De uitreiking van de VSB Poëzieprijs 2012 voor de beste Nederlandstalige dichtbundel vindt plaats op 25 januari 2012, de vooravond van Gedichtendag. Maar het feest begint al eerder, met een tournee langs Groningen (14-01), Antwerpen (19-01) en Den Haag (21-01). En natuurlijk Amsterdam. Bij de SLAA, op 20 januari, treden alle dichters op. Jan Baeke interviewt ze. Wij nemen in deze Nacht een voorschot op tournee en uitreiking door van iedere dichter een (fragment uit een) gedicht te publiceren.
Uit het juryrapport: 'Opvallend is het grote aandeel doorgecomponeerde bundels, die veelal een opmerkelijke thematische overeenkomst hebben: relaties, familie en religie. Ook neemt de jury een wending naar het metafysische waar. De problematiek van schijn en werkelijkheid lijkt minder urgent te worden. Daarvoor in de plaats komen meer existentiële vragen. Voorzichtig nemen de dichters een werkelijkheid mee in hun poëzie, waarbij niet meer het "ik" centraal staat, maar de verhouding tot de gemeenschap. De dichters van nu lijken zich minder terug te trekken in hun poëtische cocon; zij treden de wereld tegemoet.'
Je kunt een plan tekenen, een nieuw huisinrichten maar in halflicht schiet je voet wegonder de vloer en je noemt gang deur, deur gang. Je kunt zoeken naar een lichtknop staken:weerstaat je huid de nacht slaap je wakkerop de veren rug van een nieuwsgierig dier. Je kunt zeggen dit is de try-out maarje meet minuten licht als werkelijk te traag toerek je lippen, liefste, tot een waanzinnige fermate: bereik het galactisch perron waarachtereen nachtnet spant, na de laatste treinknallende echo’s van sterren. (of zeg je liever allerlaatste ster)(of verminderingen)(of explosies) Je zegt fabelachtig liefste hoe jij je orenals sleutels in de gaten hoort vallenvan je geschrokken huis.
Je kunt een plan tekenen, een nieuw huisinrichten maar in halflicht schiet je voet wegonder de vloer en je noemt gang deur, deur gang.
Je kunt zoeken naar een lichtknop staken:weerstaat je huid de nacht slaap je wakkerop de veren rug van een nieuwsgierig dier.
Je kunt zeggen dit is de try-out maarje meet minuten licht als werkelijk te traag toerek je lippen, liefste, tot een waanzinnige fermate:
bereik het galactisch perron waarachtereen nachtnet spant, na de laatste treinknallende echo’s van sterren.
(of zeg je liever allerlaatste ster)(of verminderingen)(of explosies)
Je zegt fabelachtig liefste hoe jij je orenals sleutels in de gaten hoort vallenvan je geschrokken huis.
© Anne VegterUit: Eiland berg gletsjerQuerido, 2010
Hij dacht altijd dat het zijn boom was, lieve oude meneer Nakazato dacht het, zijn persoonlijke boom, negentig jaar had hij kunnen worden, hon-derd misschien, als hij die boom maar uit zijn hoofd had gezet Het is altijd onze boom geweest, zonder discussie, de boom van onze kleine gemeenschap in Mitaké, het is een beetje triest als je er stil bij staat, Nakazato was niet eens zo heel oud, niet als je het vergelijkt met de boom Het is een beetje grappig eigenlijk, hoe kan iemand van bijna vijfentachtig beweren een levend iets van meer dan duizend jaar oud te bezitten, je zou den-ken dat mensen wat meer respect willen tonen voor zo'n boom Vooral mensen die zoveel meegemaakt hebben als de oude Nakazato, meer dan veertig jaar chef van het treinstation van Mitaké, vader van een magere dochter die op een blauwe maandag van het perron sprong, recht voor zijn ogen, zeggen ze, een doch-ter die hem een gezonde kleinzoon naliet, Fumio, jonge meneer Nakazato Nu is de jonge Nakazato ook niet zo jong meer, bijna twintig jaar chef van het treinstation van Mitaké, ja, in Mitaké worden jobs overgeërfd Ik denk dat het probleem met de oude Nakazato hele-maal terugging tot de oorlogsjaren, als soldaat had hij van die rare dingen gedaan in Mantsjoerije, ze zeggen dat zijn verstand in die tijd een knak had ge-kregen Of misschien was het omdat er geen vrouwen waren in dat huishouden, geen vrouwen bij de Nakazato's sinds die arme muis onder de trein sprong, Fumio had voor zichzelf een deftige bruid moeten zoeken toen hij de kans kreeg Het zou me niet verbazen dat het aan de oude Naka-zato lag, dat die het idee van Fumio en mij niet zag zitten, was mijn gezicht te rond, mijn gebit te schots en scheef, misschien zou ik dit allemaal niet moeten vertellen, misschien zie ik alles verkeerd, ben ik nog altijd aan het rommelen met de scherven vanbinnen Het begon allemaal toen de familie Miyazawa van de herberg aan de overkant een enorme kerstboom neerplantte, ze versierden hem met honderden lichtjes en zilveren plankjes, eenentwintig hier, eenentwintig daar, allemaal eenentwintigjes, heel het dorp besefte opeens dat de eenentwintigste eeuw eraan kwam Het scheen iets speciaals, het ging hun leven verande-ren, de Miyazawa's zetten dus die grote kerstboom voor hun deur, het was behoorlijk enerverend, die mooie houten herberg, oude stijl, zo pittoresk met de sneeuw en de heldere hemel, en dan dat mismaakte glitterding ervoor Het trok de aandacht, dat wel Mensen zijn eigenaardig, ze haten iets, ze vinden het dom, en dan draaien ze zich om en doen exact het-zelfde, iedereen zei dat het kitsch was, smakeloos, en toen begonnen die eenentwintigjes overal op te duiken, het duurde niet lang of elke winkel, elk res-taurant, elke herberg in Mitaké was veranderd in een tempel die de komst van een nieuwe tijd aan-kondigde, De Een-En-Twintigste Eeuw Volgende stap, vragen ze ons in de gemeenteraad of ze sierlichtjes mogen hangen over de grote winkel-straat van Mitaké, het kwam ter sprake tijdens een vergadering de volgende maandag, we hadden het er misschien drie minuten over, er was geen duide-lijk argument tegen het voorstel, dus besloten we maar dat het mocht, waarom niet, misschien kon-den de sierlichtjes helpen een feestelijke sfeer te scheppen Natuurlijk, degenen die het gevraagd hadden, hoef-den er geen twee keer over na te denken, ze gingen meteen aan de slag, hingen ontelbare lichtjes op, in de vorm van een eenentwintig of een kerstboom of wat heb je zoal, een rendier, een kerstmannetje, het hele dorp begon eruit te zien als een kerstboom En lieve oude meneer Nakazato wilde niet achterblij-ven, in plaats van iets met het huis te doen, concen-treerde hij zich op de zelkova in zijn achtertuin, langs de zijweg, de statige boom op de top van de berg, op een van de beste uitkijkpunten in het dorp [...]
Hij dacht altijd dat het zijn boom was, lieve oude meneer Nakazato dacht het, zijn persoonlijke boom, negentig jaar had hij kunnen worden, hon-derd misschien, als hij die boom maar uit zijn hoofd had gezet
Het is altijd onze boom geweest, zonder discussie, de boom van onze kleine gemeenschap in Mitaké, het is een beetje triest als je er stil bij staat, Nakazato was niet eens zo heel oud, niet als je het vergelijkt met de boom
Het is een beetje grappig eigenlijk, hoe kan iemand van bijna vijfentachtig beweren een levend iets van meer dan duizend jaar oud te bezitten, je zou den-ken dat mensen wat meer respect willen tonen voor zo'n boom
Vooral mensen die zoveel meegemaakt hebben als de oude Nakazato, meer dan veertig jaar chef van het treinstation van Mitaké, vader van een magere dochter die op een blauwe maandag van het perron sprong, recht voor zijn ogen, zeggen ze, een doch-ter die hem een gezonde kleinzoon naliet, Fumio, jonge meneer Nakazato
Nu is de jonge Nakazato ook niet zo jong meer, bijna twintig jaar chef van het treinstation van Mitaké, ja, in Mitaké worden jobs overgeërfd
Ik denk dat het probleem met de oude Nakazato hele-maal terugging tot de oorlogsjaren, als soldaat had hij van die rare dingen gedaan in Mantsjoerije, ze zeggen dat zijn verstand in die tijd een knak had ge-kregen
Of misschien was het omdat er geen vrouwen waren in dat huishouden, geen vrouwen bij de Nakazato's sinds die arme muis onder de trein sprong, Fumio had voor zichzelf een deftige bruid moeten zoeken toen hij de kans kreeg
Het zou me niet verbazen dat het aan de oude Naka-zato lag, dat die het idee van Fumio en mij niet zag zitten, was mijn gezicht te rond, mijn gebit te schots en scheef, misschien zou ik dit allemaal niet moeten vertellen, misschien zie ik alles verkeerd, ben ik nog altijd aan het rommelen met de scherven vanbinnen
Het begon allemaal toen de familie Miyazawa van de herberg aan de overkant een enorme kerstboom neerplantte, ze versierden hem met honderden lichtjes en zilveren plankjes, eenentwintig hier, eenentwintig daar, allemaal eenentwintigjes, heel het dorp besefte opeens dat de eenentwintigste eeuw eraan kwam
Het scheen iets speciaals, het ging hun leven verande-ren, de Miyazawa's zetten dus die grote kerstboom voor hun deur, het was behoorlijk enerverend, die mooie houten herberg, oude stijl, zo pittoresk met de sneeuw en de heldere hemel, en dan dat mismaakte glitterding ervoor
Het trok de aandacht, dat wel
Mensen zijn eigenaardig, ze haten iets, ze vinden het dom, en dan draaien ze zich om en doen exact het-zelfde, iedereen zei dat het kitsch was, smakeloos, en toen begonnen die eenentwintigjes overal op te duiken, het duurde niet lang of elke winkel, elk res-taurant, elke herberg in Mitaké was veranderd in een tempel die de komst van een nieuwe tijd aan-kondigde, De Een-En-Twintigste Eeuw
Volgende stap, vragen ze ons in de gemeenteraad of ze sierlichtjes mogen hangen over de grote winkel-straat van Mitaké, het kwam ter sprake tijdens een vergadering de volgende maandag, we hadden het er misschien drie minuten over, er was geen duide-lijk argument tegen het voorstel, dus besloten we maar dat het mocht, waarom niet, misschien kon-den de sierlichtjes helpen een feestelijke sfeer te scheppen
Natuurlijk, degenen die het gevraagd hadden, hoef-den er geen twee keer over na te denken, ze gingen meteen aan de slag, hingen ontelbare lichtjes op, in de vorm van een eenentwintig of een kerstboom of wat heb je zoal, een rendier, een kerstmannetje, het hele dorp begon eruit te zien als een kerstboom
En lieve oude meneer Nakazato wilde niet achterblij-ven, in plaats van iets met het huis te doen, concen-treerde hij zich op de zelkova in zijn achtertuin, langs de zijweg, de statige boom op de top van de berg, op een van de beste uitkijkpunten in het dorp
[...]
© Jan LauwereynsUit: HemelsblauwDe Bezige Bij, 2011
Zon komt op van links. Tuin nog donker nat van nacht. In Bussum Zuid rukt kyrie de eerste ambulance uit. In de verre hertenkamp piauwt een pauw om pauw. Ik ben ouder dan voorheen. Kijk maar in mijn spiegel. In uw reilen zit systeem: weer was ik niet op u voorbereid, zoals u zwijgend aan kwam schuiven aan mijn werkblad aan het raam, u in het blanco eerste uur, u gietijzer glanzend in het strijklicht, u spreidend achterover op uw crucifix, u met uw martelend geduld van leeg papier.
Zon komt op van links. Tuin nog donker nat van nacht. In Bussum Zuid rukt kyrie de eerste ambulance uit. In de verre hertenkamp piauwt een pauw om pauw.
Ik ben ouder dan voorheen. Kijk maar in mijn spiegel. In uw reilen zit systeem: weer was ik niet op u voorbereid,
zoals u zwijgend aan kwam schuiven aan mijn werkblad aan het raam, u in het blanco eerste uur, u gietijzer glanzend in het strijklicht, u spreidend achterover op uw crucifix, u met uw martelend geduld van leeg papier.
© Willem Jan OttenUit: Gerichte gedichtenUitgeverij Van Oorschot
De hagelwitte ochtend breekt niet aan. Uit zwart gesneden dat in alle deuren staat is zij en is zij daar voor hem alleen. Om één verdroomde dag in deze stad nam zij van overzee de lange vlucht terug en zit aan tafel hier: zo vol en glanzend, lila bloemkroon om de hals en sprekend met het gezicht alleen terwijl hij praat en hen daardoor eerst mogelijk maakt. In zo een nacht slaat regen neer alsof een zwerk in nood zich hopeloos bevrijden moest.
De hagelwitte ochtend breekt niet aan.
Uit zwart gesneden dat in alle deuren staat is zij en is zij daar
voor hem alleen.
Om één verdroomde dag in deze stad nam zij
van overzee de lange vlucht terug en zit aan tafel hier: zo vol en glanzend, lila bloemkroon om de hals en sprekend
met het gezicht alleen terwijl hij praat en hen daardoor eerst mogelijk maakt.
In zo een nacht slaat regen neer
alsof een zwerk in nood zich hopeloos bevrijden moest.
© Erik SpinoyUit: Dode kamerDe Bezige Bij Antwerpen, 2011
Onder het slepen van haar robe de chambre,aan de zijden onderrandvan filosoof en staatsman; onder het noorderlichtvan haar intriges,onder de plooien van het adellijkste groenen goudgeel – kijk,het dubbelraam zwaait open voor het waaien,dat geen hinder geeft, niets oplegtaan de planten en hunonverpotte dood; onder haar magnifieke schilderij– de rauwe, matinale geurvan verf, het half gestolde,slapend in een doolhof van gezichten; endit geuren stijgt buitenelk bereik, en het penseel valt stilin de hand van de blindgemaakte; onder al de opdrachten en misverstanden,onder de waanzin van de keizersen hun brokaten kevers, klimmend in gordijnenen het riet in unisono bijde nachtelijke kreek – maar dit ritselen is eenvoudigweghet verhullen van hun vallen,het verklinken van hun sterven,het niet begrijpen van de val; onder elke suggestie, diep onder elke suggestiedat het grote gebaar zich zal herhalen,dat de zenuwruis, tussen de geboorte in de schuuren de zon ontploffend als een tulp vol springstof,slechts de schaal zal zijn die alles draagt, het gebed dat sust,de rede die belooft,het hooglied dat omhult; onder elk verwensen in haar helverlichte kamers:domheid, koest of koerend op de vloer,de zeepbel die zichzelf fêteert,de kruimel tijdloos in een kier geraakt,de korrel, ver van elk decreet,onder een berg van pluisde jaren doorgerold. Die jeugd te zien doet pijnen maakt je oud – jij, in de plooienvan je kermisjas getild; je kleurenvloeken, onverzoend, als clownsdie messen trekkenen gaan vechten in dat korte,onbegrijpelijke uur.
Onder het slepen van haar robe de chambre,aan de zijden onderrandvan filosoof en staatsman;
onder het noorderlichtvan haar intriges,onder de plooien van het adellijkste groenen goudgeel – kijk,het dubbelraam zwaait open voor het waaien,dat geen hinder geeft, niets oplegtaan de planten en hunonverpotte dood;
onder haar magnifieke schilderij– de rauwe, matinale geurvan verf, het half gestolde,slapend in een doolhof van gezichten; endit geuren stijgt buitenelk bereik, en het penseel valt stilin de hand van de blindgemaakte;
onder al de opdrachten en misverstanden,onder de waanzin van de keizersen hun brokaten kevers, klimmend in gordijnenen het riet in unisono bijde nachtelijke kreek
– maar dit ritselen is eenvoudigweghet verhullen van hun vallen,het verklinken van hun sterven,het niet begrijpen van de val;
onder elke suggestie, diep onder elke suggestiedat het grote gebaar zich zal herhalen,dat de zenuwruis, tussen de geboorte in de schuuren de zon ontploffend als een tulp vol springstof,slechts de schaal zal zijn die alles draagt,
het gebed dat sust,de rede die belooft,het hooglied dat omhult;
onder elk verwensen in haar helverlichte kamers:domheid, koest of koerend op de vloer,de zeepbel die zichzelf fêteert,de kruimel tijdloos in een kier geraakt,de korrel, ver van elk decreet,onder een berg van pluisde jaren doorgerold.
Die jeugd te zien doet pijnen maakt je oud – jij, in de plooienvan je kermisjas getild; je kleurenvloeken, onverzoend, als clownsdie messen trekkenen gaan vechten in dat korte,onbegrijpelijke uur.
© 2011 Peter Ghyssaert. Uit de reeks 'In het licht van wildvreemd huilen', in EzelskaakbeenUitgeverij Atlas