Leesfragment: Toen God nog in ons geloofde

07 augustus 2011 , door Massih Hutak
|

11 augustus wordt Massih Hutaks Toen God nog in ons geloofde gepresenteerd. Vanavond kunt u al twee fragmenten eruit lezen, en uw exemplaar reserveren.

‘Mijn vrouw is een vieze hoer. Ze heeft er in de loop van de tijd mee leren leven. Het enige mooie wat zij mij ooit geschonken heeft, is mijn dochter Mirjam. Dat is Arabisch voor heilige maagd. Mijn vrouw is Arabisch.’

Welkom in de wereld van Massih Hutak: een verfrissend geluid binnen de Nederlandse literatuur. Hutak is van Afghaanse komaf en zijn verhalen gaan over jongemannen die hun weg in de wereld proberen te vinden en daarbij en passant hun cultuur, hun gebruiken en hun identiteit proberen te herdefiniëren. Brutaal en met een scherp randje vormt Toen God nog in ons geloofde een nieuwe kijk op het leven in de wereld.

 

Mijn bijna vriendin

Zij vindt mij afwachtend
geheimzinnig en verbitterd
ik heb geleerd mezelf niet snel weg te geven
dat begrijpt zij

zij zegt dat zij mij wil
alleen mij. Voor haarzelf. Voor altijd.
ik zeg dat ik zo weer weg moet
dat begrijpt zij

ons samenzijn is slechts toeval
volgens haar voorbestemd
als ik haar niet had gekust op de terugweg
waren wij hier niet

nu lig ik in haar auto
zij ligt uitgeput op mij
prettig, maar niet voor lang
en ook dat begrijpt zij

 

Uit: Massih Hutak, Toen God nog in ons geloofde

 

Het laatste lied

In het begin schiep Hij hemel en aarde. Daarna nog wat grote en kleine dingen, maar die zijn niet noemenswaardig. Het begin is altijd het interessantst. Het debuut. Mijn debuutalbum. Waar ik nog steeds geen laatste lied voor heb.

Ik zit in het vliegtuig naar Londen. We zijn net vertrokken en het toestel kan elk moment beginnen met opstijgen. Ik zit bij het raam. Naast mij zit een mevrouw van een of jaar of zestig, zeventig. Ze draagt een rood vest en een zwart overhemd en heeft een dik brilletje op haar neus. Ze probeert een boek te lezen. Ik probeer ook een boek te lezen. Ter inspiratie. Want ik heb nog steeds geen laatste lied.

Toen ik vijf jaar was, vroeg mijn vader aan mij wat ik wilde worden als ik groot was. Ik antwoordde hem dat ik piloot wilde worden. Dit had geen specifieke reden, het was het eerste wat in mij opkwam en bovendien was het geen verkeerde gedachte. Dit ben ik dus ook vanaf dat moment gaan nastreven. Op de basisschool heb ik er lang aan weten vast te houden. Totdat juf Marieke mij op een van de laatste dagen in groep 8 vroeg wat ik verder zou doen in mijn leven en ik haar antwoordde dat ik een beroemde rapper zou worden. Waarom ik dat deed, weet ik niet. Misschien omdat ik sinds een paar jaar fanatiek naar hiphop was gaan luisteren. Toen wist ik ook wel dat ik nog steeds piloot wilde worden.

Er zijn momenten in het leven dat je alles wat de mens ooit gecreëerd of bedacht heeft, in wijfel trekt. Van wetenschappelijke bevindingen tot aan godsdienstige onzin. En er zijn momenten dat je weinig kunt inbrengen tegen beide. Het moment dat een vliegtuig opstijgt is er zo een. Ja, we kunnen echt vliegen inmiddels. En ja, de aarde is echt rond. Ons toestel versnelt en begint geleidelijk op te stijgen. Eerst de neus, dan de romp en vleugels en daarna de staart. Ik laat alles achter mij. Dat probeer ik mezelf wijs te maken. In werkelijkheid neem ik alles met mij mee, in mijn rugtas als bagage. Dat doe ik altijd en overal waar ik heen ga. En dus ook naar Londen. In een laptop en een kladblok om precies te zijn. Een laptop die ik nog moet afbetalen.
Ik kijk uit het raam en zie alles kleiner worden. Ik probeer een paar pseudopoëtische zinnen te wijden aan dit moment, maar kan weinig zinnigs verzinnen. Ik ben moe. De afgelopen tien maanden heb ik non-stop gewerkt. Als fulltime nachtportier in het hotel, aan drie muziekprojecten, aan wat schrijfdingetjes en aan mijn debuutalbum. De laatste weken beginnen de zaken eindelijk vorm te krijgen. Maar ik ben steeds vaker moe. Ik werk veel, eet slecht en slaap niet goed. Ik ben jong, dus nu het nog kan probeer ik zo veel mogelijk te doen en het liefst doe ik dat tot ik er letterlijk bij neerval. Ik weet dat ik rust nodig heb, maar ik kan mijn gedachten maar niet afhouden van het album. Mijn album, dat nog steeds geen laatste lied heeft.

Buiten is het grijs en grauw, zoals het dit land waar ik zoveel van houd betaamt. Boven de wolken schijnt de zon. Het vliegtuig trotseert als een tam paard de mistlaag die in de lucht hangt. Links en rechts van het toestel wordt het verblindend licht. Ik heb een royaal uitzicht en voel me eventjes bovennatuurlijk.

Mijn buurvrouw probeert inmiddels een tijdschrift te lezen. Misschien kan zij geen boek lezen naast iemand die ook een boek probeert te lezen. Dat begrijp ik. Ik lees ook makkelijker een boek naast iemand die geen boek maar een tijdschrift leest. Zo nu en dan probeert ze uit haar ooghoeken te achterhalen wat voor boek ik lees. Onopgemerkt. Althans, dat denkt zij. Ze heeft niet door dat haar ooghoeken met haar leeftijd wat zijn uitgerekt en ik dus duidelijk uit mijn ooghoeken kan zien wat zij probeert. Ik lach. Dat ziet zij dan weer niet.

Het vliegtuig trilt een beetje: turbulentie. Het doet mijn buurvrouw schrikken. Mij niet. Omdat ik weet wat dit betekent. Het betekent dat we naar een volgende hoogte stijgen. Ik bevind mij al een paar maanden in deze turbulente fase. Ik voel de druk. Druk, ontstaan door het feit dat alles op het punt staat om naar het volgende niveau te stijgen. Ik heb een platencontract aangeboden gekregen. Ik heb het ondertekend. Er zijn afspraken gemaakt. Er zijn verwachtingen. Ik moet ze allemaal nakomen en waarmaken. En ik heb het niet eens over de afspraken en de verwachtingen van anderen, maar van mijzelf. Over iets meer dan vier weken moet ik al de volledige master inleveren, maar ik heb nog steeds geen laatste lied.

Buiten maakt het verblindende licht van de zon en van de witte wolken langzaam plaats voor het aangezicht van een prachtige helderblauwe lucht. De turbulentie is over en we stijgen boven de wolken uit. Die zijn achter de rug. Onder ons, om precies te zijn. Mijn buurvrouw geeft een tevreden kreun. Vervolgens werpt zij seminonchalant vlug een blik op het boek dat ik lees en dan op mij. Voor het eerst waagt ze een poging tot een gesprek.
‘Gaat u voor werk naar Londen, of gewoon op vakantie?’ vraagt ze.
‘Nee hoor, ik ga gewoon op vakantie,’ zeg ik.
‘En u?’
‘Nou, beetje voor werk en beetje voor vakantie,’ antwoordt zij.
Ik besef hoezeer dat antwoord eigenlijk op mijn situatie van toepassing is. Ik heb me namelijk voorgenomen deze reis vooral te gebruiken om mijn album af te maken. Mijn album, dat nog één lied mist.
Mijn buurvrouw is trouwens niet van plan om een volwaardige conversatie te voeren. Ze heeft zich weer op haar tijdschrift geworpen. Ik heb mijn boek even weggelegd. Buiten schijnt de zon in volle glorie en ik zie de schaduw van een hoger zwevende wolk, op de wolken die wij net achter ons hebben gelaten. Voor een tweede keer probeer ik lyrisch te zijn over een verschijnsel dat mijn gedachten bezighoudt, maar tevergeefs. Ook dit keer lukt het mij niet om het literaire genie te zijn. Ik ben moe. Het liefst zou ik gaan slapen en mijn hoofd rusten, maar daar is het al te laat voor. Ten eerste, omdat we nog maar dertig minuten te vliegen hebben en ik weet dat ik na een dutje van een halfuur vermoeider zal zijn dan daarvoor. En ten tweede, omdat ik nog steeds geen laatste lied heb.

[...]

 

© 2011 Massih Hutak

pro-mbooks1 : athenaeum