25 januari verschijnt de nieuwe bundel van Ingmar Heytze, Ademhalen onder de maan. Vanavond publiceren we er drie gedichten uit voor.
bij jou vergeet ik bijna/ dat we samen maar één leven krijgen
In Ademhalen onder de maan leeft Ingmar Heytze levens van anderen - nieuwsgierig, verbaasd en soms weemoedig - want één leven is hem te weinig. Waar staat het huis waarin je óók had kunnen wonen? Hoe koester je een dochter die je nooit hebt vastgehouden? Wat zijn de gedachten van de allerlaatste mens op aarde?Ademhalen onder de maan is de tiende bundel van Ingmar Heytze (1970). In 2008 ontving hij de C.C.S. Croneprijs voor zijn oeuvre.'Waar veel dichters naar streven heeft Heytze al jaren gevonden: een eigen stem. Het is een welluidende stem.' Adriaan Jaeggi'Natuurtalent.' Gerrit Komrij'Heytze is in zijn eentje The Beatles van de Nederlandse poëzie.' Joost Zwagerman
Ergens in de wereld laat een kunstenaar een huizenhoge rubbereend te water. In een ander land overvalt een vrouw een bank met een pak melk als wapen. Elders schildert een man zijn eigen zebrapad, staat een jongen, conform zijn laatste wens, drie dagen verticaal opgebaard. Een babywalvis denkt dat een schip zijn moeder is en sterft na enkele dagen meezwemmen aan ondervoeding. Nepalese geestelijken zoeken naar een meisje tussen twee en vier, met de inborst van een leeuw, het lichaam van een vijgenboom en de stem van een eend, de levende incarnatie van de godin Kumari. Eenmaal gevonden draagt ze rood en goud,
mag ze alles doen waar ze zin in heeft totdat ze bloedt en ik — ik ben de bewaker van dit moment, ik heb de stem van een eend en de inborst van een leeuw, ik eet vijgen als ik er zin in heb, ik kijk naar alle schermen tegelijk en zie: ergens in de wereld laat een kunstenaar een huizenhoge rubbereend te water —
Ze stammen af van schildersmuzen, generaals en potestaten. Er is licht waarbij je haar kunt zien in mij, zei het meisje dat daar naakt voor naar het venster liep. Ik zag het niet,
ik ben hier voor het eerst. Ik drentel mee in mijn haveloze stoet lijfeigenen, infanteristen, ambtenaren derde klasse. Onze bloedlijn werd nergens wakker gekust.
En wat er in hun trekken huist van koningin, patriciër of grootvizier, ik zie het niet.Maar soms, in het voorbijgaan, voorrang eisend met te grote wagens, hard pratend
in cafes, pronkend met buiken vol nageslacht, bieden ze mijn horig dna een glimp van wat ze schijnen te herhalen.
Achter het zolderraam tegenover mijn huis gaat na een half jaar het licht weer aan. Zou ze terug zijn, het meisje met de blonde krullen dat elke donderdagavond jurkjes stond te passen
voor de spiegel? In een ooghoek kwam ze uren later thuis, ontkleedde zich en ging naar bed. Soms zwaaide ze. Nee, ik ging er niet speciaal voor zitten, en als ik over de vensterbank keek kwam dat omdat ik om haar gaf, hoewel we elkaar op straat voorbij zouden gaan.
In de kamer staan drie mannen in pak. De eerste schijnt in het rond met een bouwlamp, de tweede wijst hoe alles anders wordt. De derde staart naar mij, in kamerjas, achter mijn raam.
© Ingmar HeytzeAuteursportret © Anouk Prins