenlopende terreinen als religie, maatschappelijke organisatie en de politiek. Het vertroebelt het zicht op de geschiedenis en de actualiteit daardoor op vele gebieden. Onder invloed van de mythe weten we ons niet goed raad met religie, zijn we bang voor een radicaal geïndividualiseerde samenleving en hebben politici moeite zich een houding te geven ten opzichte van de burger. Met behulp van een beschrijving van de Nederlandse geschiedenis in alternatieve termen en een analyse van de opkomst en het gebruik van de begrippen ver- en ontzuiling hoop ik een tegengif voor deze mythe te bieden.
Dat tegengif is niet alleen hard nodig, omdat een vertekend beeld van de Nederlandse geschiedenis een vervelende bijwerking van het denken in termen van verzuiling is. Soms is dit scheve beeld inderdaad slechts een onbedoeld gevolg, maar in andere gevallen hebben Nederlanders de term met opzet ondergeschikt gemaakt aan hun eigen maatschappelijke agenda. Een recent voorbeeld is dat de opstellers van De canon van Nederland verzuiling niet in hun selectie van belangrijkste elementen uit de vaderlandse geschiedenis hebben opgenomen. Gevraagd naar de reden voor deze opvallende beslissing antwoordde commissievoorzitter Frits van Oostrom: ‘Wij hebben gezocht naar het bindende, datgene wat de verzuiling overstijgt. Daar mag je de conclusie uit trekken dat wij het niet goed vinden als Nederland naar allerlei aspecten van verzuiling zou terugkeren.’
Verzuiling blijkt geen neutrale term, maar iets waar men voor of tegen is, iets wat men terug wil zien of juist wil overstijgen. Dat is niet slechts in het heden het geval. De geschiedenis van verzuiling is de geschiedenis van een vechtbegrip. Waar Van Oostrom de term nu met het oog op binding probeert te verdringen, hebben juist die tegenstanders van verdeeldheid op basis van levensbeschouwing de term ooit op de kaart gezet. Voorstanders hebben vervolgens geprobeerd haar een positief imago te verschaffen. Geen van beide partijen was daarbij erg geïnteresseerd in een genuanceerd beeld van de geschiedenis. Verzuiling was een krachtige vorm van beeldspraak, die door haar verleidelijke eenvoud makkelijk werd overgenomen. Ongemerkt gingen Nederlanders een begrip hanteren dat niet slechts bedoeld was geweest om te analyseren, maar ook om te polemiseren. Des te belangrijker is het om de geschiedenis van het begrip en de gevolgen van haar gebruik nu zelf eens aan de orde te stellen.
De voorstelling dat Nederland tot pakweg 1960 een maatschappij van zogenoemde zuilen was, staat in het collectieve geheugen gegrift. Protestant, katholiek, sociaal-democraat of liberaal: van de wieg tot het graf leefde iemand binnen de grenzen van de eigen zuil. Vader en zonen Blokker schreven onlangs over Nederland in de jaren vijftig: ‘De Nederlandse samenleving was in die jaren onderworpen aan een ordelijke en dwingende indeling naar geloof en overtuiging. [...] Binnen de zuil vonden gelijkgestemden hun kerk, hun krant, hun vereniging, hun woningcorporatie, hun bakker en hun huwelijkspartner. Daarbuiten hadden ze niks te zoeken.’ Verzuiling was niet alleen strikt, ze was ook taai: ‘Zelfs een meteoorinslag als de Tweede Wereldoorlog had die ordening niet wezenlijk kunnen verstoren.’
Waar komt dit gangbare beeld van de Nederlandse geschiedenis vandaan? Het einde van de negentiende eeuw geldt als kraamkamer van de verzuiling. Katholieken, protestanten, liberalen en sociaal-democraten bleven steeds vaker onder elkaar. Religieuze en seculiere levensbeschouwingen kleurden op die manier de ordening van het sociale leven in Nederland. De invoering van algemeen kiesrecht en de gelijkstelling van bijzonder en openbaar onderwijs in 1917, de zogeheten Pacificatie, verankerde dit systeem van ‘eenheid in verdeeldheid’ definitief in de Nederlandse maatschappij. Uiteindelijk kwam in de jaren zestig een einde aan het verzuilde tijdperk: door secularisering nam het belang van religie af, waardoor het ontzuilde. Niemand trok zich nog iets aan van de levensbeschouwelijke grenzen. Het resultaat was een vrije en open samenleving waarin godsdienst een marginale rol ging spelen.
Aan de hand van diezelfde zuilen wordt ook de inrichting van het politieke stelsel in Nederland tot de jaren zestig verklaard: iedere zuil had eigen organisaties, waaronder een eigen partij en een eigen vakcentrale. Dankzij deze organisaties, die hand in hand gingen met de inkadering van de leden van de zuilen, konden de elites van die zuilen ondanks de grote verschillen aan de basis pragmatisch met elkaar samenwerken. Op die manier garandeerden zij de stabiliteit van het staatsbestel. Deze samenwerking aan de top zou zijn wortels hebben in een lange traditie van ‘schikken en plooien’ door de elites en zou ten tijde van de verzuiling tot een politieke cultuur van overleg en compromis hebben geleid. Nadat de zuilen waren verdwenen, werd deze cultuur tot op heden als ‘poldermodel’ en ‘overlegcultuur’ voortgezet.
Tot zo ver het klassieke verhaal over Nederland in de twintigste eeuw. Het is een van de invloedrijkste mythen van het land. Aan de hand van het begrip verzuiling beschrijven wetenschappers, publicisten en politici hoe de maatschappij tot de jaren zestig gestalte heeft gekregen, en aan de hand van haar spiegelbeeld ontzuiling benoemen ze de verschillen tussen dat verleden en ons heden. Ed Taverne en Kees Schuyt benoemen deze tegenstelling als volgt: ‘Zoals verzuiling wordt omschreven als het in kerkelijke of levensbeschouwelijke organisaties uitoefenen van niet per se religiegebonden maatschappelijke activiteiten [...], zo is ontzuiling het verminderen of geheel wegvallen van die levensbeschouwelijke organisatievorm.’ Ontzuiling en secularisering beschouwen zij als twee handen op één buik: ‘Secularisering slaat op individueel gedrag, ontzuiling op het reilen en zeilen van organisaties en instellingen.’ Daarmee lijkt levensbeschouwing in het maatschappelijke leven als gevolg van ontzuiling in het huidige Nederland nauwelijks nog een rol te spelen.
Aan de hand van de tegenstelling verzuiling-ontzuiling krijgt niet alleen religie een andere plaats toegedicht in de hedendaagse samenleving. Ook de politiek zou ingrijpend veranderd zijn: de passieve kiezers uit de tijd van de verzuiling waren trouw aan één partij, maar in de ontzuilde samenleving is de band tussen kiezers en partijen steeds zwakker geworden. Hierdoor zouden partijen steeds minder wortels in de samenleving hebben en zouden kiezers zich steeds grilliger gedragen. Deze ontwikkeling zou de politiek ook een deel van haar bewegingsvrijheid hebben ontnomen. Omdat de burger als gevolg van ontzuiling niet langer onmondig is, moeten de elites rekening houden met assertieve burgers, die eenmaal ontevreden zonder aarzelen op populisten stemmen.9 Conflicten zouden niet meer zo eenvoudig opgelost kunnen worden als ten tijde van de verzuilde samenleving. De politiek zou onder invloed van een meestal niet nader bepaalde ontzuiling grilliger en kortademiger zijn geworden.
Ten slotte zou de hedendaagse maatschappij ook van de verzuilde samenleving verschillen door de wijze waarop burgers zich binnen deze maatschappij bewegen. De journalist Henk Hofland karakteriseerde de ontzuiling in deze zin als de ‘dekolonisatie’ van de burger. Waar de meeste mensen tot de jaren zestig in een levensbeschouwelijk hokje met eigen partij, omroep, vakbond, krant en school pasten, leven ze nu in een geïndividualiseerde en onvoorspelbare maatschappij. Invloedrijke sociologen als Jacques van Doorn stelden dat de groepslijnen steeds sterker waren vervaagd en dat diversiteit en keuzevrijheid waren toegenomen. Ook politici en journalisten noemen ontzuiling en individualisering vaak in één adem.
Niet alleen de verschillen tussen heden en verleden maken Nederlanders aan de hand van de begrippen verzuiling en ontzuiling duidelijk. Ook het onderscheid tussen Nederland en het buitenland is vaak met behulp van deze begrippen beschreven: Nederland was anders dan andere landen, omdat het een verzuild land was. De historicus Henk te Velde heeft erop gewezen dat met behulp van het begrip verzuiling de Nederlandse geschiedenis als Sonderweg is voorgesteld, zoals ook andere landen dat hebben geprobeerd. De eigenheid van de Nederlandse geschiedenis is te vinden in de verzuiling die er is opgetreden. Vergelijkingen met andere landen op dit punt moesten bewijzen in welke opzichten de Nederlandse geschiedenis uniek was. Veel Europese landen stellen hun geschiedenis als uniek en afwijkend voor: de Duitse geschiedenis wijkt wat betreft de moeizame democratisering af van de in Europa ‘gebruikelijke’ ontwikkeling, de Franse geschiedenis is anders vanwege de Franse Revolutie en de Engelse vanwege haar geleidelijke politieke ontwikkeling.
In welk opzicht verzuiling Nederland uniek zou hebben gemaakt, daarover verschillen de meningen: ze zou de hokjesgeest tot grote hoogte hebben gedreven en tot een verkrampte samenleving met veel sociale controle hebben geleid, waaraan Nederlanders zich pas in de jaren zestig hebben kunnen ontworstelen. Verzuiling had echter ook een plaats in de al genoemde traditie van pragmatisch overleg, het schikken en plooien van de Nederlandse elite, dat het land voor de nadelige gevolgen van zijn verdeeldheid bewaard zou hebben.
Ook de manier waarop Nederland afscheid zou hebben genomen van de verzuiling zou het land een uniek geval maken. Het radicale afscheid van het levensbeschouwelijk gedomineerde verzuilde verleden sinds de jaren zestig bestempelden verschillende auteurs als even uitzonderlijk als historici voor hen de verzuiling zelf hadden beschouwd. ‘In Nederland,’ schrijven Jos van der Lans en Herman Vuijsje, ‘verliep de ontzuiling zo snel dat deze op zich weer beschouwd kan worden als een uniek historisch proces.’ Het optreden van ontzuiling suggereert de terugkeer naar normaliteit, een aanpassing van de weg van de Nederlandse geschiedenis aan een internationaal traject. Verzuiling was de specifiek Nederlandse weg naar de moderniteit, ontzuiling maakte het tot een normaal modern land in het heden.
Zowel met het oog op het verleden als met het oog op het buitenland wordt verzuiling gebruikt om een tweeledig verhaal te vertellen: vanwege verzuiling is Nederland anders dan andere landen en is het heden anders dan het verleden. Een dergelijk verhaal brengt het gevaar met zich mee dat men zichzelf voor de gek houdt. Tekenend voor het gebruik van de termen verzuiling en ontzuiling in het maatschappelijk debat is vooral dat hun betekenis onduidelijk is. Een blik op het gebruik in dagbladen in de afgelopen vijf jaar leert dat ze opvallend vaak in een rijtje met even onduidelijke termen als individualisering, secularisering en modernisering worden genoemd. Als deze begrippen zo’n centrale plaats in de duiding van het verleden van Nederland spelen, is het van groot belang te weten wat dat perspectief wel en niet laat zien.
Volgens de geschiedfilosoof Frank Ankersmit vervult beeldspraak bij het menselijke waarnemen en daarom ook in de geschiedschrijving een belangrijke functie: metaforen helpen kennis over de werkelijkheid te organiseren. Verschillende stukjes kennis kunnen met behulp van metaforen met elkaar in verbinding worden gebracht.
De werkelijkheid zou zonder zulke concepten niet te bevatten zijn. Dit betekent niet dat iedere vorm van beeldspraak even toepasselijk is. Het maakt het ook zinvol de werkelijkheid niet steeds in dezelfde termen te vatten. Immers, met behulp van nieuwe termen kunnen andere aspecten van de werkelijkheid onder de aandacht worden gebracht. Daarnaast brengt het gebruik van beeldspraak ook een lastiger probleem met zich mee: niemand kan een metafoor tegelijkertijd gebruiken en analyseren hoe het gebruik ervan zijn waarneming beïnvloedt. Wie wil analyseren tot welke selectie van feiten het gebruik van een bepaald beeld leidt, moet dat beeld daarom eerst zelf loslaten, waarschuwt Ankersmit.
Hetzelfde struikelblok staat in de sociologie bekend als de problematiek van de ‘blinde vlek’. Die houdt in dat wanneer een waarnemer voor een bepaald perspectief kiest, hij tijdens het kijken in dit perspectief gevangen zit. Pas wanneer de waarnemer een stap terug doet om zijn eigen perspectief te bekijken, kan hij de gevolgen van zijn oorspronkelijke keuze kritisch tegen het licht houden. Etnologen, voor wie de balans tussen deelnemen en observeren elementair is, debatteren sinds de jaren zestig over het verschil tussen de emische begrippen die de onderzochte groepen gebruiken en etische begrippen die de onderzoeker zelf hanteert. Dit onderscheid dwingt de onderzoeker om in zijn analyse afstand te nemen van de bewoordingen waarin de geobserveerden zich uitdrukken.
Een onderzoek naar de gevolgen van verzuilingsbeeldspraak kan met andere woorden pas slagen wanneer de termen als analytisch kader worden losgelaten. De alternatieve termen die daartoe nodig zijn, kunnen bovendien nieuwe aspecten van de historische werkelijkheid onder de aandacht brengen.
Het is van belang in te zien dat het om een krachtige vorm van beeldspraak gaat, het derde element van de verzuilingsmythe. Wie het woord verzuiling in de mond neemt, roept onmiddellijk het beeld op van een klassieke tempel op, met meerdere statige zuilen die gezamenlijk een dak dragen. Dit wekt bij het denken over verzuiling onbewuste associaties. Door deze associaties te benoemen kan hun invloed in het vervolg uitgebannen worden. Het is als met het kijken door een bril: zolang we de bril op hebben, valt niet op hoe deze onze manier van kijken beïnvloedt. Pas als we hem afzetten, wordt duidelijk hoe deze ons kijken vervormt en hoe die bril er zelf uitziet.



Het beeld van de vier stevige zuilen en het imposante dak wekt in de eerste plaats de indruk van een onbeweeglijke maatschappij. Deze suggestie van onbeweeglijkheid is historici een doorn in het oog. Volgens de wetenschappelijke literatuur zat het verzuilde stelsel in de jaren 1917-1960 stevig in het zadel. Toch was de Nederlandse maatschappij ook in de zogenaamde hoogtijdagen van de verzuiling voortdurend in verandering. Evenzo zitten de vier even hoge en brede zuilen de werkelijkheid in de weg. In de praktijk verschilden de gemeenschappen die tegenwoordig als zuilen worden bestempeld buitengewoon sterk van elkaar. Het begint al bij de vraag of er wel sprake kan zijn van een sociaal-democratische en zelfs een vierde, neutrale zuil. Historici zijn het erover eens dat het karakter van de katholieke gemeenschap anders was dan dat van andere gemeenschappen in Nederland in het verzuilde tijdperk.
Naast onveranderlijkheid en gelijkvormigheid van de zuilen onderling komt bij het gebruik van de zuilenbeeldspraak ook meteen het beeld van robuuste, strak georganiseerde en van elkaar gescheiden zuilen op. Ook bij dit beeld moeten vraagtekens worden gezet. Natuurlijk bestonden er uitgebreide netwerken van katholieke, orthodox-protestantse en sociaal-democratische organisaties, maar zij kenmerkten zich lang niet altijd door interne harmonie. Juist conflicten waren voor het ontstaan en de ontwikkeling van veel levensbeschouwelijke organisaties van groot belang. Zo kan noch het ontstaan van de Christelijk-Historische Unie (CHU), noch dat van het later opgerichte Gereformeerd Maatschappelijk Verbond zonder oog voor de conflicten binnen de protestantse gemeenschap worden begrepen. Ook de spanning tussen verschillende protestantse partijen – bijvoorbeeld tussen de Antirevolutionaire Partij (ARP) en de CHU27 – was een belangrijke factor in de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme. De eerste associaties die de beeldspraak van verzuiling oproept, stroken al niet met de historische werkelijkheid.
De scheiding tussen de levensbeschouwelijke groeperingen was veel minder rigide dan de metafoor doet vermoeden. Natuurlijk trouwde een strenge katholiek in deze periode bijvoorbeeld bijna nooit met een orthodoxe protestant. Maar ook in dit geval blijkt uit onderzoek dat gemengde huwelijken wel voorkwamen. Tegenstanders van gemengde huwelijken uitten in de naoorlogse periode juist hun zorg over de vermeende groeiende acceptatie van zulke huwelijken. Ook vriendschappen concentreerden zich in deze periode wel in de eigen groep, maar ook hier was geen sprake van ‘ijzeren gordijnen’. Bij een enquête over vriendschappen in 1964 bleken bijvoorbeeld vriendschappen binnen de eigen kring het meest voor te komen, maar gaven veel ondervraagden aan ook goede vrienden van andere levensbeschouwelijke signatuur te hebben.
Met terugwerkende kracht wordt de scheiding tussen de verschillende levensbeschouwelijke groepen echter veel sterker aangezet. Treffend illustreert Florus Wijsenbeek dit wanneer hij het terugblikkend op zijn jeugd bijzonder vindt dat de Haagse wijk Marlo waarin hij opgroeide een ‘gemengde wijk’ was. Ook andere overeenkomsten tussen zijn eigen ‘bijzonder neutrale’ familie en de katholieke, protestantse en communistische gezinnen uit zijn omgeving zet hij automatisch weg als uitzonderingen. De nadruk moet liggen op de ‘scheiding der geesten’, want die strookt met het beeld dat de beeldspraak van het dak en de zuilen bij Wijsenbeek oproept. Een dergelijke overdrijving van de geslotenheid van de verschillende levensbeschouwelijke groeperingen past bij het beeld van een geordende samenleving voor de jaren zestig, die vervolgens op haar kop zou zijn gezet. Ze past ook bij de neiging van groepen mensen om vroegere eenheid te romantiseren. Zo ziet Marjet Derks de behoefte om de eenheid uit het verleden van de eigen gemeenschap te romantiseren onder katholieken aan de oppervlakte komen in de vorm van een stroom publicaties over het vroegere ‘rijke roomse leven’.
De voorstelling van strikt gescheiden zuilen wekt de indruk dat een katholiek in de eerste helft van de twintigste eeuw nooit een woord met een protestant wisselde. Dit beeld is te eenzijdig: hoewel sommige groepen zich inderdaad sterk van anderen afscheidden, was de segregatie nooit volledig en ook lang niet altijd principieel. Daarnaast waren binnen een levensbeschouwelijke kring verschillende keuzes mogelijk: met het oog op de bovengenoemde protestant is niet duidelijk of hij CHU of ARP stemde, of hij wel of niet lid is geworden van een vakbond en hoe actief hij was binnen het verenigingsleven van een van de vele protestantse kerkgenootschappen. Bovendien onttrokken verschillende groepen in de Nederlandse samenleving zich aan dit patroon van organisatie in eigen levensbeschouwelijke kring. Een aanzienlijk deel van de protestanten bleef grotendeels buiten het netwerk van orthodox-protestantse organisaties, waarvan de ARP en het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) de belangrijkste pijlers vormden. Evenzo kende het onderwijs in hoofdzaak maar drie smaken: protestants-christelijk, katholiek of openbaar. Liberale protestanten, sociaal-democraten en niet-kerkelijke groepen bezochten gezamenlijk hetzelfde openbare onderwijs.
Het aanstekelijk simpele plaatje van vier kaarsrechte, keurig van elkaar gescheiden zuilen verdringt al te gemakkelijk het complexe tableau van de Nederlandse maatschappij in de eerste helft van de twintigste eeuw. De nuance loopt ook gevaar door een laatste problematische kant van het populaire beeld van de klassieke tempel: de implicatie dat de zuilen vooral een stabiliserende functie hebben uitgeoefend. De op basis van levensbeschouwing georganiseerde netwerken hebben op sommige momenten in de geschiedenis een dergelijke rol gespeeld. Er is bijvoorbeeld op hun rol gewezen om het beperkte succes van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) te verklaren. Tegelijkertijd is deze gemeenschappen echter ook verweten te veel op eigen en te weinig op nationaal belang gericht te zijn. Bovendien ligt vanuit dit perspectief de verleiding op de loer om het bestaan van deze netwerken vanuit hun stabiliserende en dragende functie te verklaren. Ze zijn echter noch op basis van deze drijfveer ontstaan, noch hebben ze dit doel altijd willen dienen.
De historicus Piet de Rooy heeft verzuiling ooit aangeduid als een concept waar nooit consensus over bereikt zal kunnen worden. Hij vroeg zich daarom af of het niet beter met rust kon worden gelaten. Ik doe geen poging het woord verzuiling uit de geschiedschrijving te verbannen. Juist het omstreden karakter van de term is een duidelijke indicatie van haar grote belang. Verzuiling is een sleutel tot de Nederlandse geschiedenis van de twintigste eeuw. Om die sleutel goed te kunnen hanteren zijn twee zaken nodig: een goed begrip van wat verzuiling inhoudt en een gezonde afstand tot het begrip. Daarom moet de term niet verdwijnen, maar vooral gehistoriseerd worden en moeten geen nieuwe definities aan een lange rij vroegere pogingen worden toegevoegd, maar is het zaak te vragen wat tijdgenoten bedoelden wanneer ze zeiden dat de samenleving verzuild of ontzuild was.
Om begripsverwarring te voorkomen gebruik ik in het vervolg een andere term voor het fenomeen dat Nederlanders vanaf de jaren vijftig verzuiling zijn gaan noemen. Zo wordt afstand genomen om de beeldspraak in haar functioneren te analyseren. Ook distantieer ik me daarmee van de specifiek Nederlandse context waarin verzuiling over het algemeen geplaatst wordt. Ik wil juist laten zien dat zij over de grenzen heen van invloed is geweest.
Er zijn drie dimensies die onderzocht moeten worden: de wijze waarop burgers zich organiseren, de plaats die levensbeschouwing in de samenleving heeft en de wijze waarop politiek wordt vormgegeven. Om de verzuilingsmythe te ontkrachten zal ik deze drie dimensies in de volgende hoofdstukken analyseren zonder verzuiling als analytisch concept te hanteren. Terwijl voor een analyse van de religieuze en de politieke geschiedenis afdoende geschikte termen beschikbaar zijn, is voor de beschrijving van de wijze waarop groepen mensen zich organiseerden nauwelijks een alternatief voor de term zuil naar voren gebracht. Vooral het klassieke sociologische begrip gemeenschap is veelbelovend. De manier waarop zogenoemde zuilen sinds het einde van de negentiende eeuw opkwamen, wil ik hier beschrijven als de opkomst van een speciaal type gemeenschap, de zware gemeenschap.
De zware gemeenschap – een ideaaltype – kenmerkt zich door veel sociale verplichtingen en een sterke integratie. De samenhang van zo’n gemeenschap baseert zich enerzijds op een gedeeld stel normen en waarden waaraan de leden zich (zouden moeten) conformeren. Zulke normen en waarden kunnen bijvoorbeeld afgeleid zijn van een religieuze traditie of van een ideologie. Anderzijds wordt een zware gemeenschap bijeengehouden door organisaties exclusief voor de leden van de eigen gemeenschap, die op basis van de gedeelde levensbeschouwing verscheidene terreinen van het sociale leven bestrijken.36 Hun ideaaltypische tegenhanger vinden de zware gemeenschappen in ‘lichte gemeenschappen’, die juist een zo gering mogelijke claim leggen wat betreft de identiteit van hun leden en zich niet naar buiten toe zo veel mogelijk sluiten, maar juist over de grenzen van de eigen gemeenschap heen met anderen samenwerken.
De definitie van zware gemeenschappen is geïnspireerd door met name Duitstalig onderzoek naar zogeheten Milieus, groepen mensen die op basis van een gedeelde identiteit gemeenschappelijke organisaties oprichten. Met name het katholieke milieu in Duitsland is uitgebreid onderzocht.37 Het nadeel van de begrippen zuil en milieu is echter dat ze weinig ruimte laten voor veranderingen: ze kunnen bestaan of niet bestaan, maar ze bestaan nooit een beetje. De Duitse historicus Benjamin Ziemann heeft er daarom terecht op gewezen dat geschiedschrijving vanuit dit perspectief geen raad weet met veranderingen. Deze worden eenzijdig als ondergang geduid.
Juist met het oog op de transformatie van vormen van gemeenschap hebben de Nederlandse sociologen Jan Willem Duyvendak en Menno Hurenkamp de zware en lichte gemeenschappen ten tonele gevoerd. In overeenstemming met de netwerktheorie van de Amerikaanse onderzoeker Mark S. Granovetter wijzen zij erop dat er verschillende soorten banden tussen individuele leden van een samenleving zijn, die ideaaltypisch als zwaar of licht bestempeld kunnen worden. Hoewel sinds de jaren zestig zware gemeenschappen als gevolg van toenemende nadruk op individuele vrijheid minder belangrijk zijn geworden, zijn gemeenschappen niet simpelweg verdwenen, maar getransformeerd tot of vervangen door lichte gemeenschappen.
Aan de hand van de glijdende schaal van zware naar lichte gemeenschappen is het mogelijk de ontwikkeling van de Nederlandse samenleving in een internationale context te bekijken zonder een nieuwe poging te doen het begrip verzuiling op bruikbare wijze te definiëren. Hiermee wordt niet ontkracht dat er gemeenschappen bestonden die op basis van levensbeschouwing een netwerk van organisaties en een uitgebreid systeem van normen en waarden hebben opgebouwd. Ook blijft overeind dat zulke gemeenschappen in de twintigste eeuw een belangrijke rol hebben gespeeld in Nederland. Door het gebruik van de termen zuil en verzuiling van een afstandje te bekijken, komen de agenda’s waarmee dat gebruik gepaard ging aan het licht. Ook de werking van de metafoor van het dak en de zuilen en de constructie van Nederlandse eigenheid die hand in hand gaan met het gebruik van dit concept worden zichtbaar.
Met behulp van dit instrumentarium van begrippen zullen de volgende chronologisch geordende hoofdstukken de verzuilingsmythe ontkrachten om een minder verwrongen beeld van de recente Nederlandse geschiedenis mogelijk te maken. Tegelijkertijd schetsen zij ook een nieuw beeld van de geschiedenis van de manier waarop mensen zich organiseerden, de plaats van religie en de stijl van politiek in Nederland. Hoofdstuk 2 beschrijft hoe in Nederland en in andere landen vanaf het einde van de negentiende eeuw zware gemeenschappen opkwamen, levensbeschouwing zich ontwikkelde van algemene inspiratie tot basis voor specifieke organisaties en de politiek hechte banden aanging met maatschappelijke organisaties. Hier komt met name naar voren dat van een uniek Nederlandse ontwikkeling geen sprake kan zijn.
Het derde hoofdstuk stelt de opkomst van de termen zuil en verzuiling met name na 1945 centraal. Die opkomst ging gepaard met een discussie over de plaats van zware gemeenschappen, de rol van levensbeschouwing en over doel en vorm van politiek. Daarbij was het streven naar meer eenheid de gemene deler, maar bleek de invulling van dat streven bij verschillende groepen op uiteenlopende wijze ingevuld te worden. Zo wordt duidelijk dat het begrip verzuiling als analytisch en als polemisch begrip naar voren werd geschoven. De vertekenende werking van de beeldspraak was binnen deze polemiek gewenst, maar ook buiten de discussie over maatschappelijke organisatie kreeg ze onbedoeld een vergelijkbare invloed.
Ontzuiling is het onderwerp van hoofdstuk 4, waarin wordt onderzocht hoe de overgang van zware naar lichte gemeenschappen als dominant organisatiemodel niet alleen de gemeenschappen zelf, maar ook de plaats van religie en de politiek heeft veranderd. Er is geen radicale breuk met het verleden, maar veeleer een langzame verschuiving in de vormen van organisatie, in de rol van religie en in de wijze waarop politiek is bedreven.
Afsluitend beziet het laatste hoofdstuk de dubbele paradox van verzuiling in het heden: terwijl historici steeds sterker twijfelen aan het nut van het concept, is het buiten dit selecte gezelschap een geliefd verklaringsmodel geworden. En terwijl tijdgenoten het er op het eerste gezicht over eens zijn dat ze in een ontzuilde samenleving leven, zien velen ook vandaag nog zuilen en mogelijkheden tot zuilvorming. Met het oog op deze paradox blijkt dat de term verzuiling ons niet helpt om het verleden én het heden beter te begrijpen.

Uitgeverij Wereldbibliotheek

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum