Leesfragment: De genomineerden voor de VSB Poëzieprijs 2011: Ghyssaert, Lauwereyns, Otten, Spinoy, Vegter

| | | | | |

De uitreiking van de VSB Poëzieprijs 2012 voor de beste Nederlandstalige dichtbundel vindt plaats op 25 januari 2012, de vooravond van Gedichtendag. Maar het feest begint al eerder, met een tournee langs Groningen (14-01), Antwerpen (19-01) en Den Haag (21-01). En natuurlijk Amsterdam. Bij de SLAA, op 20 januari, treden alle dichters op. Jan Baeke interviewt ze. Wij nemen in deze Nacht een voorschot op tournee en uitreiking door van iedere dichter een (fragment uit een) gedicht te publiceren.

  • Peter Ghyssaert, Ezelskaakbeen
  • Jan Lauwereyns, Hemelsblauw
  • Willem Jan Otten, Gerichte gedichten
  • Erik Spinoy, Dode kamer
  • Anne Vegter, Eiland berg gletsjer

Uit het juryrapport: 'Opvallend is het grote aandeel doorgecomponeerde bundels, die veelal een opmerkelijke thematische overeenkomst hebben: relaties, familie en religie. Ook neemt de jury een wending naar het metafysische waar. De problematiek van schijn en werkelijkheid lijkt minder urgent te worden. Daarvoor in de plaats komen meer existentiële vragen. Voorzichtig nemen de dichters een werkelijkheid mee in hun poëzie, waarbij niet meer het "ik" centraal staat, maar de verhouding tot de gemeenschap. De dichters van nu lijken zich minder terug te trekken in hun poëtische cocon; zij treden de wereld tegemoet.'

Late dienst

Je kunt een plan tekenen, een nieuw huis
inrichten maar in halflicht schiet je voet weg
onder de vloer en je noemt gang deur, deur gang.

Je kunt zoeken naar een lichtknop staken:
weerstaat je huid de nacht slaap je wakker
op de veren rug van een nieuwsgierig dier.

Je kunt zeggen dit is de try-out maar
je meet minuten licht als werkelijk te traag toe
rek je lippen, liefste, tot een waanzinnige fermate:

bereik het galactisch perron waarachter
een nachtnet spant, na de laatste trein
knallende echo’s van sterren.

(of zeg je liever allerlaatste ster)
(of verminderingen)
(of explosies)

Je zegt fabelachtig liefste hoe jij je oren
als sleutels in de gaten hoort vallen
van je geschrokken huis.

© Anne Vegter
Uit: Eiland berg gletsjer
Querido, 2010

 

Rondom een boom

Hij dacht altijd dat het zijn boom was, lieve oude
meneer Nakazato dacht het, zijn persoonlijke
boom, negentig jaar had hij kunnen worden, hon-
derd misschien, als hij die boom maar uit zijn hoofd
had gezet

Het is altijd onze boom geweest, zonder discussie, de
boom van onze kleine gemeenschap in Mitaké, het
is een beetje triest als je er stil bij staat, Nakazato
was niet eens zo heel oud, niet als je het vergelijkt
met de boom

Het is een beetje grappig eigenlijk, hoe kan iemand
van bijna vijfentachtig beweren een levend iets van
meer dan duizend jaar oud te bezitten, je zou den-
ken dat mensen wat meer respect willen tonen voor
zo'n boom

Vooral mensen die zoveel meegemaakt hebben als de
oude Nakazato, meer dan veertig jaar chef van het
treinstation van Mitaké, vader van een magere
dochter die op een blauwe maandag van het perron
sprong, recht voor zijn ogen, zeggen ze, een doch-
ter die hem een gezonde kleinzoon naliet, Fumio,
jonge meneer Nakazato

Nu is de jonge Nakazato ook niet zo jong meer, bijna
twintig jaar chef van het treinstation van Mitaké, ja,
in Mitaké worden jobs overgeërfd

Ik denk dat het probleem met de oude Nakazato hele-
maal terugging tot de oorlogsjaren, als soldaat had
hij van die rare dingen gedaan in Mantsjoerije, ze
zeggen dat zijn verstand in die tijd een knak had ge-
kregen

Of misschien was het omdat er geen vrouwen waren
in dat huishouden, geen vrouwen bij de Nakazato's
sinds die arme muis onder de trein sprong, Fumio
had voor zichzelf een deftige bruid moeten zoeken
toen hij de kans kreeg

Het zou me niet verbazen dat het aan de oude Naka-
zato lag, dat die het idee van Fumio en mij niet zag
zitten, was mijn gezicht te rond, mijn gebit te
schots en scheef, misschien zou ik dit allemaal niet
moeten vertellen, misschien zie ik alles verkeerd,
ben ik nog altijd aan het rommelen met de scherven
vanbinnen

Het begon allemaal toen de familie Miyazawa van de
herberg aan de overkant een enorme kerstboom
neerplantte, ze versierden hem met honderden
lichtjes en zilveren plankjes, eenentwintig hier,
eenentwintig daar, allemaal eenentwintigjes, heel
het dorp besefte opeens dat de eenentwintigste
eeuw eraan kwam

Het scheen iets speciaals, het ging hun leven verande-
ren, de Miyazawa's zetten dus die grote kerstboom
voor hun deur, het was behoorlijk enerverend, die
mooie houten herberg, oude stijl, zo pittoresk met
de sneeuw en de heldere hemel, en dan dat mismaakte
glitterding ervoor

Het trok de aandacht, dat wel

Mensen zijn eigenaardig, ze haten iets, ze vinden het
dom, en dan draaien ze zich om en doen exact het-
zelfde, iedereen zei dat het kitsch was, smakeloos,
en toen begonnen die eenentwintigjes overal op te
duiken, het duurde niet lang of elke winkel, elk res-
taurant, elke herberg in Mitaké was veranderd in
een tempel die de komst van een nieuwe tijd aan-
kondigde, De Een-En-Twintigste Eeuw

Volgende stap, vragen ze ons in de gemeenteraad of
ze sierlichtjes mogen hangen over de grote winkel-
straat van Mitaké, het kwam ter sprake tijdens een
vergadering de volgende maandag, we hadden het
er misschien drie minuten over, er was geen duide-
lijk argument tegen het voorstel, dus besloten we
maar dat het mocht, waarom niet, misschien kon-
den de sierlichtjes helpen een feestelijke sfeer te
scheppen

Natuurlijk, degenen die het gevraagd hadden, hoef-
den er geen twee keer over na te denken, ze gingen
meteen aan de slag, hingen ontelbare lichtjes op, in
de vorm van een eenentwintig of een kerstboom of
wat heb je zoal, een rendier, een kerstmannetje, het
hele dorp begon eruit te zien als een kerstboom

En lieve oude meneer Nakazato wilde niet achterblij-
ven, in plaats van iets met het huis te doen, concen-
treerde hij zich op de zelkova in zijn achtertuin,
langs de zijweg, de statige boom op de top van de
berg, op een van de beste uitkijkpunten in het dorp

[...]

© Jan Lauwereyns
Uit: Hemelsblauw
De Bezige Bij, 2011

 

Zon komt op van links.
Tuin nog donker nat van nacht.
In Bussum Zuid rukt kyrie
de eerste ambulance uit.
In de verre hertenkamp
piauwt een pauw om pauw.

Ik ben ouder dan voorheen.
Kijk maar in mijn spiegel.
In uw reilen zit systeem:
weer was ik niet op u voorbereid,

zoals u zwijgend aan kwam schuiven
aan mijn werkblad aan het raam,
u in het blanco eerste uur,
u gietijzer glanzend in het strijklicht,
u spreidend achterover op uw crucifix,
u met uw martelend geduld van leeg papier.

© Willem Jan Otten
Uit: Gerichte gedichten
Uitgeverij Van Oorschot

 

De hagelwitte ochtend breekt niet aan.

Uit zwart gesneden dat in alle deuren staat
is zij en is zij daar

voor hem alleen.

Om één verdroomde dag in deze stad nam zij

van overzee de lange vlucht terug en zit
aan tafel hier: zo vol en glanzend, lila
bloemkroon om de hals en sprekend

met het gezicht alleen terwijl hij praat
en hen daardoor eerst mogelijk maakt.

In zo een nacht slaat regen neer

alsof een zwerk in nood zich
hopeloos bevrijden moest.

© Erik Spinoy
Uit: Dode kamer
De Bezige Bij Antwerpen, 2011

 

Geschiedenis

Onder het slepen van haar robe de chambre,
aan de zijden onderrand
van filosoof en staatsman;

onder het noorderlicht
van haar intriges,
onder de plooien van het adellijkste groen
en goudgeel – kijk,
het dubbelraam zwaait open voor het waaien,
dat geen hinder geeft, niets oplegt
aan de planten en hun
onverpotte dood;

onder haar magnifieke schilderij
– de rauwe, matinale geur
van verf, het half gestolde,
slapend in een doolhof van gezichten; en
dit geuren stijgt buiten
elk bereik, en het penseel valt stil
in de hand van de blindgemaakte;

onder al de opdrachten en misverstanden,
onder de waanzin van de keizers
en hun brokaten kevers, klimmend in gordijnen
en het riet in unisono bij
de nachtelijke kreek

– maar dit ritselen is eenvoudigweg
het verhullen van hun vallen,
het verklinken van hun sterven,
het niet begrijpen van de val;

onder elke suggestie, diep onder elke suggestie
dat het grote gebaar zich zal herhalen,
dat de zenuwruis, tussen de geboorte in de schuur
en de zon ontploffend als een tulp vol springstof,
slechts de schaal zal zijn die alles draagt,

het gebed dat sust,
de rede die belooft,
het hooglied dat omhult;

onder elk verwensen in haar helverlichte kamers:
domheid, koest of koerend op de vloer,
de zeepbel die zichzelf fêteert,
de kruimel tijdloos in een kier geraakt,
de korrel, ver van elk decreet,
onder een berg van pluis
de jaren doorgerold.

Die jeugd te zien doet pijn
en maakt je oud – jij, in de plooien
van je kermisjas getild; je kleuren
vloeken, onverzoend, als clowns
die messen trekken
en gaan vechten in dat korte,
onbegrijpelijke uur.

© 2011 Peter Ghyssaert. Uit de reeks 'In het licht van wildvreemd huilen', in Ezelskaakbeen
Uitgeverij Atlas

Uitgeverij Van Oorschot

Uitgeverij Querido

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum