Leesfragment: Twaalf keer tucht

27 november 2015 , door Anna Enquist

25 februari verschijnt het nieuwe boek van Anna Enquist, Twaalf keer tucht. Monologen en portretten. Vanavond kunt u al voorproeven, uit haar hoofdstuk over Gerard Reve.

N.B. 28 februari vindt het jubileumconcert met Ivo Janssen plaats. Er zijn nog kaarten!

Twaalf keer tucht bevat een verzameling monologen en portretten gebaseerd op historische feiten, zoals beschreven in (dag)boeken, brieven en interviews. Anna Enquist brengt hiermee mensen van verschillende afkomst tot leven, zoals een dokter, een muzikant of de zuster van Mozart. Een deel van de verhalen in deze bundel is reeds verschenen in De sprong, maar Anna Enquist heeft daaraan zeven nieuwe portretten en monologen toegevoegd.
Twaalf keer tucht is een bundel monologen en portretten over kunst en discipline, moraal en ressentiment, beroepsernst en levensdrift. De mens in zijn moeilijkste momenten.

* Enquist weet met taal muziek te maken. - Nederlands Dagblad
* Mensen tonen zoals ze niet gezien willen worden, als ze irrationeel, instinctief of dwangmatig handelen om hun huid te redden, dat is het grootste talent van Anna Enquist. - Aleid Truijens in de Volkskrant

‘Muziek, dat helpt’
Over Gerard Reve

Of je van een boek iets opsteekt is voor de beroepslezer buiten de orde, denk ik, net zoals de kwestie of literatuur troost kan bieden. Het zijn geen relevante punten bij de beoordeling of een boek ‘goed’ is. Voor de gewone lezer ligt dat anders. Die laat zich troosten en laat zich dingen uitleggen. De gewone lezer leert zo nu en dan iets uit een literair werk; misschien mag het niet, maar het is wel zo. Renate Rubinstein betoogde ooit in een lezing of essay dat links staat voor ‘open’ en rechts voor ‘gesloten’, zowel in de politiek als in het dagelijks leven. Sindsdien draai ik moeiteloos, in binnen. en buitenland, radiatoren en waterkranen open en dicht, steeds even dankbaar aan Rubinstein denkend.
Ten aanzien van het werk van Gerard Reve beschouw ik mezelf als een ‘gewone’ lezer. Ik lees hem al vanaf pakweg mijn zestiende; hij is de enige Nederlandstalige auteur die ik op gezette tijden herlees. Nog steeds. Voor mijn schrijverschap is hij niet van belang geweest. Ik bewonder zijn vermogen om geestig te schrijven over verschrikkelijke dingen en heb altijd geweten dat ik die vaardigheid niet in huis heb. Ik ga hier dus niet de invloed van Reve op mijn eigen werk bespreken, want die is er niet. Wel wil ik, nu Reves oeuvre definitief is afgerond, iets zeggen over de zaken die ik uit dat oeuvre heb geleerd.

‘Een pond vlas’

De bondige, geconcretiseerde samenvatting van een enorm complex aan gevoelens en situatiekenmerken is een grote kracht in Reves werk. Je kunt op deze krachtige uitspraken teruggrijpen in conversatie en correspondentie met mensen die ook van Reves boeken houden. Gemeenplaatsen hoef je niet te vermijden, aan een Reve-kenner schrijf ik rustig ‘kop op’ onder een brief. Het moeilijke proces van het afsluiten van een mededeling los je op met: ‘ik houd op want ik begin weer’. Raadselachtig toeval, onverwacht succes of leedvermaak waar je je voor schaamt, kunt je afzwakken met: ‘Er moet een Godt zijn’. Ook bij het typeren van personen biedt het werk uitkomst. ‘Gekookte varkenskop’, ‘poppewagen’, ‘een pond vlas’ — meer hoef je tegen de goede verstaander niet te zeggen.
Er valt meer te leren dan deze bondigheden die vooral het mondeling of schriftelijk verkeer faciliteren. Er zijn ook regels, wetten waar je iets aan hebt.
Ik heb een winkel, denk ik op het moment dat ik de telefoonverbinding met de redactie van een radio- of tv-programma wil verbreken. De waren moeten aan de man gebracht, zo is het. Reves uitspraak laat me even nadenken en een beslissing nemen die daardoor boven de directe ergernis wordt uitgetild.
Bij ernstige lamlendigheid mompel ik: ‘Muziek, dat helpt,’ en krijg ik mezelf zover dat ik aan de piano ga zitten.
De mooiste wet formuleerde Reve in een brief aan Simon Carmiggelt: iets is waar als je het in tien woorden, of minder, kunt samenvatten (‘hooguit 40 of 50 lettertekens’). Ter illustratie refereert hij aan toespraken van Fidel Castro en Brezjnev, die wel vier tot zes uur duren.
Of de stelling waar is doet er niet toe, het gaat erom dat een ingewikkelde zaak kan worden samengevat en zodoende het denken richting en doel geeft. Als je iets niet bondig kunt uitleggen heb je er niets aan. Al jaren hanteer ik de wet van de tien woorden voor eigen gebruik in de psychotherapeutische praktijk, niet om mijn gesprekspartner waarheden naar het hoofd te slingeren, maar om gaande het gesprek mijn eigen gedachten te ordenen. Waar dwang is, is verzet, denk ik als iemand vertelt hoe fijn het is dat zijn vrouw alle beslissingen over de vakantiebestemming neemt. Elke klacht is een aanklacht, gaat door me heen bij het aanhoren van ongericht gezeur. En, hoe verdrietig iemand ook is, ergens in mijn hoofd tolt het zinnetje ‘geen verdriet zonder woede’ rond.
Voor de goede orde: bovengenoemde drie uitspraken zijn niet van Reve. Ik gebruik zijn prachtige wet voor mijn eigen bezigheden.

‘Jij hebt er kijk op’

Een aanzienlijk deel van Reves werk bestaat uit de beschrijving van mensen die hij ontmoet in tram of trein (‘me regenkapje!’), die bij hem op bezoek komen of aan hem verschijnen vanuit het verleden. Reve kijkt, neemt waar, let op. Hij gaat zelf op bezoek en nodigt mensen uit in zijn huis. Hij wil het, hij kan niet zonder. Tegelijkertijd kan hij het niet. De ander, met zijn voorkomen, hebbelijkheden en uitspraken, wekt in hem een machteloze, laaiende woede die leidt tot ondraaglijke jeuk op het hoofd. Reve probeert de nabijheid van de ander te verdragen door zichzelf toe te staan deze ander in gedachten van repliek te dienen en op meedogenloze wijze te beschrijven of te behandelen. Hier denken wij aan de beroemde brandende poppewagen.
Het leerstuk heeft te maken met de ambivalentie: het verlangen naar nabijheid en de behoefte aan distantie zijn tot op zekere hoogte met elkaar te verenigen door het mogen denken van een woedende innerlijke monoloog. De bevrijding ligt in de toestemming: je mag de ander haten, terwijl je op hetzelfde moment toch niet wilt dat hij weggaat.
Ik herinner me hoe ik met mijn dochter sinterklaasboodschappen deed in een afgeladen Bijenkorf; een gezellige drukte, ongetwijfeld, maar ook een slagveld waar mensen artikelen voor je neus weggraaien en je voor de bakken vandaan biggen. In de gangpaden gaat niemand voor je opzij en kun je tussen de menigte met hun volle tassen je kont niet keren. Je maakt je breed, inwendig scheldend, en marcheert met uitgestoken ellebogen en strakke kop in de richting van de herenmode, roekeloos klanten opzijduwend en in hun zij prikkend.
‘Mama, wat is er, wat heb je?!’
‘Mensenwalg,’ zei ik. Ze dacht even na — een kind van vijftien geneert zich voor een zich misdragende moeder — en glimlachte toen herkennend. Ze sloot zich bij mij aan en samen trokken we op, met stevige pas. Mensenwalg. Het is een kernbegrip tussen ons gebleven, terwijl er toch geen menslievender en welwillender wezen was dan mijn dochter.

‘Ze had kralen om die goed pasten bij haar jurk’

Het derde en belangrijkste feit dat Reve mij leerde is dat een ‘werk van letterkunde’ slechts aangrijpend en beklijvend is als het getuigt van hunkering en verlangen. Ik vermoed dat ik dat al wel wist, maar het werk van Reve gaf me aanleiding om daar beter over door te denken. Het geldt waarschijnlijk voor alle kunst, zeker voor muziek.
Ik meen dat Arnon Grunberg een aantal jaren geleden, in een interview waarin het werk van Reve aan de orde kwam, betoogde dat Reve ons liet zien hoe het was als je niet van je ouders kon houden, als je helemaal van niemand kon houden. Hij knoopte daar een redenering aan vast die uitliep in de constatering dat Reve zijn belangrijkste boek nooit had kunnen of durven schrijven. In zijn reactie op Reves dood kwam Grunberg hierop terug en herhaalde de opmerking over Reves onvermogen van zijn ouders te houden.
Ik vond de uitspraak destijds origineel en belangwekkend, maar wist niet of ik het ermee eens was. Nu ik er wat langer over heb nagedacht weet ik dat ik het anders zie.
In alle herinneringen aan zijn jeugd laat Reve ons zien hoe hij heeft verlangd en gehunkerd naar ouders, mogelijk naar zijn ouders, en zeker naar zijn moeder. Dat het verlangen zelden of nooit bevredigd werd is iets anders. Als je ‘houden van’ interpreteert als het vermogen je aan iemand te hechten met inbegrip van het accepteren van de tekortkomingen van de ander, dan heeft Grunberg misschien gelijk, omdat Reve 198 nooit over die tekortkomingen van zijn ouders heen heeft kunnen stappen. Maar als ‘houden van’ betekent behoefte hebben aan de ander, naar hem of haar verlangen en door dat verlangen gedreven worden, dan is Reve daar meer dan wie ook toe in staat.
Reve spreekt zich, weer in een brief aan Carmiggelt, uit over zijn vermogen tot liefhebben, en kenschetst zijn liefde als onbeholpen, heerszuchtig en dwingend. Hij acht zichzelf, met deze beperkingen, tot liefhebben in staat, maar twijfelt aan zijn vermogen liefde te ontvangen. Van buitenaf bekeken lijken Reves verbintenissen met anderen behoorlijk getroebleerd. Uit zijn correspondentie, zie bijvoorbeeld de briefwisseling met Geert van Oorschot, blijkt soms een vreemd onvermogen om zich in de ander te verplaatsen. Ook ziet het ernaar uit dat Reve met vrijwel iedereen die voor hem emotioneel van belang is geweest, uiteindelijk ruzie maakte. Hunkeren en afstoten, maar de afstoting maakt de hunkering niet ongedaan. Reve beschrijft het wezen van het verlangen op sublieme wijze in zijn gedichten.
Uit het mooie gedicht over zijn moeder spreekt zijn liefde voor haar. Ja, misschien pas nu, nu zij dood is en hem in een droom, niet in die lastige werkelijkheid, verschijnt. De liefde voor de vader is moeilijker in het werk te traceren, hoewel de zorgzame zinnen die hij tot zijn verwarde vader op diens sterfbed spreekt mij wel ontroeren. De klassiek geworden vaderobservaties uit De Avonden doen in elk geval sterke betrokkenheid vermoeden. Naar de (gesublimeerde) Vader met een hoofdletter heeft Reve hevig en oprecht verlangd.
Reve kon wellicht niet uit de voeten met de daad199 werkelijke, echte personen die zijn ouders waren. Toch hebben diezelfde ouders in hun zoon het verlangen naar ouderliefde kunnen wekken en inspireren. Daaruit valt af te leiden dat er in de basis van de verhouding tussen deze ouders en dit kind niet alleen maar narigheid is geweest.
Tal van zaken kunnen de ouder-kindrelatie ernstig belasten en schaden. Een van deze zaken is de sektarische opvoeding, zoals we die wel zien in gezinnen met streng religieuze achtergrond. De ouders zijn dan zodanig met het geloof verweven dat het kind, als hij zich van dat geloof wil ontdoen, ook de ouders moet afstoten. Soms komt dat later weer min of meer goed en raakt het kind, eenmaal volwassen geworden, in staat de ouders als personen te zien, los van het sektarisch gedachtegoed. Heel vaak lukt dat niet en is afstand, emotionele afstand, de enige oplossing als het kind tot een autonoom bestaan wil komen.
Het grootste angstbeeld van religieus grootgebrachte kinderen is het offer van Abraham: vader wil zoon doodmaken omdat God zegt dat het moet. Het besef dat de religie voor de ouders op de eerste plaats staat en zwaarder weegt dan het belang van het kind, veroorzaakt bij dat kind woede, angst en een allesdoordringend gevoel van onveiligheid.
Reve is sektarisch opgevoed, in de ‘kerk’ van het communisme. Op talloze plaatsen in zijn werk zie je hoe hij zich woedend, geestig, soms vol mededogen, tegen het sektarisch denken verzet. Het gevoel van onveiligheid belet hem zich totaal aan een ander toe te vertrouwen en heeft de relatie tot zijn ouders blijvend beinvloed.
Het verlangen om ooit ergens, bij iemand, in rust en veiligheid te zijn heeft hij echter in zijn boeken op ongeevenaarde manier opgeschreven, en daarom kun je uit zijn werk veel leren over de essentie van de hunkering.

‘De dieren legden zich neder. Het woud zweeg stil.’ Negen woorden, dus het is waar. Ik gedenk hem met dankbaarheid.

Copyright © 2011 Anna Enquist

Uitgeverij De Arbeiderspers

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum