Leesfragment: De euro

27 november 2015 , door Roel Janssen
| | | | |

Op 7 februari 2012 verschijnt Roel Janssen, De Euro, twintig jaar na het Verdrag van Maastricht. 9 februari wordt het gepresenteerd in de Singelkerk onder auspiciën van Spui25, met Wim Kok, Ruud Lubbers en André Szász. Dit weekend kunt u een deel van Janssens interview met een andere hoofdrolspeler, thesaurier-generaal Cees Maas, lezen.

7 februari is het twintig jaar geleden dat het ‘Verdrag van Maastricht’ werd ondertekend. Belangrijkste onderdeel van het verdrag vormde de totstandkoming van de Economische en Monetaire Unie waarmee de weg werd geëffend voor de introductie van de euro tien jaar later.
Het boek bevat interviews met zes hoofdrolspelers bij de totstandkoming van het verdrag in 1991/92: premier Ruud Lubbers, minister van Financiën Wim Kok, Cees Maas, directeur van de Nederlandsche Bank André Szász, minister van Buitenlandse Zaken Hans van den Broek en de Belgische premier Wilfried Martens.

Voorafgaand aan de interviews bevat het boek een inleiding over de crisis in de eurozone: Van ding flop bips naar piigs.

Cees Maas (Middelburg, 1947) was thesaurier-generaal van het ministerie van Financiën ten tijde van de top van Maastricht. Hij was ook voorzitter van het Monetaire Comité van topambtenaren van de ministeries van Financiën en centrale banken in Brussel.
Na een technische hbo-opleiding heeft Maas economie gestudeerd aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Na zijn studie begon hij in 1976 te werken als ambtenaar bij het ministerie van Financiën. In 1986 werd hij benoemd tot thesaurier-generaal, letterlijk schatkistbewaarder en de oudste hoge ambtelijke functie op het ministerie van Financiën. In 1992 verliet hij het ministerie en stapte hij over naar ing Groep. Hij was chief financial officer en lid van de raad van bestuur van ing tot 2007.
Tegenwoordig bekleedt Maas diverse maatschappelijke functies en is hij betrokken bij Cerberus Capital Management, een private equity fonds.

Cees Maas:
Er is geen eurocrisis, er is een crisis van eurolanden

Het plan voor de monetaire unie was gebaseerd op de klassieke marxistische gedachte dat de economische onderbouw bepalend is voor de politieke bovenbouw. O ja, dat zat er dik achter. Jacques Delors was een socialist en hij hing de oude socialistische overtuiging aan dat de politiek het geld volgt. Zo gaat het altijd, dacht Delors, de politiek volgt de economie.
Delors was de aanjager van de monetaire unie. Niet Kohl of Mitterrand, niet Genscher of Balladur, maar Jacques Delors. Absoluut. Honderd procent. In de zomer van 1989 kwam hij met zijn voorstel voor een monetaire unie. Op het ministerie van Financiën waren we tegen, De Nederlandsche Bank was tegen. Een paar maanden later, op 4 november 1989, trad in Nederland het derde kabinet-Lubbers aan met Wim Kok als vicepremier en minister van Financiën. Vijf dagen later ging de Berlijnse Muur open. Daarna kwamen de plannen voor de monetaire unie in een stroomversnelling. In Brussel bedacht men dat Nederland het halfjaarlijkse voorzitterschap van de eg moest bekleden als de onderhandelingen over de monetaire unie zouden plaatsvinden. Delors heeft dat met opzet zo gepland. Want een van de grote landen kon dit natuurlijk niet doen, en de kleinere landen Luxemburg of Portugal evenmin. Zo kwam men terecht bij het voorzitterschap van Nederland in de tweede helft van 1991.
De Italianen grepen de gelegenheid aan om het begin van de intergouvernementele conferentie (igc) voor de monetaire unie met veel bombarie aan te kondigen in dezelfde zaal waar in 1957 het Verdrag van Rome was getekend. Iedereen vond het prachtig. Op het allerlaatste moment was daar de igc voor de politieke unie, de epu, aan toegevoegd. De politieke unie interesseerde ons bij Financiën niet zoveel. Ik dacht aanvankelijk: wat een flauwekul. Maar mijn collega Hans Tietmeyer, de toenmalige staatssecretaris van Financiën in Duitsland, was er een groot voorstander van. Ik vroeg hem hoe hij daarbij kwam. Hij zei: ‘Cees, geloof me, alleen een monetaire unie gaat niet werken. Dat leidt tot spanningen, tot strijd, dat gaat niet lukken. Je hebt een zekere politieke eenheid nodig.’
Dit was het Duitse standpunt en ik besefte vrij snel dat hij gelijk had. Maar goed, in 1991 zetten de lidstaten bij de onderhandelingen over de politieke unie hun hakken in het zand. Er is niet veel van terechtgekomen. Men had het trouwens in de onderhandelingen over de politieke unie over andere onderwerpen dan waar men het nu over heeft als men zegt dat voor de euro een politieke unie noodzakelijk is: het ging toen niet over Europees toezicht op het begrotingsbeleid of bevoegdheid om in te grijpen in het nationale economische beleid.
Buitenlandse Zaken deed de voorbereidingen voor de politieke unie. Op een gegeven moment stelde bz voor om de monetaire unie onder te brengen in het verdrag voor de politieke unie. Het was een idee van Piet Dankert, de staatssecretaris voor Europese Zaken. Ik werd met mijn ambtenaren van Financiën opgeroepen om bij bz te komen. Wij zagen er niets in, maar ik beloofde dat ik het voorstel mee zou nemen naar onze volgende vergadering in Brussel. Daar werd het getorpedeerd. De Duitsers wilden het niet, de Fransen ook niet. Zo hebben we het plan van bz om de monetaire unie in te bedden in de politieke unie van tafel geveegd.
Luxemburg was het eerste halfjaar van 1991 voorzitter van de Europese Gemeenschap. Dat liep niet zo, we draaiden een halfjaar om elkaar heen. Maar op een van de laatste dagen van het voorzitterschap kwam Luxemburg met een paper voor een soort van monetaire unie. Het sloeg helemaal nergens op. Zodra Nederland voorzitter werd, hebben we het Luxemburgse voorstel terzijde gelegd en zijn we bij Financiën aan de slag gegaan. Mijn medewerker Bernard ter Haar en ik hebben eigenlijk het hele verdrag in een halfjaar geschreven. Vanaf scratch.
De onderhandelingen liepen goed. Ik was indertijd ook voorzitter van het Monetaire Comité, waarin topambtenaren van Financiën en van de centrale banken zaten. Daar werden de complexe, monetair-technische zaken uitonderhandeld. In Brussel zaten we ook met ambtenaren van Buitenlandse Zaken aan tafel. Zodra het ingewikkeld werd en de standpunten van de mensen van Financiën en Buitenlandse Zaken met elkaar botsten, zei ik: dit lijkt me een technisch onderwerp, ik verwijs het naar het Monetaire Comité. Daar konden we beslissingen nemen zonder die lui van Buitenlandse Zaken. Een paar weken later kwamen we terug en dan zeiden we: in het Monetaire Comité zijn we eruit gekomen. Zo zetten we Buitenlandse Zaken buitenspel.
Aan de onderhandelingstafel zat voor het ministerie van Buitenlandse Zaken ook de Nederlandse permanente vertegenwoordiger in Brussel, Peter Nieman. Hij steunde ons volledig. Nieman werd met de nek aangekeken door de mensen van bz uit Den Haag. Als ik erop terugkijk: Buitenlandse Zaken heeft op het Verdrag van Maastricht heel weinig invloed gehad. Dat leidde natuurlijk wel tot enige frustratie.
We zaten op het laatst vrijwel de hele week in Brussel te vergaderen. De ministers namen uiteindelijk de besluiten, maar het eigenlijke werk hebben wij gedaan, de deputy’s. Het was een fantastische prestatie. We zijn erin geslaagd een verdrag te schrijven met meer dan honderd artikelen, we hebben het uitonderhandeld en het is unaniem aangenomen. Als je kijkt naar de onderhandelaars van toen, dan kom je allemaal bekende namen tegen: voor Frankrijk zat Jean-Claude Trichet aan tafel, die later president van de ecb werd; voor Italië Mario Draghi, de huidige president van de ecb; voor Duitsland Horst Köhler, die later president van Duitsland werd; voor Luxemburg Yves Merch, de president van de Luxemburgse centrale bank. Ik ben zelf naar het particuliere bankwezen overgestapt, maar deze mensen zijn actief gebleven in publieke functies. Geen wonder dat ze de monetaire unie steunen, zij zaten in 1991 allemaal aan de onderhandelingstafel.
Nederland is heel actief geweest in de aanloop naar de top in Maastricht. Met z’n drieën – Wim Kok, Ruud Lubbers en ik – zijn we bij de politieke leiders van de ‘moeilijke’ landen langs geweest om over knelpunten van de monetaire unie te praten. Zo zijn we met z’n drieën ook een paar keer bij de Britse premier John Major op Downing Street geweest.
Ik voerde in Brussel de onderhandelingen, maar ik hield altijd overleg met mijn minister, met Wim Kok. Cruciale dingen besprak ik met hem, al stond zijn hoofd er niet altijd naar. Hij was dat jaar in Nederland met andere onderwerpen bezig, zoals de moeizame hervorming van de wao en de Ziektewet. Dat lag heel gevoelig in de PvdA.
Het belangrijkste punt in de onderhandelingen waren de toelatingscriteria voor deelname aan de monetaire unie. We waren het er snel over eens dat men aan bepaalde criteria moest voldoen. De criteria voor het begrotingstekort kon je uitrekenen, dat was een eenvoudig sommetje. Als je 3 procent groei en 2 procent inflatie hebt bij een staatsschuld van 60 procent en een financieringstekort van 3 procent, dan heb je een stabiele situatie. Die percentages vormden het plafond waaronder je moest blijven, want dan neemt de staatsschuld niet toe. Zo kwamen we aan die percentages. Over de criteria voor de inflatie en de wisselkoers (twee jaar stabiel binnen het Europese Monetaire Stelsel) was iedereen het ook snel eens. Er is een tijdje over gesteggeld, maar de grote vier, afgezien van Italië, gingen ermee akkoord. De Duitsers en de Fransen vonden het prima. We hebben nog wel een keer een heel weekend gesproken over het begrip ‘gemiddeld’. De Duitsers weigerden in te stemmen met een gemiddelde inflatie van 2 procent of een gemiddelde staatsschuld van 60 procent. Want daarmee zou je statistisch kunnen sjoemelen. Het woord ‘gemiddeld’ vind je in het verdrag dan ook niet terug.
Nadat we het over de toelatingscriteria eens waren geworden, was de volgende vraag: hoe gaan we van start? Dat was heel lastig. We wilden geen automatisme om op een vooraf vastgestelde datum te beginnen. De deelnemende landen moesten natuurlijk aan de toelatingscriteria voldoen, maar stel je voor dat alleen Luxemburg zou voldoen. Dan had je een monetaire unie van Luxemburg gekregen. Dat ging natuurlijk niet. Als je zou vasthouden aan de toelatingscriteria, dan was een datum waarop de monetaire unie automatisch zou beginnen, onmogelijk.
Delors wilde absoluut een datum. Hij wist dat er iets gebeurt als je een datum hanteert. Dan werk je ergens naartoe en is het proces geen dead-end street.
Toen hebben we voorgeteld: oké, een datum, maar de beslissing om te starten nemen we intergouvernementeel. We beginnen met de voorbereidingen en we stellen een datum vast waarop de landen die op een bepaald moment aan de criteria voldoen, beslissen of ze doorgaan of niet. Bijvoorbeeld op 1 januari 1999. Het is geen automatisme, maar een intergouvernementele beslissing. Luxem - burg kan niet in zijn eentje starten met een monetaire unie en Frankrijk en Luxemburg samen evenmin. Er moet sprake zijn van een gelijksoortig en voldoende gewicht van landen die aan de toelatingscriteria voldoen. Zij moeten beslissen: we gaan van start. De landen die op dat moment niet aan de criteria voldoen, doen even niet mee.
Zo hadden we het verzonnen.
Maar dit was tegen Delors’ zere been. Want als landen intergouvernementeel een besluit nemen, staat de Commissie buitenspel. Dat wilde hij niet. Hij voerde aan dat het juridisch niet kon. Op deze manier zou een klein groepje landen kunnen bepalen of ze een monetaire unie wilden vormen of niet.

[...]

Copyright © 2012 Roel Janssen
Auteursportret copyright © Sander Nieuwenhuys

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum