Leesfragment: De Gids: Het onbehagen van de man

27 november 2015 , door Edzard Mik
| | | | |

7 maart wordt het nieuwe nummer van De Gids gepresenteerd bij Spui25, met als thema 'Het onbehagen bij de man'. Vanavond kunt u al Edzard Miks bijdrage lezen, 'Schrijven als een man'.

Onder de vele spraakmakende bijdragen in de 175-jarige geschiedenis van De Gids neemt 'Het onbehagen bij de vrouw' van Joke Kool-Smit een bijzondere plaats in. Het essay werd begin- en ijkpunt voor de Tweede Feministische Golf. Vijfenveertig jaar na publicatie is er veel ten goede veranderd in de maatschappelijke positie van vrouwen. Wettelijke barrieres zijn opgeruimd. Gelijke rechten zijn verkregen. Onder jonge hoogopgeleiden zijn vrouwen nu of zeer binnenkort in de meerderheid, net als in sommige beroepsgroepen. Maar nog steeds werken vrouwen bij voorkeur part time en verrichtenj ze meer zorgtaken dan de man. Wat heeft de vrouwenemancipatie voor mannen betekend? En wat betekent het voor de samenleving? Hebben mannen nu meer plichten dan rechten? Trekken ze ook aan het kortste eind in het onderwijs? Speelt onze nationale traditie mee bij de rolverdeling? Of zijn er natuurlijke verschillen waar geen cultuurt tegen op kan? En hoe zit met het Kwaad, dat te beginnen met Eva vertegenwoordigd werd door de Vrouw - is dat nu het domein van het Mannelijke geworden? Ten slotte: wat betekent dat voor het schrijverschap en de literatuur?

Schrijven als een man!

Het laat zich nauwelijks voorstellen, schrijven als uiting van mannelijkheid. Je terugtrekken en achter een bureau gaan zitten is niet het eerste waar je aan denkt bij vertoon van masculiniteit. Vechten in een oorlog, een bedrijf leiden, een kraan besturen, een oceaan bevaren of een berg beklimmen, dat zie je een echte man wel doen, maar afzien van geldingsdrang en sociale heerszucht en stilletjes gaan zitten schrijven niet. Toch had de Amerikaanse schrijver William Styron één grote ambitie: een mannelijke schrijver zijn. Een mannelijke schrijver van allesomvattende, mannelijke romans. Het lijkt of hij in een mal gegoten was, dezelfde mal die schrijvers als Ernest Hemingway en Norman Mailer had voortgebracht – de mal van de American Male Writer. Daar hoorde ook een ruige, door testosteron opgezweepte levensstijl bij, alsof er al tikkende op de typemachine eigenlijk toch ook gevochten werd, gejaagd, geheerst. Styrons vertrekpunt was weliswaar burgerlijk (huis, tuin, hond, gezin) maar hij liet zich niet domesticeren en zoop, neukte driemaal in het rond en gedroeg zich tegenover zijn vrouw en kinderen als een tiran.

Voor het gezin-Styron was die onomwonden mannelijkheidsdrang van de schrijvende vader een geseling. ‘How could a guy whose thoughts elicit this much pathos have been, for so many years, such a monumental asshole to the people closest to him,’ verzucht zijn dochter Alexandra Styron in haar vorig jaar verschenen biografie Reading my Father. Ze heeft haar boek volgestouwd met verwijten aan haar verwekker. Ze werd door hem vernederd, ze liep op kousenvoeten door het huis en was de godganse dag bezig zijn licht ontvlambare toorn te ontwijken. Desondanks getroost ze zich de inspanning een boek aan hem te wijden. Hoeveel Styron zich onder het mom van zijn mannelijke kunstenaarschap ook gepermitteerd moge hebben, zijn dochter houdt zich jaren na zijn dood nog met hem bezig, graaft in archieven en schetst een kritisch maar liefdevol portret.

Zelfs al besef je dat zuipen, rokkenjagen en tirannie uitoefenen over geliefden doorgaans minder vrolijke bezigheden zijn dan ze op het eerste gezicht lijken en meestal van leegte, onzekerheid en zelfverachting getuigen, toch gaat er van dat beeld van de liederlijke, tierende William Styron een merkwaardig appèl uit. Hoe infantiel en belachelijk ook, dat ‘nu is het genoeg, jullie kunnen allemaal oprotten met jullie claim op mijn zorg en aandacht, ik ga verdomme mijn eigen gang’ is aanstekelijk. Het lijkt meer te zijn dan de onvermijdelijke fall-out van een artistiek temperament. Het doet zich voor als een voorwaarde voor het schrijven, de bestaansgrond van het schrijven, alsof een werk van waarde nooit uit een burgerlijke schoot geboren zou kunnen worden en er op die verre velden een ongehoorde buit binnen te halen valt, niet alleen voor het schrijven maar evengoed voor het leven, een finale oplossing of afrekening, een allerlaatste woord.

De romantische veronderstelling dat het echte schrijven alleen buiten de gangbare mores is waar te maken, is niet helemaal onzinnig. Meer dan de meeste anderen voelt de schrijver zich bekneld door vastgelegde rollen, is hij allergisch voor de dwangbuis van sociale patronen en maatschappelijke verwachtingen. Als hij zichzelf ontdekt, meestal in de puberteit, soms later, is het eerste dat hij zegt: Wordt dat van mij verwacht? Moet ik dat worden? Moet ik mezelf daarin herkennen? Dat cliché, die slaaf, die marionet, die karikatuur? Maar daar doe ik dus mooi niet aan mee! Liever legt hij zich nergens op vast en kiest hij ervoor half uitgewerkt te blijven, halfwassen, onvolgroeid, een vat vol beloften, een landschap van oneindige mogelijkheden, om zijn handen vrij te houden en via zijn personages élke rol aan te kunnen nemen, tot hij aan het einde van zijn leven moet constateren dat hij ondanks die bevlogen inspanningen toch iets is geworden – zijn schrijverschap impliceerde een rol waarmee hij onvermijdelijk vergroeid raakte.

Het lijkt het recept te zijn voor een bittere oude dag. Elke uithaal van zijn pen, elk woord dat hij aan de computer toevertrouwt, elk boek dat van hem verschijnt, doet hem dieper in het drijfzand zinken en uiteindelijk zal hij moeten constateren dat hij de verkeerde weg heeft gekozen, een weg die hem van die hem van die schitterende jachtvelden heeft weggeleid. Achteraf bezien had het leven misschien toch beter met een knieval tegemoet getreden kunnen worden, met acceptatie van zijn beperkingen. Voor hem lijkt er maar één ontsnappingsroute: hij kan het erop wagen zich aan die ontgoocheling te onttrekken door zich nog dieper in zijn schrijverschap vast te bijten. Als hem voldoende kracht en energie vergund is om te blijven schrijven en steeds nieuwe rollen aan te nemen, steeds nieuwe bestaansmogelijkheden en uitvluchten, dan zou het hem kunnen lukken zijn ogen gesloten te houden voor zichzelf, voor wie hij is geworden, die schrijver, acteur, karikatuur.

Zo bezien is het voor de schrijver van levensbelang dat hij de illusie van vrijheid cultiveert. Het is doorgaan met schrijven of neervallen, stilvallen, doodvallen. Maar mannelijk laat dat rusteloze openhouden van opties en vluchtroutes zich niet noemen. Mannelijk is schipper worden en niets dan schipper willen zijn, als een chirurg in een lichaam snijden en daaraan genoeg hebben, het leger in gaan en het soldatenleven als een uniform zien dat als gegoten zit, weten hoe je een bedrijf moet leiden en niets anders voorstaan dan winstmaximalisatie, een advocaat in hart en nieren zijn en nóg zwaardere criminelen verdedigen, nóg grotere fusies bewerkstelligen. Mannelijk is afbakenen wat je leven zal inhouden en dat dan gaan uitvoeren, als een taak, een missie, zonder zijwegen in te slaan, te aarzelen of te twijfelen, tot de dood erop volgt, want met pensioen gaan en van je oude dag genieten is verre van mannelijk.

Als je schrijft, heb je niets aan dergelijke overzichtelijke ambities en moet je alles van je af zetten, elke verwachting omtrent jezelf, elke mogelijke inperking of doelgerichtheid, zodat je in staat zult zijn naar je personages te luisteren, hen met de juiste sores op te zadelen en vervolgens voor hen te zorgen als waren het je kinderen. Met die zorgzaamheid kom je dichter bij het cliché van vrouwelijkheid dan bij het cliché van mannelijkheid – zo begon je ooit in opstand maar moet je al schrijvende die geldingsdrang weer laten varen en je nederig betonen, dienstbaar aan je personages en het verhaal, dienstbaar aan de taal, als je tenminste een goed boek wilt schrijven.

Misschien helpt het dan als je de echte mensen op afstand houdt en het permanente beroep dat ze op je doen langs je af laat glijden. Misschien schept het de noodzakelijke Lebensraum om die overgave aan die fictieve wereld waar te kunnen maken, als je je gedomesticeerde leefomgeving zo veel mogelijk weer afbreekt door ongegeneerd het beest uit te hangen en jezelf met rituele drankgelagen en amechtige affaires van je naasten los te weken. Maar al prijst William Styron in zijn essay over zijn depressie, Darkness Visible, alcohol als zijn favoriete elixer om zijn verbeelding mee op te stoken, zelf hechtte hij geen geloof aan de perspectieven die losbandigheid de schrijver zou bieden. Boven de deur van zijn studeerkamer hing hij, meer als een bezwering dan als een tegeltjeswijsheid, Flauberts adagium ‘Wees in uw leven ordelijk, en als burger gewoon, om in uw werk gewelddadig en origineel te kunnen zijn.’ Een adagium dat je zou kunnen opbeuren als je met jezelf te doen hebt omdat je als een schoolknaap achter je bureau bent gaan zitten om er weer een paar pagina’s uit te wringen. Een adagium dat ook van optimisme getuigt, omdat het je voorhoudt dat schrijven de mogelijkheid verschaft om een saai en burgerlijk leven te leiden en toch de meest ruige, vuige avonturen te beleven. Een tweede leven is nog niets, je kunt er als schrijver tientallen levens op nahouden, als je een beetje doorzet honderden, waarbij je anders dan in het echte leven ook nog eens de teugels stevig in handen kunt houden. Een fantastische uitkomst voor wie tirannieke neigingen heeft maar in het leven van alledag niets dan onmacht ervaart, onmacht en onvolkomenheid, zoals het gros van de schrijvers.

Maar op Styron had Flauberts wijsheid geen vat. Buiten zijn studeerkamer kreeg hij het niet voor elkaar zich eraan te houden. Dat had overigens evenveel met zijn masculiene oprispingen van doen als met zijn wanhopige pogingen zijn depressie telkens een stap voor te blijven.

 

Mannelijkheid bestaat bij de gratie van het vooruitzicht van seksuele beloning. Als er bij vrouwen geen seksueel verlangen mee wordt opgewekt, geen vochtige paringsdrang, dan komt mannelijkheid in de lucht te hangen en is het niets dan narcistische aanstellerij, eerder een teken van impotentie dan van potentie. Een man die zich een beetje om zijn mannelijkheid bekommert, zou zich dus eerst wel eens mogen afvragen wat hij er seksueel mee opschiet als hij zich aan het schrijven zet. Misschien realiseert hij zich dan dat het schrijven op zich niets mannelijks heeft, zoals de meeste bezigheden die achter een bureau worden verricht niets mannelijks hebben.

Maar voor het schrijverschap lijkt dat toch anders te liggen. Aan de sociale rol die de schrijver aanneemt, valt wel enige masculiniteit te onttrekken. De stoïcijnse toewijding van de schrijver aan een roman heeft sex-appeal, al moet er bij de meeste vrouwen, als puntje bij paaltje komt, wel geld in het laatje komen – en geef ze eens ongelijk. Begeerlijk schijnt ook te zijn dat de schrijver zich buiten de gemeenschap plaatst. Dat is immers niet zonder risico en getuigt van een avontuurlijke aard. Als succes uitblijft, zal de gemeenschap, die zich nog het beste als een straf- en beloningsmachine laat beschouwen, hem bij terugkeer als een loser beschouwen en hem zijn erkenning, en dus zijn plek in de gemeenschap, ontzeggen. De kwestie van succes of falen op scherp stellen, er een halszaak van maken, vergt een moed die voor vrouwen als afrodisiacum blijkt te werken. Ik neem niet aan dat die moed op enigerlei wijze een indicatie is van de kwaliteit van sperma, maar misschien schemert er nog iets van een jagersziel in door – hoe dan ook, in de verhouding tussen man en vrouw móét die moed ooit een evolutionair voordeel hebben opgeleverd.

Maar zoals vrouwen zich in de eerste plaats opmaken voor andere vrouwen, in een competitie tussen gelijken, zo etaleren ook mannen de mannelijkheid van hun schrijverschap vooral voor elkaar, in een literair machtsvertoon. Het zou om die reden interessant zijn te onderzoeken hoe de literatuur gaandeweg veranderd is nu er veel meer vrouwelijke schrijvers in de republiek der letteren ronddwalen en ook de meeste lezers vrouwelijk zijn – in hun mating competition kunnen mannen zich minder tot hun seksegenoten richten, zodat ze andere strategieën zullen moeten hanteren om bij vrouwen in het gevlei te komen en een seksuele beloning in de wacht te slepen. Het kan niet anders of die omwenteling heeft geleid tot een andere schrijfstijl, andere thema’s en andere personages, andere verhaallijnen en andere eindes, en ook een andere invulling van het schrijverschap, een andere wijze van acteren als schrijver – zo zou het alom gepraktiseerde uitventen van het persoonlijke wel en wee daar wel eens zijn oorsprong kunnen hebben.

Styron schreef nog ouderwets mannelijke romans. Daar hing de aura van priesterschap omheen, en de broeierige muskusgeur die dat priesterschap uitwasemde. Zijn toewijding aan de roman was absoluut. ‘First and foremost my father was a novelist. “A high priest on the altar of fiction,” as Carlos Fuentes described him, he consecrated himself to The Novel. He wrote in order to explore the sorts of grand and sometimes existential themes whose complexity and scope are best served by long fiction. With a kind of sacred devotion, he kept at it, maintaining his belief in the narrative powers of a great story – and he suffered accordingly in the process,’ schrijft dochter Alexandra met een mengeling van bewondering, afgunst en wrok.

Dat William Styron ervan uitging dat literair priesterschap seksueel beloond zou worden, blijkt expliciet uit zijn roman Sophie’s Choice. Hij werkte er meer dan tien jaar aan en schreef het boek met fascinerende flair, hij zette alles op alles om een echt mannelijke roman te concipiëren, een roman die bol staat van alle thema’s die je je maar kunt indenken en die het hele bestaan op het ondermaanse in al zijn facetten dekt, een stoere, heerszuchtige roman die Gods scheppingsvermogens op zijn minst poogt te evenaren, want het lijkt zijn streven geweest om alle kwaad waarvan de mens zich bedient, in zijn eigen, hoogstpersoonlijke bijbelversie te verwerken. Maar die ambitie draait op een mislukking uit. Sophie’s Choice bezwijkt onder zijn eigen gewicht en doet hopeloos gemaniëreerd en volstrekt pathetisch aan. Je ziet de schrijver als het ware met een nat voorhoofd en zweetplekken onder zijn oksels over zijn bureau gebogen zitten en hijgerig alle mogelijke thema’s en morele dilemma’s op een hoop harken: fascisme, holocaust, slavernij, rassendiscriminatie, het Noorden tegenover het Zuiden, de stad tegenover het platteland, borderlinesyndroom, perverse relatie, seksueel onvermogen, beginnend schrijverschap, hatsjekiedee!

Wel treft de roman doel waar de wederwaardigheden van de verteller, Stingo, resoneren met Styrons eigen wordingsgeschiedenis als schrijver. Zoals Styron komt Stingo uit het Zuiden van de vs en heeft hij zich in New York gevestigd om schrijver te worden. De autobiografische gelijkenis is groot, Stryon heeft zich beijverd Stingo zo veel mogelijk op zichzelf te laten lijken en via zijn protagonist terug te blikken op zijn schrijverschap. Dat doet hij nietsontziend en verrassend eerlijk. Seks blijkt de rode draad, voor Stingo en dus ook voor Styron, al was de schrijver naar het zich laat aanzien minder aarzelend met meisjes dan zijn protagonist. Het lukt de jonge Stingo maar niet om in die 632 pagina’s ontmaagd te worden. Met verschillende meisjes legt hij het aan, opwindende meisjes, vrijpostige meisjes, die een en al geilheid en gewilligheid uitstralen. Maar telkens komt het maar niet zover dat hij mag meemaken waardoor hij steeds meer geobsedeerd raakt.

Dat is des te pijnlijker omdat seks en schrijverschap voor Stingo innig met elkaar verbonden zijn. Seks, het vooruitzicht op seks, het recht op seks, vloeit uit de inspanning van het schrijven zelf voort. ‘At any rate, as I stood there that morning, tumescent amid my interrupted labors, I felt there was being thrust on me the priceless reward for the vigor and zeal with which I had embraced my Art. Like any writer worth his salt, I was about to receive my just bounty, that necessary adjunct to hard work – necessary as food and drink – which revived the fatigued wits and sweetened all life. Of course I mean by this that for the first time after many months in New York, finally and safely beyond peradventure, I was going to get a piece of ass. This time there was no doubt about it. In a matter of hours, as certainly as springtime begets the greening leaves or the sun sets at eventide, my prick was going to be firmly implanted within a remarkably beautiful, sexually liberated, twenty-two-year-old Jewish Madonna lily named Leslie Lapidus (rhyming, please, with “Ah, feed us”). […]) Another thing, I had been almost beside myself with a sense of the rightness of this prospect. Every devoted artist, however impecunious, I felt, deserved at least this.’

Het lijkt erop dat dat gedragen slaan op de trom van de literatuur, liefst met vuistdikke romans die uit elkaar ploffen van loodzware, monumentale thema’s, bij Styron eerder uit twijfels over zijn mannelijkheid voortkomt dan uit een comfortabele wetenschap van een overdaad eraan. Een verrassende ontdekking laat zich dat eigenlijk niet noemen. Hoe groter de onzekerheid, welke onzekerheid dan ook, hoe meer de neiging zichzelf met het schrijven van pretentieuze romans of een andere in het oog springende bezigheid tot groteske proporties op te blazen. Niets voert mannelijkheid naar zulke grote hoogten als de onzekerheid erover, en dat bedoel ik niet negatief maar constaterend: er is niets tegen onzekerheid en de schitterende vruchten die die onzekerheid telkens weer afwerpt.

Wat dat betreft is het een teken aan de wand dat Styron nooit in een oorlog gevochten heeft. Vechten in een oorlog zou je kunnen opvatten als de enige activiteit die zonder meer mannelijk is, mannelijker laat zich moeilijk voorstellen, al blijken vrouwen tegenwoordig uitstekende mannen en dringen ze steeds vaker het leger binnen, zoals ze inmiddels ook bergbeklimmen, bedrijven leiden en oceanen bevaren, soms nog maar net geslachtsrijp (Laura Dekker), zodat de vraag rijst wat er nog van die zogenaamde mannelijkheid exclusief voor mannen overblijft.

Aanvankelijk wilde William Styron dolgraag in het leger en wist hij, door de letters en lettertjes van de oogtest uit zijn hoofd te lezen, zijn gebrekkige zicht (grijze staar aan één oog) bij de keuring te camoufleren. Toen hij na zijn opleiding zou uitvaren om eindelijk ten strijde te trekken, capituleerde Japan. Jaren later kreeg hij zijn tweede kans: hij werd als reservist opgeroepen voor de Koreaanse oorlog. Maar dit keer kwam het hem slecht uit. Hij was kort ervoor gedebuteerd met Lie Down in Darkness, een roman waarmee hij op slag beroemd was geworden en waarvoor hij de Prix de Rome kreeg. Met succes voerde hij zijn oogkwaal op om, na een kort verblijf op legerbasis Camp Lejeune (North Carolina) uit militaire dienst ontslagen te worden. Van oorlog voeren kwam het niet meer, andermaal stond hij erbuiten, en als je bedenkt dat ook Ernest Hemingway die allermannelijkste van alle mannelijke activiteiten in die allermannelijkste van alle mannelijke oorlogen, de Eerste Wereldoorlog, aan zich voorbij had laten gaan door niet in de loopgraven te vechten maar als broeder in een ambulance langs de slagvelden te toeren, op zoek naar gewonde soldaten, en zich vervolgens toelegde op het schrijven van romans die onverdraaglijk stoer waren, dan zou je mogen veronderstellen dat een opgeblazen roman als Sophie’s Choice zijn grond vond in een jankend besef van een mannelijk tekortschieten.

Leg die roman maar eens naast een roman van de Amerikaanse schrijver James Salter, die nota bene één dag voor William Styron geboren werd en later meer dan honderd gevechtsvluchten boven Korea uitvoerde. Terwijl hij zijn bommen afwierp, zijn boordmitrailleur over Noord-Koreaanse steden en dorpen liet ratelen, moet hem al snel duidelijk zijn geworden dat aan die zogenaamde mannelijkheid weinig eer te behalen viel. Romans als The Hunters, Solo Faces en A Sport and a Pastime zijn dan ook zuiverder en onbevangener geschreven, veel meer het resultaat van overgave aan de literatuur dan van drammerige, overspannen ambitie die een tekort moet afdekken. Kortom, ze zijn vele malen beter dan Styrons bekendste werk, Sophie’s Choice.

Mannelijkheid is bij Salter alleen een punt van vertrek, niet van aankomst. In zijn romans verliest het begrip mannelijkheid meer en meer aan gewicht. Afstand neemt hij er niet van, maar er blijft weinig meer van over dan een gebaar in de lucht. Het begrip zet aan tot handelen, het doet zich voor als referentiepunt, maar op geen enkele wijze slaagt het erin het vertrouwen te geven dat je als man je leven ermee zou kunnen vastpakken en zinvol zou kunnen maken. Uiteindelijk brengt het je helemaal nergens.

Dat maakt Salter niet zozeer een mannelijke schrijver als wel een geslaagde schrijver. Want wat zou je anders van een roman wensen dan dat zij de begrippen waarmee we onszelf telkens weer weten vast te zetten, tot een einde brengt. Een goede roman loopt niet van de leegte weg, maar grenst eraan en voedt zich ermee. Elke zin, elk woord brengt je er dichterbij, bij het niets en nergens waar alles nou eenmaal in rondzweeft als een stofje in de lucht. Was Styron maar niet zo angstig geweest voor die ternauwernood bedwongen leegte in hem, die zuigende ondergrond die hem tot zuipen aanzette en hem op latere leeftijd ook naar de afgrond van een hevige depressie voerde! Had hij maar niet zo obsessief gepoogd die leegte op ‘mannelijke wijze’, met maximale inzet van literaire artillerie, te bevechten, hoe imponerend, moedig en virtuoos ook! Had hij zijn mannelijkheid maar gereserveerd voor de buitenkant van het schrijven, de potsierlijke maar onvermijdelijke schil eromheen – het schrijverschap –, en het schrijven zelf losgeweekt van die aandrift tot machtsvertoon!

Toch zou je om diezelfde reden ook kunnen houden van Sophie’s Choice. Vanwege het falen van die roman dus eigenlijk. Omdat het falen meer dan het slagen het verlangen blootlegt waaruit de roman is ontstaan. Dat verlangen van Styron is niet exclusief, alle romans komen voort uit het verlangen aan het leven te ontkomen en ermee af te rekenen, door het in woorden te vatten en in een verhaal te gieten. Die uitdrukkingen zijn wat dat betreft veelzeggend, ‘in woorden vatten’ en ‘in een verhaal gieten’. Aan het schrijven ligt een sublieme mythe ten grondslag: de mythe dat het leven zich laat oplossen in een verhaal. De geneigdheid om daarbij een grens op te zoeken van waaruit het leven overzien, beheerst en opgelost zou kunnen worden, zou je mannelijk kunnen noemen. Maar hoe dan ook verliest het begrip op die grens aan betekenis en staat ook een heerszuchtige schrijver uiteindelijk met lege handen.

Een nederlaag is dat niet, integendeel, een beter vooruitzicht laat zich eigenlijk niet wensen. Het zou een nieuw begin kunnen zijn, een verlossing, voorbij geldingsdrang, voorbij de roman, voorbij de woorden.

5 april verschijnt Mont Blanc, de nieuwe roman van Edzard Mik.

Literair tijdschrift De Gids

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum