Leesfragment: De dolende dame

27 november 2015 , door Pío Baroja
| |

Op 7 februari verschijnen de eerste twee delen van Pío Baroja's trilogie Ras. Vanavond publiceren we daarom voor uit het tweede hoofdstuk van De dolende dame, het eerste deel van deze trilogie.

Op 31 mei 1906 wordt in Madrid een aanslag gepleegd op koning Alfons XIII en Victoria Eugénie van Battenberg, vlak nadat ze in het huwelijk zijn getreden. Dokter Aracil en zijn dochter María, kennissen van de anarchistische bommengooier, vrezen dat ze zullen worden opgepakt en berecht als zijn handlangers. Ze duiken onder en beramen een plan om uit Madrid te ontsnappen. De dolende dame vormt het minutieuze verslag van hun vlucht uit Spanje, gedurende welke María definitief haar jeugd vaarwel zegt en het ideaalbeeld dat ze van haar vader had gecreëerd op aangrijpende wijze in duigen valt.

De dolende dame is het eerste deel van de trilogie Ras. Het tweede deel, Stad in de mist, beschrijft het verblijf van María in Londen. Deel 1 en 2 vormen een chronologisch geheel. Het derde deel, de sterk autobiografische roman De boom der kennis, ongetwijfeld Baroja’s bekendste werk, staat betrekkelijk los van de eerste twee delen.

Pío Baroja y Nessi (San Sebastián, 1872 - Madrid, 1956) is de belangrijkste romancier van de Spaanse Generación del 98, waartoe onder andere ook Unamuno en Valle-Inclán behoren. Baroja speelt met zijn gigantische oeuvre een centrale rol in de hedendaagse Spaanse letteren. Het meest kenmerkende facet van zijn meer dan zestig romans is zijn eigenzinnige stijl: direct, zonder opsmuk, wars van effectbejag. Begiftigd met een fenomenaal waarnemingsvermogen en een feilloos geheugen, is Baroja uitgegroeid tot de grote kroniekschrijver van Spanje gedurende de eerste helft van de twintigste eeuw.

N.B. Het eerste hoofdstuk van dit boek kunt u op de website van Menken Kasander & Wigman Uitgevers lezen.

II

De gemaskerde man

María Aracil hield van kindsbeen af zielsveel van haar vader, en dat gevoel werd alleen maar sterker met de jaren. Dokter Aracil was trots op zijn dochter, zo mooi, zo verfijnd en zo intelligent als ze was, en het streelde María enorm dat haar vader er nog zo jong uitzag, een knappe kerel, die bekend stond als een zeer intelligente arts en een uitzonderlijk en origineel man.
María kon haar vader niet objectief beoordelen: door de bril van haar liefde bezien, leek hij haar een eminente persoonlijkheid, een superieur en subliem wezen, zonder enige onvolkomenheid of smet.
In werkelijkheid vertoonde de dokter alle kenmerken van een man van luxe, eerder oppervlakkig dan diepzinnig, eerder vernuftig dan origineel en eerder gewiekst dan eerlijk. Aracil was niet in staat om grote gevoelens te koesteren, noch om zich op te offeren voor iets of voor iemand; hij zou daarentegen iedereen opofferen teneinde een bevallig figuur te slaan tegenover de buitenwereld of op het juiste moment een rake opmerking te plaatsen.
De beste man was onderhevig aan hemeltergende zelfaanbidding, van het soort dat schering en inslag is bij acteurs, docenten, zangers, schrijvers en andere mensen van perverse aard. Dat zijn zelfverheerlijking niet in het oog sprong, kwam doordat hij slim genoeg was om er niet mee te koop te lopen.
Hij spuide zijn paradoxen en zijn briljante frasen aan de stamtafel van café Suizo, in een groep van voornamelijk medici.
Hij zat altijd op iets te broeden, niet om het te verwezenlijken maar om de mensen versteld te doen staan.
Als men hem hoorde en zijn frasen aandachtig beluisterde, kwam men tot de ontdekking dat hij putte uit een repertoire van scherpzinnigheden, kwinkslagen, vergelijkingen, waarmee hij zijn gesprekspartners overblufte.
Hij nam een idee, vervat in een zin, die hij veranderde door een van de woorden willekeurig te vervangen. Aangezien hij even gemakkelijk beweerde dat iets wit was als zwart, en er geen been in zag zichzelf tegen te spreken, viel het hem niet moeilijk om een idee te verdraaien. Deze verandering gaf hem een nieuwe frase in, en zodoende breide hij de ene olijke witz aan de andere; zijn frasen resulteerden echter nooit in iets wat op een conclusie leek, maar ze dansten linksom en rechtsom, een willekeurige lijn volgend, die er vaak van afhing of een woord fraai klonk of rijmde. Veel mensen denken bij het zeggen van een woord vagelijk aan het voorwerp waarnaar het verwijst: als iemand boek zegt, denkt men aan een gebonden of ingenaaid boek; als iemand huis zegt, stelt men het groot of klein voor, met balkons of met ramen, met of zonder een dak; veel anderen daarentegen, doorgaans redenaars en dichters, helemaal als ze tot een Latijns volk behoren, denken bij het zeggen van een woord niet aan het idee of aan het voorwerp waarnaar het verwijst, en dat stelt hun in staat te schitteren in hun redeneringen en woordspelingen.
Welbespraaktheid vindt vrijwel altijd haar oorsprong in deze omstandigheid. In het hoofd van de vlotte redenaar komen geen ideeën op die woorden voortbrengen maar zijn het de woorden die ideeën suggereren. Dit is niet vreemd; woorden zijn voertuigen van het denken, en er kleeft altijd een spiritueel residu aan. Een papegaai die alsmaar dubbelzinnige woorden herhaalt, wekt op een gegeven moment de indruk een intelligent dier te zijn. Een redenaar die een veel omvangrijker repertoire heeft dan een papegaai, kan buitengewoon intelligent overkomen.
Dit laatste overkwam Aracil; hij kwam niet verder dan woorden.
Als men de procédés analyseerde met behulp waarvan deze sofistische arts originaliteiten produceerde, kon men vaststellen dat ze bijna altijd stoelden op een retorische kunstgreep. Een van die kunstgrepen bestond in een schier mechanische antithese, in de systematische verwisseling van een concept met het tegenovergestelde. Als er in zijn bijzijn bijvoorbeeld gezegd werd: ‘De arbeiders hebben werk nodig,’ repliceerde hij meteen: ‘Nee, het werk heeft arbeiders nodig.’ ‘Spanje moet geëuropeaniseerd worden.’ Zijn reactie: ‘Europa moet verspaanst worden.’
Het andere mechanische procédé om origineel te zijn dat Aracil hanteerde, was de bal terugkaatsen, waarbij hij materiële begrippen toepaste op zuiver spirituele concepten of omgekeerd, een procédé dat altijd effect sorteerde bij de gesprekspartners van Aracil, ook al was het iets wat iedereen kon verzinnen.
Zo werd er tegen hem gezegd: ‘Er zou iets gevonden moeten worden om het ziekenhuis goed te ventileren.’ En dan antwoordde hij: ‘Wat we vooral goed moeten ventileren, is ons geweten.’ Iemand anders zei: ‘De Spaanse akkers hebben bovenal kunstmest nodig.’ ‘Onze zielen hebben kunstmest nodig, want ze liggen al tijden braak.’
Aracil had dit procédé afgekeken van een hoogleraar in de medicijnen aan de universiteitskliniek San Carlos; deze heer, die door de druiloren van de faculteit voor een genie werd gehouden vanwege zijn lange lokken en omdat hij viool speelde in het berghok, had het lef gehad om in de tweede helft van de negentiende eeuw een gezondheidsstelsel te ontwerpen op de solide basis van een handvol frasen, grappen en mathematische formules, die lukraak werden toegepast op de verschijnselen van het leven. Als Aracil een keer in een bescheiden bui was, gaf hij toe dat hij geen filosofisch stelsel had; maar meteen daarop verzekerde hij dat het niet mannen met ideeën waren die in de herinnering voortleefden maar mannen met volzinnen.
‘Het draait om een rake formulering,’ zei hij, ‘iedereen kan op het idee komen om een superieur man een Übermensch te noemen; het eerste het beste sociëteitslid uit de provincie kan een tot armoede vervallen man een gewezen mens noemen, zoals Gorki heeft gedaan; maar een auteur die met zo’n vondst schermt kan er naamsbekendheid mee verwerven, kan er roem mee vergaren.’
Niet alleen meende Aracil dat hij origineel was, hij liet zich ook voorstaan op zijn ongepastheid; een van de procédés die hij veelvuldig hanteerde bestond erin gedurende een discussie een zin van zijn opponent af te breken om de oorsprong uit het Grieks of het Sanskriet te verklaren van een alledaagse term waarvan de betekenis voor iedereen glashelder was. Meestal hadden deze ongepastheden geen gevolgen voor hem, maar soms zat hij tegenover personen die slecht gemutst waren en die geen zin hadden om als springplank te fungeren voor zijn acrobatische oefeningen, en dan moest hij aanhoren hoe hij werd uitgemaakt voor hansworst en eikel.
Zijn beroep als arts relativeerde en verzachtte zijn zelfgenoegzaamheid enigszins. Als hij docent was geweest in plaats van arts, zou zijn naam in een adem genoemd worden met die van de meest illustere universiteitsfrikken die moeiteloos schitteren in ons Spaanse Beotië.
Ondanks een enkele kleine tegenslag groeide Aracils faam. Hij barstte van het briljante talent dat in Spanje verheerlijkt wordt en dat uitgekookte mannen laat doorgaan voor genieën en diepzinnige denkers; zoals bijna alle vernuftige mannen geloofde Aracil in de doeltreffendheid van zijn woordspelingen, die volgens hem blijk gaven van diepgaande overdenkingen.
Aracil was een anarchist, maar wel een retorische anarchist, een anarchist van formaat; hij had geen apostolische en utopische neigingen, hij had niet dat enthousiasme voor het nieuwe leven dat sommige Scandinavische en Russische schrijvers zo goed belichamen.
Zijn anarchisme was in wezen anti-formulair; hij maakte zich boos over gesanctioneerde formules; daarentegen stoorde hij zich niet aan wetenschappelijke kletskoek of morele ontaarding. Als iemand tegen hem zei ‘mijn waarde vriend’, dan ergerde hij zich daaraan; als er onder aan een brief stond: ‘Met de meest verschuldigde eerbied’, vond hij dat een ontoelaatbare krenking; al die inhoudsloze formules, die voor het gemak of uit routine geaccepteerd worden, kwetsten hem en tergden zijn driftige temperament; maar om zich boos te maken over een grote misdaad of een maatschappelijk schandaal, moest hij eerst de voors en tegens afwegen, en dan reageerde hij nog betrekkelijk lauw. Aracil zette heel zijn bevlogenheid in tegen de formule; hij sloot al zijn verklaringen af met een briljante volzin, met een ingestudeerde verrassing op het eind.
In moreel opzicht was de dokter niet bijster achtenswaardig; hij was behept met een naïeve semi-oprechtheid, die op de keper beschouwd, zoals elke semi-oprechtheid, een verfijnde en volmaakte vorm van valsheid was.
Sommige bevriende bewonderaars verweten hem dat hij zijn tijd verdeed in het café, en in plaats van toe te geven dat hij zich opperbest vermaakte aan de stamtafel, antwoordde hij:
‘De stamtafel in het café is een proeftuin; ik lanceer daar mijn ideeën, ik test ze uit, ik volg hun loopbaan.’ En hij voegde er verwaten aan toe: ‘Mijn vrienden zijn proefkonijnen die ik gebruik voor mijn geestelijke vivisectie.’
Aracil nam deel aan twee gespreksgroepen: een in de apotheek van een vriend en studiegenoot in de tijd dat hij aan zijn proefschrift werkte, Jesús genaamd, en de andere in café Suizo. In allebei had Aracil het hoogste woord, maar in de apotheek waren ze nog enthousiaster dan in het café.
Er waren daar gespreksgenoten van hem die oprecht geloofden dat ze Spanje moesten ‘aracileren’ om het te redden.
Op het moment dat de dokter iets zei, geloofde hij het, al was het in strijd met zijn gewoonten en met zijn leven. Zo sprak hij de banvloek uit over degenen die het kaartspel beoefenden en eigende hij zich de uitspraak toe van die spirituele filosoof waarin hij zegt dat kaartspelers stukjes karton uitwisselen omdat ze geen ideeën hebben om uit te wisselen; nochtans speelde hij omber; hij zei tegen iedereen die het horen wilde dat Franse medische literatuur waardeloos was, en hij las niets anders; hij sprak sarcastisch over degenen die zich lieten leiden door de laatste mode in de wetenschap, en dat was precies wat hij deed. Het was Aracils strategie om zand in de ogen te strooien, om interessant te doen en de wereld om hem heen minder alledaags en geesteloos te maken. Natuurlijk spelen we allemaal in meerdere of mindere mate toneel en willen we allemaal kleurrijker overkomen dan we in werkelijkheid zijn; maar dit verlangen is bij de een iets tijdelijks, iets voorbijgaands, en bij de ander is het een integrerend deel van zijn leven, zoals bij Aracil. Bezield door de hoge dunk die anderen van hem hadden, had onze dokter zich bij gelegenheid energiek en vastberaden betoond.
Het dandyisme van de dokter beperkte zich niet tot zijn ideeën en gevoelens, maar uitte zich ook in zijn uiterlijk en zijn kleding. Aracil had tamelijk lange lokken en een lange puntbaard; hij gebruikte een hoornen knijpbril met een dik koord; hij droeg een hoge hoed met een plattere rand dan gangbaar, en een jacquet. Hij droeg nooit een overjas. Dit schijnbaar onbelangrijke detail had de dokter meer klandizie opgeleverd dan al zijn studies. Hij was net iets aan de kleine kant. Met tien centimeter erbij was hij een van de artsen met de grootste praktijken van Madrid geweest.

[...]

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum