Leesfragment: De dienares

15 april 2012 , door Tim Parks
|

19 april verschijnt de nieuwe roman van Tim Parks, De dienares (The Server, vertaald door C. M. L. Kisling). Wij publiceren voor.

Wat heeft een jonge vrouw met een weerbarstig ego en een bruisende persoonlijkheid te zoeken in een ashram waar je om vier uur wakker gemaakt wordt door een gong en om negen uur gaat slapen na een laatste zegening en een kopje rooibosthee?

Beth Marriot worstelt met een groot schuldgevoel en een gebrek aan zelfvertrouwen. Steeds weer is ze op zoek naar een nieuwe identiteit: van aanbeden popster en minnares tot kokkin en dienares in de afzondering van een bijna kloosterachtig bestaan… Maar in de ashram blijkt haar nieuwsgierigheid naar het leven te sterk, en maakt het stiekem lezen in het dagboek van een oudere man verlangens in haar wakker die uiteindelijk een louterende crisis tot gevolg hebben.

In deze bij tijd en wijle zelfs hilarische roman, zet Tim Parks de westerse obsessie met het individu scherp af tegen het boeddhistische principe van ahimsa: het denkbeeld dat het zelf niet bestaat.

Tim Parks (1954) studeerde in Cambridge en Harvard. Hij woont in Milaan waar hij een aanstelling heeft als universitair docent. Zijn laatste boek Leer ons stil te zitten was een groot succes in meerdere landen. Zie ook tim-parks.com.

 

Seks is verboden

Seks is verboden in het Dasgupta Instituut. Dat is een van de grote voordelen van het werken hier. Ik ben natuurlijk vrijwilliger, ze betalen me niet, ik heb het dus niet over echt werk. Officieel ben ik dienares. Harper zegt dat het ongewoon is dat iemand meer dan drie of vier retraites achter elkaar dient. Dat is te begrijpen. Ouders betalen geen dure opleiding zodat je de rest van je leven gratis kokend en schoonmakend kunt doorbrengen. Ze hebben ambities, ze hebben plannen met je. Teleurstellen is moeilijk.
Alle dienaren hier zijn jong, of nogal jong, zo’n beetje ertussenin. In feite zitten mensen altijd ergens tussenin, dat kan niet anders. Maar je begrijpt wel wat ik bedoel. Vakantiebaantjes, een jaar eruit. Soms vraag ik me af waar ik tussenin zit. Ik denk dat het vrij gemakkelijk is te zeggen wat voor dingen er achter je liggen, hoe je hier bent terechtgekomen en zo. Mensen maken zich vooral zorgen over de toekomst. Maar hoe langer ik in het Dasgupta Instituut ben, hoe minder zeker ik ben over wat er daarvoor gebeurd is. In het begin, toen ik voor het eerst ging zitten en probeerde te mediteren, dreunde het verleden maar door mijn hoofd. Dat heeft iedereen. Je gaat zitten en sluit je ogen en de gedachten beginnen te blaffen als dolle honden. Zo ging dat en dat ben ik niet vergeten. Alleen weet ik nu niet meer waar het over ging. Misschien zijn die oude gedachten versleten door al dat malen. Is de kwelling verbleekt. Misschien is de waarheid dat ik helemaal nergens tussenin zit in het Dasgupta. Blijf ik hier misschien wel voor altijd, of blijft het Dasgupta bij mij als ik wegga.
Vanochtend voelde ik me erg lui. De gong slaat om vier uur. Vóór zes uur hoeven de dienaren nog niet aan de voorbereidingen voor het ontbijt te beginnen, dus zit ik meestal het eerste anderhalf uur bij de meditatie en ga pas weg als het chanten begint. Dat is absoluut het beste gedeelte van de dag. Waarom? Dat weet ik eigenlijk niet. Vóór het ochtendgloren doet niets pijn. Je loopt in het donker naar de meditatiehal. De ochtendlucht voelt zacht aan, alles is vochtig van de dauw en het is heel stil. Als je een van de eersten bent, zie je konijntjes in het gras. Er staan sterren aan de hemel, en de sterren zijn helder hier. Koud. Mensen dragen fleece truien met capuchons en zien eruit als monniken of spoken. Alles ziet er een beetje spookachtig en verstild uit. In de zaal liggen je kussen en dekens op je te wachten. Het licht is gedempt. Je sluit je ogen en luistert hoe de anderen binnenkomen, onrustig en snuffend en kuchend. Daar word je gek van. Een stem in je hoofd zegt: hé, ik ben niet zo vroeg opgestaan om naar jullie scheten en gerochel te luisteren. Ik krijg al genoeg stank voor dank als ik de wc’s schoonmaak. Dan besef je dat die geluiden gezellig zijn. Ze beschermen je. Dat is vreemd. Je wordt gek van iemand die voortdurend haar neus snuit en tegelijkertijd voel je je beschermd en nederig. Die persoon doet een grote opoffering om naar het Dasgupta te komen om te proberen haar leven te veranderen. Wie ben jij om zo kritisch te zijn? Per slot van rekening is het goed om je nederig te voelen en tegen jezelf te zeggen, stop met dat zeuren omdat dat mens haar neus snuit, Beth Marriot. Je weet niet hoe ellendig ze eraan toe is of wat voor shit ze heeft meegemaakt.
Dus laat ik het kuchen en snuffen voor wat het is. Ik aanvaard het als jeuk of kramp, of als de kraaien die op het prefab dak scharrelen. Die kunnen behoorlijk wat lawaai maken. Ik hou van de ochtendsessie. Die is het best. Maar vandaag voelde ik me lui. Ik stond niet op toen de gong klonk. Er is iets aan het veranderen. Anicca. Voel de verandering. Ahnichaaa, Ahnichaaa, Ahnichaaa. Ik hou van de manier waarop Mi Nu dat woord zegt met haar zangerige Aziatische stem. Voel het kloppen in je polsen, Beth, voel de tinteling in je wangen. Verandering. Anicca. Het is misschien door diezelfde verandering dat ik een pen heb gepakt. Vandaag, in een impuls, heb ik een pen gepakt. Schrijven is ook verboden in het Dasgupta Instituut. Schrijven en seks.
Niet dat ik het schrijfverbod ooit erg heb gevonden. Het enige voorschrift waar ik wel moeite mee heb gehad toen ik net in het Dasgupta was, was de Edele Stilte. Niet praten. Niet zingen. Terwijl het voor mij zo vanzelfsprekend is om af en toe hardop te zeggen: Morgen allemaal! Wil je de waterkan eens doorgeven? Hé, je bent vergeten je schoenen uit te trekken! Of soms moet ik gewoon in zingen uitbarsten: When the working day is done, Girls just wanna have fun! Ik moet dansen en swingen en stampen. Stilte was dus moeilijk voor mij. En het leuke van dienares zijn, is dat je een beetje mag praten, tenminste in de keuken. Nee, je moet praten om je werk gedaan te krijgen. Maar natuurlijk nooit tegen de mediterenden. Je mag de mediterenden niet storen.
Nu zit ik te liegen. Eerlijk gezegd werd ik ook gek van het niet-roken voorschrift. Ik had drie pakjes meegebracht om de tien dagen door te komen en rookte ze op achter de bosjes aan het eind van het veld. Dat moeten mensen gezien hebben. Maar ik heb ze niet allemaal opgerookt. Acht maanden later heb ik nog steeds een half pakje. Je zou denken dat het een belangrijke gebeurtenis in mijn leven was, dat stoppen met roken. Mijn god, ik heb het vaak genoeg geprobeerd omdat Carl er zo over aan m’n kop zeurde. Maar nu herinner ik me niet eens wanneer het is gebeurd. Dat komt door meditatie. We leven in het Dasgupta in trance. Een eindeloze jhâna. Ik hou van dat woord. Op een dag merkte ik dat ik niet meer rookte. Op een dag realiseerde ik me dat ik niet meer aan papa en mama en Jonathan en Carl en Zoe dacht. Ik dacht niet meer aan Pocus, dacht niet meer aan de toekomst. De Dasgupta-techniek werkt dus. Ik was gegroeid in Dhamma. Maar nu zit ik dit ineens allemaal op te schrijven. Ik, die vroeger nooit iets anders dan songs heb geschreven. Eigenlijk vind ik dat verbod om te schrijven nog steeds niet erg. Ik bedoel, het was leuk om te roken toen ik niet mocht roken. Ik ben niet gestopt door dat voorschrift. En het is leuk om nu te schrijven in de wetenschap dat het niet mag. Dat voelde behoorlijk heftig vanochtend. Een heftig Beth-gevoel. Misschien sta ik op het punt van een voorbeeldige Dasgupta-dienares te veranderen in een krankzinnige, rebelse meid die alle voorschriften aan haar laars lapt. Dan gooien ze me eruit en zal ik te weten komen waar ik de hele tijd tussenin heb gezeten.
Een van de mannelijke dienaren heeft een BlackBerry. Ik was behoorlijk kwaad toen ik dat zag. Ralph. Een Duitser. Tijdens het koken komen de dienaren in de buurt van leden van de andere sekse. Er is maar één keuken en we koken hetzelfde voor iedereen, mannen en vrouwen, nieuwe en oude studenten, hoewel er natuurlijk dingen zijn die oude studenten vaarwel horen te zeggen, zoals cake en fruit ’s middags. Ik kwam een paar minuten te vroeg binnen voor het ontbijtcorvee en trof Ralph aan zittend op een werkblad terwijl hij over het schermpje gebogen zat. Ralph is er trots op dienaar te zijn. Zijn knappe gezicht staat strak van de devotie. Hij denkt graag aan al het goede wat hij doet. Zonder ons zouden de mediterenden niet in stilte kunnen leven. Ze zouden niet in staat zijn zichzelf te bevrijden van hun slechte karma en sankharas om te beginnen zichzelf te zuiveren. Nou, eerst probeerde hij het ding in de zak van zijn schort te moffelen, maar toen hij zag dat ik gezien had waar hij mee bezig was, vroeg hij of ik m’n e-mail soms wilde checken. Hij wilde me medeplichtig maken. Ik had hem bijna aangegeven. Misschien had ik dat moeten doen. ‘Dat druist echt in tegen de geest van het Dasgupta,’ zei ik. ‘Je moet je schamen. Wat heeft het voor zin dat wij een zuivere atmosfeer creëren als jij de boel vervuilt met naar porno te kijken op je BlackBerry?’
Daar schrok hij van. Grappig eigenlijk. Hoe ik kon denken dat hij naar porno zat te kijken, vroeg hij. Hij heeft een sterk Duits accent. ‘Warum denk jij dat?’ Het kostte moeite mijn gezicht in de plooi te houden. ‘Alle mannen kijken naar porno,’ zei ik. Een waarheid als een koe. ‘Waarom deed je anders zo stiekem?’
Maar als ik Ralph zou aangeven bij de Harpers, of bij Mi Nu, zouden ze mijn verklikken meer afkeuren dan zijn BlackBerry. In het Dasgupta moet iedereen gehoorzaam zijn aan de voorschriften omdat hij dat wil. Zolang er geen meditatie mee verstoord wordt, hoeft een regelbreker niet berispt te worden. Ik had waarschijnlijk wel kunnen zeggen dat Ralph mij stoorde, maar ik weet niet zeker of een dienaar meetelt. Een dienaar is een oude student, die geacht wordt boven zo’n storing te staan. Waarom zouden we de methode anders geleerd hebben? Toch stoort het me. Het kriebelt als ik bedenk dat hij toegang tot het internet heeft, en hoe het zou zijn om mijn e-mail weer eens te bekijken. Of Facebook. Jezus. Nu ik pen en papier heb kan ik misschien een anoniem briefje schrijven. ralph heeft een blackberry. hij bezoekt pornosites. Nu ik weer schrijf, ga ik misschien weer roken ook. Ik zou dat laatste halve pakje kunnen oproken. Dan kan Ralph mij aangeven. Ik zou hem een beetje rookadem kunnen toeblazen als we peentjes staan te schrappen. Ze zouden me vragen waar ik die sigaretten vandaan heb, omdat ik al maanden niet van het terrein af ben geweest. Dan zou ik schuld bekennen en spijt betuigen. Misschien wel tegenover Mi Nu Wai. Ik zou graag een reden hebben om haar iets op te biechten. Ik zou kunnen zeggen dat ik hem ’s avonds wel eens naar de kroeg ben gesmeerd. Maar ik denk niet dat Ralph me zou aangeven. Ralph vindt me leuk. Hij wil altijd een handje helpen bij het schoonschrapen van de borden, en het opvissen van de troep uit het afvoerputje na de lunch. Misschien heeft hij me zijn BlackBerry wel expres laten zien. Ralph mag me wel, maar hij is te jong, te lief, te Duits. Ik val niet op lieve jongens. Er lopen hier tientallen aantrekkelijkere mannen rond. En vrouwen. Het is maar goed dat seks is verboden in het Dasgupta. Misschien zijn er goede redenen om schrijven te verbieden.
Ik ben niet weer gaan slapen toen ik in bed bleef liggen. De anderen zijn opgestaan met dat heerlijke gevoel van onderwerping dat we ’s morgens allemaal hebben. Ze gingen naar meditatie. Maar ik bleef in bed liggen nadenken. Na een minuut of tien kwam Meredith terug om te vragen of ik ziek was, maar omdat we alleen iets mogen zeggen als het absoluut noodzakelijk is, heb ik geen antwoord gegeven. Meredith is een mollig meisje, wel knap, denk ik. Ze heeft een leuke glimlach. Ze gaat studeren in Cambridge aan het eind van de zomer, zegt ze. Ik heb geen antwoord gegeven. Ik heb zelfs mijn hoofd niet geschud. Nu zal ze zich afvragen wat er aan de hand is, waarmee ze me beledigd heeft. Jezus. Waarom ben ik zo vals? Ik weet het niet. Ik vind het leuk. Ik vind het leuk om aardig te zijn en ik vind het leuk om vals te zijn. Ik denk dat Meredith wel een beetje valsheid verdient. Ze moet absoluut wat kilo’s kwijtraken. Als ik al ooit de kans had om naar Cambridge te gaan, dan heb ik die lang geleden al verknoeid.
Ik ging dus niet weer slapen maar lag na te denken. Het is een tijdje geleden dat ik dat nog deed. Vroeger, als ik in bed lag na te denken was ik aan het plannen, plannen, plannen, was ik zenuwachtig en opgewonden. In gedachten schreef ik songs, plande ik wanneer er geoefend kon worden en waar, dan dacht ik aan optredens, e-mails, de website, geld. Maar eenmaal in het Dasgupta sprong ik zo snel mogelijk uit bed omdat de gedachten afschuwelijk waren. Zodra ik wakker werd begon mijn hoofd te bonzen. Nee, dat is niet waar. Er was een fractie van een seconde rust voor de gedachten als een lawine naar beneden kwamen en me bedolven. En dan vervloekte ik die seconde rust omdat de lawine er des te erger door werd. Je moet van die gedachten af zien te raken, zei ik steeds tegen mezelf. Dat moet, dat moet. Je moet die gedachten uitroeien, voor ze jou uitroeien. Dood dood dood. Het Dasgupta is een prima plaats om gedachten uit te roeien. Dat begreep ik. Ik besefte meteen hoe gelukkig ik was dat ik hier naartoe was gekomen. Anders zou ik dood zijn gegaan. Maar die tijd is voorbij. Vervaagd. Vanochtend ben ik gewoon in bed blijven liggen nadenken over wat ik gisteren ontdekt heb. Voor de eerste keer in maanden wilde ik genieten van het nadenken over iets nieuws dat is gebeurd. Wat ik gisteren heb ontdekt heeft me aan het schrijven gezet. Ik moet voorzichtig zijn.
Ik heb een dagboek gevonden in een van de mannenkamers. Terwijl de studenten mediteren, maken de dienaren schoon. De dienaren maken de mannenafdeling schoon en de dienaressen de vrouwenafdeling. De wc’s elke dag en om de andere dag de douches en de wastafels. Wc-papier aanvullen en papieren handdoekjes, tampons en maandverband, zeepreservoirs bijvullen en het biowaspoeder voor de mensen die hun sokken en kousen wassen. De haren uit het afvoerputje halen. Er zijn nog steeds mensen die tampons in de wc gooien. Ik vind het niet erg, het doet de tijd voorbijgaan. Het is raar hoe gemakkelijk de overstap is van meditatie naar vloeren schrobben, alsof het niet uitmaakt. Maar het ontsmettingsmiddel was op. Ik word natuurlijk niet geacht dat te doen, maar ik ging naar de mannenafdeling. Ik heb er een hekel aan om een klus niet af te maken en alle studenten zaten toch in de hal. Ralph en Rob waren onkruid aan het wieden op het pad. ‘In de kast aan het eind van de gang,’ zeiden ze. ‘Slaapblok a.’
Ik vond het ontsmettingsmiddel, en toen ik door de gang terugliep, duwde ik een deur open om te kijken hoe de mannenkamers eruitzagen. Waarom doe ik dat soort dingen toch? Voor hetzelfde geld had er iemand in z’n eentje zitten mediteren, die ik dan van de wijs had gebracht met mijn vrouwelijke vorm. Of zitten te masturberen! Je weet het maar nooit met mannen. Mevrouw Harper zou er een hartaanval van krijgen.
Het was een eenpersoonskamer, dus voor een ouder iemand of een gehandicapte, of een belangrijk figuur. Niet voor mij dus. Er lag een koffer open op bed en die zat vol rode schriften, wat tegen de regels is. Er waren pennen ook, een half dozijn balpennen. Ik pakte een van de schriften. Ik was meteen gegrepen door het handschrift. Het was groot en erg schuin, alsof een sterke wind over de regels blies die de bovenkant van de letters voorover deed buigen, ze naar de rand van het papier dreef. Ik las een paar woorden en wist meteen dat deze gast serieus in de problemen zat. Omdat je duidelijk niet in staat bent uit te maken wie je bent, kun je net zo goed niets worden. Dat soort taal. Omdat je iedereen kapot hebt gemaakt met wie je ooit te maken hebt gehad, ben je hun dan niet verschuldigd jezelf kapot te maken? Nee, het was fraaier gezegd. Ik herinner me de exacte woorden niet. Of hoogdravender. Absoluut een ouder iemand, dacht ik. Of misschien ook niet. Wie zal het zeggen? Misschien een hoogdravend gehandicapt kind of een lievelingetje van de leraar. Eén schrift was maar half volgeschreven en op de laatste bladzijden stond de datum van deze week en iets over zijn aankomst in het Dasgupta en dat hij zich te laat had gerealiseerd dat hij niet meer terugkon naar de kluisjesruimte waar hij zijn mobieltje had achtergelaten. Tien dagen zonder mobieltje. Ik glimlachte want dat is mij ook overkomen in het begin. Dat overkomt iedereen. Ze halen een streek met je uit. Waarom schrijf ik altijd alsof het voor iemand anders is? had hij geschreven. Dat vond ik vreemd opwindend.
Ik pakte een van de schriften en nam het mee naar de vrouwenafdeling. Niet verstandig. Terwijl de anderen vanochtend in de hal waren heb ik het gelezen. Of liever doorgebladerd. Het is een verschrikkelijk handschrift en ik weet niet of het me echt interesseert. Maar toen het volgende Uur van Sterke Discipline aanbrak en de kust vrij was, heb ik het weer teruggebracht, samen met het ontsmettingsmiddel, waarna ik weer snel naar de hal liep. Sterke Discipline moeten we allemaal volgen, dienaren en studenten. Het was niet verstandig omdat ik me niet meer op mijn meditatie kon concentreren nadat ik het gelezen had. Plotseling begonnen alle oude gedachten en herinneringen weer te roepen en te schreeuwen en kabaal te schoppen. Ik vraag me ineens af of heel die tijd in het Dasgupta geen tijdsverspilling is geweest.

Copyright © 2012 Tim Parks
Copyright Nederlandse vertaling © 2012 C. M. L. Kisling / bv Uitgeverij de Arbeiderspers, Utrecht

Uitgeverij De Arbeiderspers

pro-mbooks1 : athenaeum