Leesfragment: Wie heeft wie bedrogen?

27 november 2015 , door Joost de Vries

Morgen in De Groene Amsterdammer, vanavond al te lezen op Athenaeum.nl: Joost de Vries over Wil Boestens Tot de regen komt: 'Boesten lijkt nu vanaf de start — "Op het moment dat Paolo Lentini eindelijk zijn mond opendoet, slaat met een daverende klap iets zwarts tegen de voorruit, een rode veeg blijft erop achter" — adrenaline in zijn pen te hebben. Veel meer dan in het klinische Spiltijd krijg je bij Tot de regen komt het gevoel dat Boesten dit verhaal wil vertellen, dat hij geïnteresseerd is in zijn personages, dat er iets op het spel staat.'

De samenwerking tussen Athenaeum Boekhandel en De Groene Amsterdammer is versterkt: op de site van De Groene kunt u de besproken boeken direct bij Athenaeum kopen.

Emidio, de verteller in Tot de regen komt, de nieuwe roman van Wil Boesten, is kok. En een aanstekelijk goede ook. Terwijl de relaties van zijn hele vriendengroep op ontploffen staan, slacht hij een konijn, legt het vlees in de kokende olie, raspt een citroen, peper, zout, knoflook, hij ziet hoe belletjes bijna over de rand van de pan bruisen als hij de witte wijn erbij schenkt. Een geuroffer, noemt hij het.

Ooit was Emidio een wonderkind, op de piano. Dat is de ergste categorie, maakt Boesten invoelbaar, die van ‘voormalig wonderkind’. In het geval van Emidio is dat niet die van het wonderkind dat zijn grote talent heeft verloren, maar iemand die een groot talent had dat niet eens zo groot bleek te zijn. Als kind, in de provincie, speelde hij briljant, maar eenmaal op auditie bij het conservatorium blijkt hij nauwelijks beter dan de concurrentie. ‘Er eindigen meer wonderkinderen aan de lopende band dan in de concertzaal’, merkt een professor op.

Het is het perfecte begin voor een geknakte adolescentie en inderdaad is Emidio nu een permanente buitenstaander. Hij denkt veel terug aan zijn jeugd, als bastaardkind. Nu is hij weliswaar de spil van een vriendengroep rond een noodlijdend muziekfestivalletje, maar hij kijkt met een jaloers verlangen naar de intieme relaties die zijn vrienden wél hebben kunnen opbouwen en hij niet. Centraal hierin staat Paolo Lentini, een musicus die zijn roeping als monnik naast zich heeft neergelegd nadat hij Neva had ontmoet. Een glamourkoppel: ‘Hij was knap als een heilige op een renaissanceportret: nobel, wilskrachtig, kalm en sereen. Neva’s schoonheid was abstracter, zij leek door onweerstaanbaarheid omhuld als door een aureool. Wie haar nog niet kende, zou denken dat ze elk moment op kon stijgen en alleen aan de arm van Lentini hing om te voorkomen dat ze zou wegzweven.’

Een aureool van ‘onweerstaanbaarheid’ — femmes fatales zijn wel eens origineler omschreven. Daarvoor zouden duizend schepen lekker in hun haven blijven dobberen. Toch vangt Boesten in Emidio’s relatie met Neva de pijnlijke kern van zijn verhaal: naarmate Paolo meer naar God gaat (terug)verlangen en Neva verwaarloost, zoekt zij bevrediging elders. Een keur aan anonieme mannen — tot wie Emidio tot zijn grote frustratie niet behoort. Maar zij vertrouwt hem en hij moet aanhoren hoe zij haar affaires in detail aan hem vertelt. ‘Neva zelf had al biechtend de begeerte in me geplant.’ Als de vriendengroep in een loeihete, gortdroge zomer de stad wil ontvluchten naar een vriend in een bergdorp blijkt Neva op de dag van vertrek te zijn verdwenen. De mannen gaan alsnog en treffen in het rotsdorp een huis dat volledig in verval is. Veel meer dan wat schaken, wat koken, drinken en rondhangen kunnen ze niet — met als gevolg dat het debat tussen Emidio en Paolo oplaait over wiens schuld Neva’s vertrek precies is.

In 2007 verscheen Boestens eerste roman, Spiltijd, over Bruno Glan, een hoogbejaarde holocaustoverlever wiens kalme leventje overhoop wordt gegooid als neonazi’s brand bij hem stichten en hij in het bezit komt van nagelaten geschriften van een vroegere vriend uit Polen. Het was een wat onhandig debuut, zowel in de vorm als op zinsniveau. Soms gek formeel, afstandelijk, op andere momenten merkwaardig inconsistent. En toch wist Boesten, zodra de roman op stoom kwam, op een vrij achteloze manier zijn Grote Thema’s uit te diepen en het verhaal van Bruno nog enige schwung te geven.

Boesten lijkt nu vanaf de start — ‘Op het moment dat Paolo Lentini eindelijk zijn mond opendoet, slaat met een daverende klap iets zwarts tegen de voorruit, een rode veeg blijft erop achter’ — adrenaline in zijn pen te hebben. Veel meer dan in het klinische Spiltijd krijg je bij Tot de regen komt het gevoel dat Boesten dit verhaal wil vertellen, dat hij geïnteresseerd is in zijn personages, dat er iets op het spel staat. Nu heeft die adrenalinepen net iets te veel clichés — de zon hoeft niet altijd ‘blakerend’ te zijn, de hitte niet altijd ‘zinderend’, ‘angstaanjagend’ of ‘zinberovend’ — maar het zorgt voor een gejaagde, opgefokte sfeer. Een groepje hormonale bavianen op een rots, dat is het. Slim weet Boesten de dreiging te doorbreken, met een paar fijne kalme scènes (Emidio die kookt) en mooie beelden (een groep kippen die als op commando in de rij gaat staan om toe te kijken hoe een van hen geslacht wordt — is het leedvermaak? Zien ze de geslachte kip als verlosser die zich voor hen opoffert?), zodat de confrontatie steeds wordt opgezocht en uitgesteld. En net als in Spiltijd duurt het ook in Tot de regen komt lang voordat het werkelijke thema zichtbaar wordt: verraad. Want heeft Emidio nu Paolo bedrogen, of Paolo Neva?

Als de climax komt, misschien wat gehaast, blijf je achter met een prangende vraag: heb je nou, als lezer, ten onrechte Emidio’s kant van het verhaal vertrouwd? Alleen omdat hij de zielige jongen is? Zo is Tot de regen komt bijna een studie in passief-agressiviteit.

De Groene Amsterdammer
Dichters & Denkers

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum